De heer Bijleveld. Jk moet vragenof men dat vervoer wel kan ge
lijkstellen met uitstallen. Het laatste is zeer zeker niet eene zaak van zoo
voorbij gaanden aard als het eerste. Ik geloof niet, dat het goed is zooveel
te reglementeeren; men belemmert, aangenomen dat al die voorschriften
kunnen worden gehandhaafd, zonder noodzakelijkheid het verkeer en de
uitoefening van het bedrijf.
De Voorzitter. Er is wel wat te zeggen voor het denkbeeld van den
heer Lezwijn, en die beperking is niet zoo groot, als men stelt, dat de
wagens enz., die de geslachte voorwerpen bevatten behoorlijk moeten worden
overdekt. Het is toch een afschuwelijk gezicht, die longenen verdere afval.
De heer Van Wensen. De bedoeling van den heer Lezwijn is zeker,
dat niet in het openbaar van die wagens worde verkocht?
De heer Lezwijn. Ik verlang den handel volstrekt niet te belemmeren
mijne bedoeling is alleen, dat de wagens, waarmede koppenstukken vleesch
en ingewanden enz. worden vervoerd, overdekt zijn en aan het gezicht ont
trokken worden.
De heer Van Heukelom. Ik vind het ook niet mooi, dat gezicht;
maar na zoo vele honderden jaren, dat het gebeurd is, moeten wij er nu
over gaan denken om dat te belemmeren, waar het geldt een voedings
middel der lagere klasse?
Het voorstel van den heer Lezwijn niet ondersteund zijnde, heeft geen
verder gevolg.
De heer Seelig. Wat bedoelt men met het uitstallen van vleesch op
straat of op de stoepen? Was het hangen van vleesch buitenshuis niet
reeds vroeger verboden En toch meen ik dat op enkele plaatsen gezien te
hebben. Het blijft immers de bedoeling, dat hier door stoepen ook moet
verstaan worden het uitstallen van vleesch buitenshuis te verbieden?
De heer Stoppels. Juist, dat is de bedoeling.
Het artikel wordt hierop goedgekeurd.
Art. 120 wordt goedgekeurd.
Art. 121. »Zij die verlangen een koffiehuis, tapperij, slijterij of winkel
op te richten, toegankelijk voor het publiek tot het bekomen en aldaar
verbruiken van wijn, bier of gedistilleerd, zijn verplicht, op boete van vijf
gulden, vooraf van hun voornemen schriftelijk kennis te geven ter gemeente
secretarie en aan het bureau van politie. Hetzelfde voorschrift geldt wan
neer zij hunne nering in eene andere woning willen overbrengen. Van de
kennisgeving wordt hun een bewijs afgegeven."
De heer Bijleveld. In den vierden regel zijn de vijf laatste woorden
overtollig. De strafbepaling komt later voor in art. 123.
Met,, weglating der strafbepaling wordt het artikel goedgekeurd.
Artt. 121125 worden goedgekeurd.
Art. 126. «-Het is op straffe van eene boete van vijf gulden en gevan
genisstraf van één tot drie dagente samen of afzonderlijkverboden
wijnbier of gedistilleerd te verstrekken aan dronken lieden aan hen die
in een liefdadig gesticht verpleegd wordenaan personen beneden de zestien
jaar, en bij gelegenheid van brand, aan hen, die zich binnen den afge-
zetten kring bevinden, tenzij de Burgemeester, voor zooveel laatstbedoelde
personen betreftdaartoe vergunning mocht hebben verleend".
De heer Van Heukelom. Het komt mij voor dat dit artikel doelloos
is en daarom zou ik wenschen het geheel te doen vervallen. Vooreerst het
verbod van tappen aan dronken lieden. Het blijft altoos eenigszins twijfel
achtig te bepalen wie al en wie niet dronken is; de grenzen op dat gebied
zijn niet gemakkelijk te trekken. Maar ik vraag ook: zijn er in de ge
schiedenis der Leidsche tapperijen voorbeelden aan te wijzendat men een
dronken man, die nog meer drank verlangde, dit heeft geweigerd omdat de
politieverordening het verbiedt? Ik twijfel er niet aan of die bepaling was
en zal altijd blijven een doode letter. Wat de verpleegden in liefdadige ge
stichten betreft, de hoofden dier gestichten zullen door hun zedelijken invloed
hier meer kunnen uitrichten dan de politie. En wie zal bepalen of een
jongeling den rijpen leeftijd van 16 jaren voluit bereikt en dus het
borrelrecht verkregen heeft? Eindelijk wat aangaat hetgeen wellicht ge
beuren kan binnen den afgezetten kring bij brandmij dunkt binnen dien
omtrek is het hoofd der brandweer almachtig en behoeft daar geen artikel
van de politieverordening te worden ingeroepen. Ik zou dus het geheele
artikel schrappen.
