,Pe heer Van Hetiinga Tromp. Zou het niet doelmatig zijn uit dit art. weg te laten de woorden: .vop aanzegging van wege de policie?" Met die bijvoeging stelt het ,geen overtreding daar als de schuiten onnoodig blijven liggen; eerst als zij op aanzegging der politie zich niet verwijderd hebben, is het feit strafbaar. Dit acht ik niet raadzaam. De heer Van Heukelom. Mij dunkt die uitlating heeft wel eenig be zwaar. Ik ben wel is waargeen erge casuistmaar ik stel mij toch het ge- val voor dat ,de schuiten slechts half beladen zijn. Dan zullen zij kunnen blijven liggenwant zij zijn nog niet beladen. Maar blijft volgens dit artikel de politie gerechtigd elke schuit met zulke heerlijkheden gevuld te doen vertrekken, dan' zal zij kunnen zeggen: al zijt gij voor de helft of voor een kwart geladenhet doet er niet toegij hindertga maar heen. Dit zou echter onmogelijk werden als men het voorstel van den heer Tromp aannam. De Voorzitter. Ik heb nog een ander bezwaar tegen het voorstel- van den heer Tromp. Terwijl zij bezig zijn om te laden moet de politie de 'bevoegdheid hebben de schuit te doen verwijderen. De heer Van Hetytinga Tromp. De verordening wil alleen verbieden dat volle schuiten blijven liggen. De heer Van Heukelom. Maar wij willen ook dat een schuit die half geladen is en hindert niet blijve liggen. De heer Bijleveld. Gelijk in de memorie van toelichting staat aan- geteekend is deze bepaling in hoofdzaak overgenomen uit eene verordening posterieur aan de bestaande politie-verordening. Deze verbood het laten liggen over dag, alleen op Zon- en Feestdagen. Een gegronde reden waarom alleen die dagen waren aangewezenscheen niet te bestaanwilde men wellicht voorkomendat het meer sieflijk aanzien van de stad op die dagen, ten gevolge van grootere sierlijkheid in kleeding enz., werd ontsierd door de aanwezigheid der bedoelde vaartuigen De Commissie meende geen bepaalde dagen te moeten aanwijzenmaar in het algemeen aan de politie de bevoegdheid te moeten geven om de verwijdering der vaartuigen te ge lasten, waar zij hinderlijk mochten zijn. De heer Van Hettinga Tromp. Als zij geen bezwaar opleverden zou den de schuiten dus kunnen blijven liggen. Dat juist wil ik voorkomen. De Voorzitter. Zoo zij geen bezwaar opleverenzal men geen order geven om te vertrekken, maar zoo zij onreinheid veroorzaken, moet de politie bevoegd zijn tusschen beiden te komen. •De heer Bijleveld. Er is ook nog eene groote moeielijkheid in de praktijk om het voorstel van den heer Tromp aan te nemen. Wanneer is het juiste oogenblik daar, dat een schuit zich zal moeten verwijderen P Stel men is bezig die te laden en het werkvolk houdt een oogenblik opis dan het oogenblik daar of wel als de schuit geheel vol is? Mij dunkt het art. zooals het is voorgesteld is meer aannemelijk. De heer Du Rieu. Het artikel heeft niet alleen het oog op schuiten die beladen worden in de gemeente, maar ook op de schuiten die mest doorvoeren. Deze leggen wel- eens aanomdat de schippers mondbehoeften willen koopen, en na wil men verhoeden dat die schuiten dagen lang blijven liggen. Ik acht het nu zeer goed deze gelegenheid om aan te leggen te laten bestaan, maar de politie de bevoegdheid te geven aan te zeggen dat zij niet langer mogen blijven liggen. Art. 80 wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Ik heropen nu de beraadslaging over art. 79, daar straks aangehouden. Uit het contract blijkt dat daarin de bepaling voor komtdat in de maanden Juni, Juli en Augustus niet mag worden gebaggerd. De heer Lezwijn. Ik wensch als 2e alinea van art. 79 deze woorden op te nemen: "In de maanden Juni, Juli en Augustus mag niet worden gebaggerd." De heer Du Rieu. Daar in 1874 het paehtcontract expireert en dus maar een tijd van 6 maanden overblijftwensch ik te vragen of het wel noodig kan geacht worden die bepaling in deze verordening op te nemen. De heer Lezwijn. Het paehtcontract expireert eerst 1 Augustus 1874. De heer Bijleveld. Ik zou in elk geval wel wenschen dat eene eenigs- zins mindere belemmering plaats haddart ligt in de woorden van het voor- stel van den heer Lezwijn. De heer Lezwijn wil het baggeren in bedoelde maanden geheel verboden_hebben. Zou de geachte voorsteller niet in zijn voorstel willen opnemen de bevoegdheid voor Burgemeester en Wethouders om bij speciale vergunning uitzondering toe te staan? Het geval zou zich kunnen voordoen dat door de noodzakelijkheid werd geboden een bepaald punt gedurende de maanden Juni, Juli en Augustus uit te baggeren. De heer Hartevelt. Wanneer wij in dit artikel stellende pachter is gehouden zich aan zijn contract te houden, dan zou men dit, en mijns in ziens terecht, vreemd, ja bespottelijk vinden. En dat doet men toch eigen lijk. In het contract staat dat de pachter niet mag baggeren in de maan den Juni, Juli en Augustus. En toch doet hij het, en wel bij preferentie zoude ik zeggen op de warmste dagen. Dat moet hem belet worden krach tens het bestaande contractmaai niet door hetzelfde verbod in deze ver ordening op te nemen. De heer Eigeman. Ik zou wel met het gevoelen van den heer Harte- veld kunnen instemmendoch het attikel zelf geeft mij aanleiding om anders te denken. Het art. zegt: "Behalve aan den pachter enz. is het ver boden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, in de wateren der gemeente te