nauwkeurig worde toegezien op de nakoming van hetgeen in art. 137 is voorgeschreven, zou ik willen vragen, of het niet wenscheljjk ware, in het belang van dat nauwlettend toezicht, dat er een afzonderlijk bewijs door rooimeesters wierd afgegevenzonder hetwelk die hokken niet mogen worden in gebruik genomen. De Voobzitter. In den laatsten tijd is bij het College van Dagelijksch Bestuur de regel gevolgd om bij alle vergunningen van dien aard eene be paling te makendat de hokken niet in gebruik mogen worden genomen dan nadat een bewijs is afgegeven door de rooimeestersdat het daargestelde voldoet aan de gemaakte voorschriften. Het is misschien niet kwaad eene dergelijke bepaling in de algenreene politie-verordening op te nemen. De heer Bijleveld. Het bezwaar van denheer Stoffels bestaat daarin dat men geene zekerheid heeft dat de gemaakte voorschriften worden in acht genomen. Maar aan de politie-beambten en de rooimeesters is in art. 140 de bevoegdheid gegeven om met inachtneming der wettelijke bepalingen binnen de woningen te tredenten einde toe te ziendat de verordening worde nageleefd. Eene voorafgaande tusschenkomst van rooimeesters schijnt daarom onnoodig. De heer Stoffels. Indien de voorschriften werkelijk altijd nauwkeurig opgevolgd wierden, zou ik er niet indachtig op gemaakt hebben. Maar daar dit niet het geval ismoet ik, alsnog vragenof het niet noodig ware eene dergelijke bepaling te maken. Er zijn meer verzamelingen van mest, hetzij dat varkenshokken zijn of paarden- en koestallen. Er zijn stal houders die gewoon zijn een mestbak te hebben. Mogen zij daarin het vuil der varkens werpen, dan is het wel uit het varkenshok verwijderd, maar niet uit het pand. En nu zou ik wel eene bepaling willen hebben gemaakt omtrent de verwijdering van den varkensmest, om te doen uitkomen of de verordening bedoelt verwijdering uit het pand of uit het hok. De heer Bijleveld. Als de varkensmest uit de hokken is verwijderd en in de mestbakken is overgebrachtdan geloof ikdat dit voldoende is. Die bakken zijn in den regel aan de zijden behoorlijk geslotenen er bestaat alzoo geene vrees dat die mest in de riolen zou afloopen. Er moet toch ergens gelegenheid tot berging worden gegeven, daar men anders gevaar zou loopen dat het vuil, b. v. in de gracht, werd geworpen. Men moet in deze niet te veel belemmeringen makenomdat men dan door te veel te willen niets verkrijgt en van kwaad tot erger komt. De heer Stoffels. Ik ben het geheel met u eensmaar er bestond toch voor mij eene reden om'dit ter tafel te brengen. De heer Van Wensen. Er wordt hier alleen van hokken gesproken. Zou het niet wenschelijker zijn dat hierbij ook het bergen van mest duide lijker omschreven werd? De heer Bijleveld. Ik heb er geen bezwaar tegen, ofschoon de bepa ling mij duidelijk voorkomtomdat in de eerste alinea van niets anders dan van de «hokken" sprake is. De Voorzitter. Bij het dagelijksch bestuur is de vraag gerezen, wat verstaan moet worden met de woorden: «de mest moet dagelijks worden weg geruimd." Mij komt het voor dat het niet voldoende is dien uit de hokken te verwijderen en daarna op eene andere plaats op het erf te verzamelen zooals b. v. geschiedt bij houders van mesthoopen. Er zijn personen die heel wat varkens houdendien mest dan over te brengen op een mesthoop of in een mestbakacht ik schadelijk voor de gezondheid. Het is toch overbekend dat mest van varkens onder die mestspeciën behoortdie het nadeeligst werkeu op de gezondheidhetgeen niet het geval is met paarden- of koemest. Ik acht het dus wenschelijk dat de mest van de varkens da gelijks worde weggeruimd uit het perceel waarin zij gehouden worden. De heer Bijleveld. Ik betwist de wenschelijkheid niet om in dat bezwaar te voorzien. Maar ik heb slechts te wijzen op de praktijk, om te herinne ren hoe dergelijke voorschriften kunnen worden ontdoken. Eene minder belemmerende