De heer Du Rieu. Ik zop er niet voor zijn het artikel geheel te laten
vervallenmaar alleen willen hebben weggelaten de. woorden»aan jon
ken liedenaan hen die in een liefdadig gesticht verpleegd wordenaan
personen beneden de zestien jaren." Ik geloof dat het niet goed is dat wij
onze politie belasten met hun toezicht tot in de kroegen en tapperijen uit
te strekken, en vind het wenschelijk de aangehaalde woorden weg te laten.
De heer Bijleveld. Ik moet erkennendat ik met de Commissie heb
medegewerkt om dat artikel voor te stellen. Maar persoonlijk zou ik niet
tegen de weglating zijn van het gedeelte door den heer Du Rieu bedoeld.
Ik gevoel de moeielijkheid om die feiten na te gaan en te constateeren.
Ik geloof ook, dat het eene soort van tutele is, die niet op den weg
ligt van de politie. Ook in 1867 zijn er vele discussiën over gevoerd;
de meerderheid van den Raad heeft toen gemeend ze te moeten behouden.
De Voorzitter. Ik zou mij ook wel kunnen vereenigen met de weglating
van het verbod van schenken aan dronken lieden en aan personen beneden de
zestien jaren. Maar ik hen minder voor de weglating, wat betreft dege
nen die in liefdadige gestichten worden verpleegd. Ik acht het behoud
van het verbod zeer wenschelijk, niet alleen met betrekking tot jongelie
den maar ook tot oudelieden uit de liefdadigheidsgestichten.
De heer Van Heukelom. Ter bekorting zou ik mij wel kunnen ver
eenigen met het denkbeeld van den heer Du Rieu.
De Voorzitter. Nu door den heer Van Heukelom is ingetrokken de
weglating van alle gevallen, waarvoor het verbod is gesteld, komt in aan
merking het amendement van den heer Du Rieudie uit het artikel wil
laten vervallen dronken lieden, verpleegden in liefdadigheids-gestichten en per
sonen beneden de zestien jaren. Ik wenschte liefst te behouden het verbod
van schenken aan verpleegden in liefdadige gestichten.
De heer Van Wensen. Ik deel geheel het gevoelen van onzen Voor
zitter, dat het 2de punt behouden blijve; dit verbod geeft, naar het mij
voorkomt, voor wat verpleegden in gestichten betreft, althans zekere con
trole, zekeren band, waardoor belet kan worden dat althans weesburgers
in tapperijen en herbergen worden toegelaten.
De heer Hartevelt. Ik ben ook voor het behoud van het verbod in
die gevallenal is het alleen om de politie te waarschuwendat daar en
daar wordt geschonken aan dezen of genen uit een gesticht. Neemt men
de bepaling weg, dan helpt de aanwijzing van een bestuur over een gefcticht
niet meer, want de politie zal geen recht meer hebben van verbod en van
verbaliseeren; waar geen overtreding is, zal ook geen straf zijn.
De Voorzitter. De heer Du Rieu wil alzoo uit het artikel weggelaten
hebben het verbod van: te schenken aan dronken liedenverpleegden in ge
stichten en personen beneden zestien jaren.
De heer Du Rieu. Juist, maar niet het verbod bij brand.
Het voorstel van den heer Du Rieu, hetwelk voldoende is ondersteund,
wordt hierop in hoofdelijke omvrage gebracht en verworpen met 8 tegen
6 stemmen.
Voor stemden: de heeren Seelig, Van Heukelom, Veefkind, Bijleveld,
Dercksen en Du Rieu.
De heer Bijleveld. Ik meendat enkele leden waren gestemd voor
een deel van het amendement, en dat er waren die gestemd waren voor
het geheele amendement.
De Voorzitter. Nu komt in aanmerking mijn amendement, alleen
strekkende om te behouden het verbod van het schenken, aan personen
die in liefdadige gestichten worden verpleegd.
