De heer Stoffels. Ik geloof, dat het wel goed ware om in de plaats van den heer Bijieveld een tijdelijk commissaris te benoemeneven als ge schied is tijdens de afwezigheid van den heer Eigemanvooral daar het eene zeer gewichtige zaak betreft. Maar ik zou willen vragen of het niet, ter bekorting, wenschelijk ware den heer Tromp te benoemen, die toch reeds vroeger die betrekking heeft waargenomen. De heer Lezwijn. Ik meen van den heer Tromp te hebben vernomen dat hij voor eenigen tijd de gemeente verliet. De Voorzitter. Ik gaf in overweging in die vacature te voorzien, en als daartegen geen bezwaar mocht bestaantot die benoeming nu reeds over te gaan. Daartoe besloten zijndeworden bij eene eerste stemming uitgebracht op de heeren: Van Hettinga Tromp 5, Du Rieu 4, Scelig 3 en Cock 2 stemmen. Bij eene tweede vrije stemming wordt met 11 stemmen benoemd de heer Du Eieuzijnde verder op de heeren Van Hettinga Tromp 2 stemmen en Seelig 1 stem uitgebracht. De Voorzitter. Mag ik uit het stilzwijgen van den heer Du Eieu opmaken, dat hij die betrekking aanneemt? De heer Du Eieu. Ik zal trachten aan de mij opgelegde taak te beant woorden. III. Voortzetting der beraadslagingen over de ontwerp-algemeene politie verordening. Artt. 8387 worden goedgekeurd. Art. 88 «Geene uitstalling of plaatsing van door kooplieden gebruikte wagens of honden geschiedt dan op de door den marktmeester aangewezen plaats, in dier voege echter, dat het verkeer en de toegang tot gebouwen en erven niet worde belemmerd. De kramen of andere inrichtingen die tot uitstalling van waren gediend hebbenmoeten vóór zensondergang van de markt worden verwijderd." De heer Bijleveld. Zoo als de redactie, van het artikel nu luidt, zou «uitstalling" ook slaan op wagens en bonden. Dat is niet de bedoeling. Ik wenschte daarom het artikel te lezen«Geene uitstalling van waren of plaatsing" enz. Die wijziging wordt goedgekeurd. De heer Hartevelt. Ook ik heb eene bedenking op het artikel, en wel op het slot: «De kramen of andere inrichtingen, die tot uitstalling van waren gediend hebbenmoeten vóór zonsondergang van de markt wor den verwijderd." Zoolang ik inwoner ben van Leiden, heeft die bepaling altijd in de politie-verordening gestaanmaar zij is nooit nageleefd. Des winters b. v. zal des avonds acht uren de zon zeker reeds zijn ondergegaan welnu eiken Zaterdag avond op dien tijd kan men, o. a. op de Warmoes- markt en Vischmarkt, 4al van koffers, kisten, schragen, soms half afgebro ken kramen vindenhier en daar verspreid. De kramers kunnen bij de uitoefening van hun bedrijf ook niet vóór zonsondergang gereed zijn met de opruiming, en waarom Rit dan in de politie-verordening opgenomen? Zou het niet beter zijn eenvoudig te bepalen, dat de opruiming zal moeten geschied zijn op denzelfden dag van de uitstalling? De Voorzitter. Het is zeker moeielijk te handhaven. Misschien ware het wenschelijk ten aanzien van het wegruimen van alle kramen een zelfde uur te bepalen. De heer Hartevelt. Of denzelfden dag. De heer Bijleveld. Ik kan het geopperde bezwaar zeer goed deelen de ruimte van tijd tot het verwijderen der kramen zou wat grooter kunnen gesteld wordenb. v. door te bepalendat die wegruiming vóór midder nacht moet geschieden. De heer Lezwijn. Ik zou bezwaar vinden als er geen tijd bepaald werd, binnen welken de kramen moeten zijn weggeruimd. De heer. Stoffels. Het is niet mogelijk dat die kramen vroeger wor den weggenomen en dat men daarmede vóór twaalf ure gereed zij. Er zijn, zooals men weet, twee personen belast met het opslaan en weg ruimen. De Voorzitter. Ik maak nog al bezwaar om de kramen tot 12 ure toe te laten. Ik