bepaling schijnt te verkiezen boven eenedie door te veel te verbieden vermoedelijk slecht zal,worden nageleefd. De Voorzitter. Ik wil gevraagd hebben of het goed is, om verzame lingen van dergelijke mestspeciën in de hand te werkendie regen- en put water bederventerwijl duizenden guldens worden besteed om door betere rioleering en het aanbrengen van duinwater de volksgezondheid te verbeteren. De heer Stoffels. Ik ben dit laatste geheel eens met den Voorzitter. Ik geloof; dat het zeer goed zou zijn, dat ook voor varkensmest wierd voorgeschreven het bergen in behoorlijk besloten bakkenevenals bepaald is ten aanzien van paardenmest. Er is wel geen mest, die zooveel ammonia bevat als de varkensmestmaar er is ook geen stofdie zich meer dan deze in water laat opvangen. Wat het bezwaar betrelt van het wegwerpen van dien mestdat is in strijd met de reeds vastgestelde bepaling der politie verordening. De Yoorzitter. Dus gij zijt van oordeel, dat die stoffen goed in bakken zouden kunnen verzameld worden De heer Stoffels. Ja, mijnheer de Voorzitter, mijn voorstel is, dat de varkensmest dagelijks worde weggeruimd. De heer Bijleveld. De Commissie heeft daartegen geen bezwaar; maar zij dacht, dat het de bedoeling was om verder te gaan. De Voorzitter. Ik wenschte die mest te doen wegruimen van het perceel. De heer Seelig. Ik zou mij met die twee voorstellen zeer goed kunnen vereenigen en geen bezwaar ziengelet op de aangevoerde moeielijkheid om den varkensmest dagelijks buiten het perceel te vervoeren, om dien in den nabij zijnden méstbak over te brengen mits dat dan bepaald zijdat zulks alléén mag geschieden in behoorlijk gesloten bakken. De heer Stofeels. Dan wordt het eene mestvaalt, waarvoor eene afzon derlijke toestemming wordt vereischt. Het voorstel om te bepalen dat dagelijks de varkensmest uit de hokken moet worden verwijderdwordt aaqgenomep met 13 stemmen tegen 1 die van den Voorzitter. Art. 138. «Het daarstellen van meststalen in gebouwen of op erven, zon der schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders, is verboden." De Voorzitter. Ik wensch voor te stellen achter het woord «meststalen" in te voegen de woorden «en mestbakken." De heer Seelig. Staat dit artikel niet in verbandmijnheer de Voor zitter, met art. 317 der verordening, waar gesproken wordt van putten te laten graven enz. P De Voorzitter. Art. 217 is in elk geval niet in contradictie met het geen ik in dit artikel wenschte bepaald te zien. De heer Bijleveld. Ik meen dat de opmerking van den heer Seelig juist is, mijnheer de Voorzitter, Art. 217 voorziet in hetgeen gij in dit artikel wenscht opgenomen te zien voorkomende onder de afdeeling «bouwpolitie." De Voorzitter. Hier in dit artikel worden regelen aangegeven hoe men mestbakken moet inrichtenden mest bewaren mag. Ik wenschte dat de toestemming tot het daarstellen van mestbakken aan Burgemeester en Wet houders werd opgedragen. De heer Bijleveld, Maar dat behoort juist onder art. 217 te huis, althans zoo ik de bedoeling van uw voorstel goed heb begrepen mijnheer de Voorzitter. v De heer Stoffels. Naar ik vermeen berust art. 217 dezer verordening op art., ik geloof, 703 van het Burg. Wetboek. De Voorzitter. In art. 217 wordt niet gezegd dat, om mestbakken daar te stellen, men de vergunning van Burgemeester en Wethouders be hoort te hebben. In dat artikel wordt alleen gehandeld over de wijze van daarstellen van mestbakken. Maai- ik acht het nuttig en noodig dat, om die mestbakken te mogen daarstellen, Burgemeester en Wethouders verlof daartoe moeten geven en dus de faculteit hebben de vergunning te weigeren. Die vergunning zal steeds gegeven moeten wordenmet opvolging van de bepalingen in art. 217 vervat. De heer Stoffels. Ik heb alleen dit bezwaar tegen het voorstel van den Voorzitter, "dat ik niet weet in hoever dergelijke bepaling in strijd is met art. 703 Burg. Wetb. Als aan