baggeren." Hieruit volgt van zelf, dat aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid is toegekend om ook aan anderen vergun ning tot het baggeren te geven. Om deze reden ben ik voor het amende ment van den heer Lezwijn, hetwelk strekt om de bepaling op welke tijden er niet gebaggerd raag worden op te nemen in de politie-verordening. Daar Burgemeester en Wethouders toch bij eventueele vergunning er wel niet op bedacht zouden kunnen zijn om deze bepaling, welke gemaakt is in'het contract met den pachter, op te nemenkan eene alinea bij dit artikelof een nieuw artikelinhoudende dit algemeen verbod er in voorzien. De heer De Fremery. Zoo ik mij wel herinner, dan is uitdrukkelijk in het contract bepaald dat Burgemeester en Wethouders aan niemand anders vergunning mogen geven tot het baggeren. Ware dit niet het geval, dan zou de pachter ons ook zeker geen ƒ1200 betalen. De heer Bijleveld. Ik geloof dat de redactie van het artikel zeer goed behouden kan worden. Het artikel toch moet ook kracht uitoefenen voor het geval dat het contract, om welke reden ook, eindigt. Dan moét'flr toch een band zijn dat er niet gebaggerd worde zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Het voorstel van den heer Lezwijn, nader gewijzigd door den 'heer Bij leveld en luidende: "Het is verboden te baggeren in gemeentewateren in de maanden Juni, Juli en Augustus, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders," wordt alsuu met 8 tegen 5 stemmen verworpen. Vóór stemden: de heeren Eigeman, Lezwijn, Stoffels, Seelig en de Voorzitter. Art. -82. «Overtreding van eenige bepaling van dit hoofdstuk wordt ge straft met boete van één tot twintig gulden. Indien in geval van overtreding van artikel 79 modht blijken dat de over treder, binnen de laatste twaali maanden, voor gelijk feit is veroordeeld, zal de rechter tevens de verbeurdverklaring uitspreken van de schuit en de gereedschappen, welke tot baggeren gebruikt werden." De Voorzitter. Ik wensehte voor te stellen hier de boete van f 1 tot f 20 te veranderen in van 2 tot f 20omdat de bagger meer waarde heeft. De heer VaN Oüteren. Als ik u wel begrijp, mijnheer de Voorzitter, dan wilt gij het bedrag der boete vermeerderenopdat de -overtreder niet één gulden zou overhebben voor de winst die hij met de overtreding be haalt. Maar in de tweede alinea van het art. staatdat als de overtreding voor de tweede maal binnen twaalf maanden plaats heeft, de schuit en de gereedschappen verbeurd verklaard zullen wordenmen zal zich voor de toepassing dier strenge straf wel wachten. De Voorzitter. Die bepaling had ik over het hoofd gezien; ik vereenig mij nu met de redactie van het artikel. Daar de heer Lezwijn de vergadering moet verlaten en zij daardoor on voltallig wordt, moeten de verdere beraadslagingen worden geschorst en stel ik voor de volgende vergadering te houden op a. s. Maandag, des namid dags ten 1 uur. Daartoe wordt besloten. De zitting wordt hierop gesloten. Zitting van Maandag 31 «Valt 1873, geopend ie 1 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Van OuterenCock, Du Rieu, Van Wensen, De Fremery, Hartevelt, Seelig, Lezwijn, Stoffels, Van Heukelom, Veef- kind, Bijleveld, üereksen en de Voorzitter. De aanteekeningen van de zitting van Donderdag 17 Juli worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Adressen van C. Tetrode en J. G. Van der Sluysom afschrijving van hunnen aanslag in de plaatselijke directe belasting. 2°. Adres van Commissarissen der Maatschappij voor Toonkunst alhier, houdende voorstel dat het zangonderwijs op de daarbij vermelde scholen worde opgedragen aan gezegde maatschappij en haar daarvoor van wege de gemeente een subsidie worde verleend. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan ciën, ten fine van bericht en raad. 3". Missive van den heer Mr. L. D. Suringar, daarbij aanbiedende een exemplaar van de feestrede bij de herdenking van den honderdsten verjaar dag van het leggen 'van den eersten steen in het Coninck's Hof te Leiden door hem den lsten Juni jl. uitgesproken. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten ditonder dankbetuiging aan den inzender, in het archief der gemeente te deponeeren. De Voorzitter. Ik heb de eer nog mede te deelen dat is ingekomen het advies van den heer gemeente-advocaat, betrekkelijk de quaestie van de opzegbaarheid van de schuld ten laste van de voormalige Hoofdkerkenen dat daaromtrent eerlang eene voordracht door Burgemeester en Wethouders zal worden ingediend. Wordt voor kennisgeving aangenomen, r Aan de orde is I. Benoeming van eene Regentesse van het Wees- en Oudeliedenhuisder Roomscb-Catbolijken. (Zie Handd. 29, n°. 113.) De heeren Van WensenDe Frèndery en Bijleveld worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken. Met 13 stemmen wordt benoemd mevrouw SchretlenBorzozijnde 1 stem uitgebracht op mevrouw ProotPeters. De Voorzitter. Er is ingekomen een brief van den heer Bijleveld houdende mededeeling dat hij eerstdaags voor eenigen tijd de gemeente zal verlaten. Naar aanleiding van dien brief wensehte ik te vragen, of het niet goed ware, even als toen de heer Eigeman voor eenige weken de stad verlaten heeft, een gedelegeerde te benoemen voor de Gast- en Leprooshuizen, vooral nu die administratie spoedig aan de stad zal overgaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 26