zou dan liever de wegruiming vóór 9 ure willen hebben bepaald. De heer Hartevelt. Daar zou ik niet tegen hebben maar vóór zons ondergang met wegruimen gereed te zijnis niet mogelijk en ook niet te vergen of vol te houden. De beer Bijleveld. Zoo mag worden aangenomendat de wegruiming te negen uren kan zijn afgeloopenblijf ik aan het door mij voorgestelde uur niet vasthouden. De Voorzitter. Ik stel dan alsnog voor te lezenvóór des avonds te negen uren. Met die nadere wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 89. «Ieder is gehoudende door bem op de markten gebruikte plaats, bij zijn vertrek, van de daarop aanwezige vuilnis te reinigenvoor zooverre dit niet bepaaldelijk aan anderen is opgedragen." De heer Seelig. Wat wordt bedoeld met de woorden: «voor zooverre dit niet bepaaldelijk aan anderen is opgedragen?" Kan daardoor geen ver gissing ontstaan? Weet b. v. elk uitstalier waar hij zelf te reinigen heeft, en waar niet? De Voorzitter. Het ziet alleen op den pachter van de Beestenmarkt. Het artikel wordt goedgekeurd. Artt. 9092 worden goedgekeurd. Art. 93. «De boter zal in geene andere vaten, ten verkoop, aan de markt of waag mogen worden gebracht, dan in de zoodanige, die vervaar digd zijn overeenkomstig en voldoen aan de bepalingen dezer verordening of die elders binnen het rijkvolgens de daar bestaande wettelijke voor schriften zijn vervaardigd, behoorlijk geijkt of herijkt, en alzoo daar .nog geldend en toegelaten." 1873. De heer Van Heukelom. Ik wensch te zeggen dat de inhoud van de artikelen 93 tot en met 107 nimmer mijne goedkeuring heeft kunnen wegdragen. Met de jaren is mijne sympathie daarvoor niet toegenomen. Ik vrees echter dat mijne oppositie daartegen niet veel baten zal en wil mij dus in de discussie daarover niet mengenmaar mij bepalen tot het tegenstemmenwanneer bet geheel dezer onderafdeeling in stemming zal worden gebracht. De heer Hartevelt. De opneming 'van al die artikelen in de alge- meene politie verordening komt mij ook vreemd voor. Bestaat daartoe ook eene bijzondere reden? Er is toch, meen ik, eene geheel afzonderlijke verordening op het ijken der botervaten. Dat ook ik tegen dit gebeele hoofdstuk stemmen zalkan geen verwondering barenmijne zienswijze daaromtrent is genoeg bekend. De heer Van Heukelom. Het geldt hier de botermarkt. De heer Hartevelt. Jamaar de bepalingen betreffende den ijk be hoeven daarom niet in de politie-verordening voor te komenals ik ten minste mij niet vergis, dat hierin bij afzonderlijke verordening is voorzien. De heer Bijleveld. Een enkel woord over de voorgestelde bepalingen betrekkelijk de botermarkt. Keeds bij het ontwerpen van deze voorschrif ten werden in de Commissiewaarin ik in deze de minderheid uitmaakte bedenkingen door mij gemaakt, die kortelijk zijn aangestipt in de memorie va» toelichting. Ik zal den Raad niet bezig houden met eene herhaling van de ook m. i. bestaande bezwarenzij zijn indertijd zoo helder en met zooveel juistheid uiteengezet in twee door de Kamer van Koophandel over deze materie aan den gemeenteraad ingediende rapporten (vooral in het eer ste rapport, waarnaar het tweede verwijst), dat ik niet zou weten wat daar aan toe te voegenen daarom meen te kunnen volstaan met mij daaraan te refereeren. Ik ben tegen al de voorgestelde bepalingen en niet het minst tegen de strafbepalingen. Zoo men eene regeling wil als de bestaande en de ook nu met geringe wijziging voorgestelde, is dan het bedreigen van geldboete en verbeurdverklaring bij overtreding der voorschriften noodig? Kan men dan niet volstaan de koopliedendie zich daaraan schuldig maken van de markt te weren? Zou