Burgemeester en Wethouders permissie wordt gevraagd tot het daarstellen van mestbakken, zijn zij dan wel bij machte die vergunning te weigerendaar art. .703 Burg. Wetb. het daar stellen van mestbakken toelaat, mits onder zekere voorwaarden van inrich ting bij verordening voorgeschreven De Voorzitter. De regeling van art. 703 Burg. Wetb. is eene rege ling van burgerlijk recht. Maar als de regeering meent dat tot het daarstel len van mestbakken de vergunning van Burgemeester en Wethouders ver eischt wordtdan is zij daarin volkomen vrij zoodanige bepaling te maken art. 703 heeft daarmede niets gemeen. De heer Stoffels. Dat is juist mijne vraag. Als art. 703 het daarstel len van mestbakken toelaat, mogen wij dit dan bij politie-reglement ver bieden De Voorzitter. Als het ons noodig voorkomt, mogen wij zeer zeker het verbieden. De heer Seelig. Ook in andere politie-verordeningen bestaat een verbod op het doen daarstellen van mestbakken zonder vergunning van Burgemees ter en Wethouders. De heer Bijleveld. Het artikel van het Burgerlijk Wetboekwaarop de heer Stoffels schijnt te doelen, komt, gelijk bekend is, voor in den titel: «Van de rechten en verplichtingen tusschen eigenaars van naburige erven." Dit opschrift en de bepalingen in het art. zelve toonen aan dat de wetgever hierbij alleen op het oog had: eigenaars die naburen zijn over en weder tegenover elkander in bescherming te nemen. Het voorgesteld artikel tracht te waken niet zoozeer voor enkele bijzondere belangenmaar voor het belang van allenvoor de openbare gezondheid. Zoodanig voorschrift schijnt nevens die van het burgerlijk wetboek, waarmede het niet in strijd is, te kunnen bestaan. Art. 703 Burgerlijk Wetboek bevat slechts eene verwijzing naar politie-yerordeningen of bestaande gebruikenomtrent het laten van zekere tusschenruimte bij het maken van putten enz.; daarin vind ik nietswaaruit zou kunnen worden afgeleiddat de gemeentewet gever, door het maken van eene bepaling als de voorgestelde, de grenzen zijner bevoegdheid zou overschrijden. De heer Seelig. Ik wenschte wel te vragen of art. 217 niet in ver band staat met het bepaalde bij het Kon. Besluit van 31 Januari 1824 (Staatsbl. n°. 19). De heer Bijleveld. Art. 3 van het Kon. Besluit van 1824 betreft verzameling van mestspeciën maar van een bepaalde soortvan drekstoffen namelijk. Deze opvatting wordt gehuldigd in verscheiden rechterlijke uit spraken van den Hoogen Baad. Hier in de politie-verordening wordt ge sproken van mest van uitwerpselen van dieren. De heer Seelig. Maar er kan toch geen bezwaar bestaanwanneer men zoodanige bepaling wenscht, om die in verband te brengen met de bestaande bepalingen'omtrent menschelijke drekstoffen? Naar het mij voorkomt, zou art. 138 gevoegelijk kunnen wegvallen en te zamen dienen geregeld te worden, met het ontworpen artikel 217. Het hoofd der afdeeling vermeldt: «Houden van varkens en daarstellen van meststalen." De bedoeling nu van het voorstel des Voorzitters is in het algemeen mestbakken niet te doen daar stellen zonder vergunning, terwijl uit art. 138, zooals het nu onder boven genoemd hoofd voorkomt, niets anders is te lezen dan een verbod tegen meststalen voor varkensmest. De Voorzitter. Dat is er niet uit te lezen. Er staat duidelijkHouden van varkens en daarstellen van meststalen. Dat zijn dus twee verschillende zaken. - De heer Bijleveld. Onder mest wordt begrepenuitwerpselen van alle dieren niet alleen die van varkens. De Voorzitter. Ik heb het voorstel gedaan in dit artikel op te nemen, achter meststalen, de woorden: «en mestbakken", terwijl art. 217 in geenen deele daarmede in strijd is of aan de bepaling kan schaden. Ik zal dat voorstel in stemming brengen. Dit -voorstel wordt met 8 tegen 6 stemmen verworpen. Voor steraden: de heeren Seelig, LezwijnVan Heukelom, Dercksen Van Outeren en de Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 29