Dat amendement wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen, en het
artikel alzoo goedgekeurd.
Tegen stemden de heeren De Fremery en Lezwijn.
Artt. 127 en 128 worden goedgekeurd.
Art. 129, //Behoudens de verplichting hun opgelegd bij artikel 475, 2°.
Wetboek van strafrecht, zijn de houders van de in het voorgaand artikel
bedoelde inrichtingen verplicht des avonds uiterlijk te elf uren op het bureau
van politie een door hen onderteekende en volgens een ter gemeente-secretarie
verkrijgbaar model, ingerichte lijst over te leggen van alle personendie
zich ten hunnen huize bevindenom daar gedurende dien nacht te verblijven;
bovendien zijn zij verplicht om den daaraanvolgenden morgen, uiterlijk te
tien uren, eene aanvullingslijst over te leggen van zoodanige personen, die
na de inlevering van de eerste lijst zich nog tot het bekomen van nacht
verblijf hebben aangemeld."
De heer Van Wensen. Ik geloof niet dat alle avonden die opgaven
door logementhouders enz. meer gedaan wordendaar zelfs ook buiten
slands deze voorschriften niet meer opgevolgd worden.
De Voorzitter. Die opgaven worden geregeld gedaan.
Het artikel wordt goedgekeurd,
Artt. 130133 worden goedgekeurd.
Art. 134. »Het is, op boete van vijf tot tien gulden, aan de personen,
bedoeld in art. 132, verboden eenig buskruit, schietkatoen of vuurwerk te
verkoopen aan personen beneden den leeftijd van zestien jaren."
De heer Seelig. Komt hier ook niet dezelfde aanmerking te pas als
met betrekking tot het verbod om sterke dranken te verstrekken aan per
sonen beneden de zestien jaren Het is dikwijls moeielijk te beoordeelen
of iemand is zestien jaren oud of daar beneden. Er zijn veertienjarige per
sonen die lichamelijk zoo ontwikkeld zijn, dat zij achttien jaren en meer
gelijken; terwijl omgekeerd personen van zestien jaren en meer soms veel
jonger sghijnen.
De Voorzitter. Het is waar; maar het is toch wenschelijk de bepaling
te handhavenanders behield de buskruit-verkooper de faculteit om aan
iedereen te verkoopen. Laat hij zich dan in den leeftijd vergissendat zal
zulk een groot kwaad niet zijn; maar het is wenschelijk het artikel'te be
houden.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Artt. 134 en 135 worden goedgekeurd.
Art. 136. //Het is verboden een of meer varkens te houden, zonder
schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders, te verleenen tot
wederopzegging toe, en niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van
de geburen."
De heer Seelig. Het artikel doelt duidelijk uitsluitend op varkens. Be
staat er eene speciale redenom dergelijke bepaling alléén voor het houden
van varkens te makenen niet ook voor dat van schapenrunderenkal
veren en ezels, die aan de bewoners der belendende huizen ook veel overlast
kunnen berokkenen, en evenveel als de varkens? Waarom dan alléén "voor
deze een anderen toestand aangenomen
De heer Bijleveld. Bij art. 215 wordt voor de daarstelling van
paarden- en koestallen vergunning gevorderd. Aangezien nu paarden
en koeien niet goed te houden zijn zonder stallen, schijnt de regeling te
dien opzichte voldoende. Ten aanzien van de varkens schenen bijzondere
bepalingen noodig,. omdat die kunnen worden gehouden buiten stallenhetzij
los op een erf, hetzij in eene van enkele planken gemaakte afsluiting, hetzij
desnoods in een deel der woning.
De Voorzitter. Het komt mij ook voor, dat het wenschelijk is zooveel
mogelijk het houden van varkens aan beperkende bepalingen te onderwerpen.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Art. 137. »In de hokken, waarin de varkens worden gehouden, moet
de vloer gemetseld zijn van minstens drie lagen waterdicht metselwerk, in
hellende richting, derwijze dat het voeht in eene behoorlijke loozing kan
afloopen. Tegen een gemeenen muur mag geen zoodanig hok worden ge
plaatst dan op een afstand van tien centimeter en niet dan na daarstelling
van een scheidsmuur ter hoogte van een meter en ter dikte van eën vollen
steen.
De" mest moet dagelijks worden weggeruimd."
De heer Stoppels. Aangezien het van het hoogste belang is, dat
1