deze penale sanctie niet voldoende zijn? Maar, zooals ik opmerkteik wil niet in herhalingen vallen en zal mij bepalen tot het stemmen tegen de betrokken artikelen. De heer Van Outeren. De geachte Voorzitter en ik zijn integendeel zeer voor het behoud der bepalingen op het ijken der botervaten gestemd, waarover herhaaldelijk zooveel voor en tegen gesproken is. Er is mij vol strekt geene verordening bekend die den ijk regelt, anders dan bij politie verordening, mijnheer de Voorzitter; maar die is reeds, tijdens uwen voor ganger, ingetrokken en zeer gewijzigd in volgende politie-reglementen over gebracht zoodatals deze bepalingen moGhten vervallener op dit onder werp geene verordening zal bestaan. De heer Hartevelt. Ik kan in dwaling verkeerenmaar ik meen be paaldelijk dat, toen de boterkoopers zicb hebben geadresseerd, er eene afzonderlijke verordening is vastgesteld-nadat de Raad met eene kleine meerderheid tot de wederinvoering van den ijk had besloten. De Voorzitter. Ik kan het tegendeel verzekeren er is hier geene spe ciale verordening meer op dit stukook bestaat geen provinciale verordening. Ik zal, indien de overige heeren tegen dit artikel geen bezwaar hebben, het als aangenomen beschouwen. Ik zal dan nader de geheele afdeeling in rond vraag brengen. Art. 93 wordt hierop goedgekeurd. Artt. 94107, nader in hun geheel in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, worden aangenomen met 8 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Wensen, Hartevelt, Seelig, Van Heu kelom Bijleveld en Dercksen. Att. 108116 worden goedgekeurd. Art. 117. «Tn ieder slachthuis, waar het niet verzameld wordt, moet het bloed onder de straat in een ruim riool vloeien, tot den aanleg waar van vergunning van den gemeenteraad moet zijn verkregen."- De heer Bijleveld. Ook deze bepaling komt mij onnoodig voor. Reeds is kortelijk in de memorie van toelichting gevraagdof het wel te ver wachten was, dat men eene stof, die geldswaarde heeft, moedwillig zal laten wegvloeien, en of, zpo zich dat geval al voordeed, art. 18 dezer ver ordening hetwelk is aangenomenniet voldoende in het onderwerp voor ziet. Dat artikel verbiedt vloeibare stoften op straat te laten afioopeD. Bloed is toch, voor dat stolling plaats heeft gehad, ontegenzeggelijk eene vloeibare stof. De Voorzitter. De meerderheid der Commissie was van oordeel die bepaling te behouden. Het is wel waar, dat er geen waarschijnlijkheid bestaat, dat men bloed niet liever zpu verzamelen, maar do mogelijkheid bestaat dat men het, vooral bij het reinigen der slachtplaats, op straat laat vloeien. De heer Stoffels. De bepaling ziet minder op het eigenlijke hloed dan wel op het bloedwater., Daarvoor wenschen Burgemeester en Wethou ders de bepaling dat er voor den afloop van dat bloedwater een afzonder lijk riool worde geplaatst. Het bloed zelf heeft te veel waarde, zoodat het niet te denken isdat men dat zal laten wegloopen. De heer Bijleveld. Naar aanleiding der laatste opmerking van den heer Stoffels moet ik er op wijzen, dat in art. 117 niet gesproken wordt van bloedwater, maar van bloed. De heer Stoffels. Het is waar. Is art. 18 voldoende, mij is het wel. Het artikel, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Van Heukelom Veefkind Bijleveld en Dercksen, Art. 118 wordt goedgekeurd. Art. 119. «Vleesch mag niet op de straat of de stoepen worden uit gestald." De heer Lezwijn. Zoude hier in dit artikel niet een verbod worden op genomen omtrent het vervoer van geslachte nuchtere kalveren en zooge naamde triepanders dan in overdekte wagens of karren 36

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 27