den bevinden; ik spreek natuurlijk bier niet van hetgeen er uit al de
riolen in de stadsgrachten aanhoudend wordt gebracht, maar van hetgeen
men er in ziet werpen en drijven. Ik erken dat het moeielijk is er geheel
tegen te wakenmaar dit neemt niet weg dat het ongelukkig is dat aan
eene uitmuntende bepaling zoo weinig de hand kan worden gehouden;
nog meer betreur ik het, dat wij niet bij machte zijn de veel grootere
verontreiniging van onze stadswateren te voorkomen.
De Voorzitter. Ik wensch den heer Hartevelt te doen opmerken dat
hoewel er in elke wijk een of meer politie-agenten tegenwoordig zijn deze
dat kwaad niet kunnen beletten. Om een voorbeeld te gevenin de buurt
van den geachten spreker is steeds een agent van politie tegenwoordig
de Watersteeg en de brug déür, vereischen een onophoudelijk toezichten
toch werpt men er vuil in het waterdoch men overtuigt zioh wel vporaf of
bedoelde agent, hetzij in de Watersteeg of op de Hooigracht is. Het is
een kwaad dat niet alleen te Leiden bestaat, maar overal elders. De politie
kan niet op alle plaatsen zijn, noch overal het oog tegelijk laten gaan.
Toch hebben er nog talrijke bekeuringen plaats.
De heer Van Heukelom. Slechts een kort woord over dit punt, mijn
heer de Voorzitter 1 Ik ben het omtrent deze zaak volkomen eens met den
heer Hartevelt; maar het is eene zaak die in verband staat, behalve met
het politietoezicht, ook met de wijze van ophalen van vuilnis. Als er des
winters ijs in het water is en men gaat in de gracht naar het ijs kijken,
dan ziet het er infaam uit en kan men eerst recht zien hoe er met het
vuil geleefd wordt. Voor elk huis bijna ligt dan op het ijs een hoop vuil,
dat des zomers natuurlijk in het water wordt geworpen. Zoolang er echter des
winters het ijs is, zou men toch gemakkelijk dit vergrijp kunnen eonstateeren.
Des zomers is het nog iets anders, maar het komt mij onbegrijpelijk voor
dat men des winters dat werpen van vuil op het ijs niet beletten kan. Elk
bewoner, voor wiens huis zoo'n hoop vuil op het ijs ligt, is dan toch de
dader. De bewijzen liggen er dat het geschied is. Wanneer dat vuil aan
den kant bleef liggendan kon de ophaler van het vuilnis het medenemen.
Nu schijnt hij te zeggen: dat gaat mij niet aan. Dat is eene opvatting van
zijne taak die ik meen de ware niet te zijn.
De Voorzitter. Ik moet den heer Van HeukeiGm doen opmerken dat
om zulke zaken te eonstateeren men de personen moét betrappen als zij het
feit plegen. Het is daarvoor niet genoeg dat men voor een huis op het
ijs een hoop juil ziet liggen, men moet zien wie het er geworpen heeft.
De heer Van Heükelom. Nog iets wensch ik te voegen bij hetgeen ik
daar straks zeide. Ik geloof dat als alle menschen de ondervinding hadden,
dat, als zij het vuil aan den kant, in plaats van in het water, werpen, dit
wordt weggehaaldzij niet zouden voortgaan tegen" de verordening en de
vuilnis in het water te gooien.
De Voorzitter. Dat is ook in strijd met de verordening. Zij mogen
het vuil niet aan den waterkant werpen.
De heer Van Heukelom. Waar moeten zij het dan laten P
De Voorzitter. Het wordt daarom juist des morgens aan de huizen
opgehaald. Zij hebben het dus slechts tot dien lijd te bewaren.
Art. 73 wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen.
Art. 74 wordt goedgekeurd.
Art. 75. «Zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders mag,
behalve in de Havengeene vaste ligplaats in de wateren dezer gemeente
worden ingenomen."
De heer Stoffels. Ik wenschte deze vraag te doen: als een schipper
door zijn schuld en toedoen tegen een brug aanvaart en deze daardoor vernielt
is hij dan volgens de strafwet of volgens deze verordening strafbaar?
De heer Bijleveld. Als ik de vraag van den heer Stoffels wel begrijp,
dan wenscht hij te weten of voor het geval dat een schipper door aanva
ring schade toebrengt aan eene brug, daartegen straf kan bedreigd worden
bij politie-verordening. Ik geloof dat van strafbedreiging geen sprake kan
zijn. Wanneer een schipper door aanvaring schade toebrengt aan eigendom
men der gemeente, hetzij brug of kade, dan kan de gemeente eene actie
tot schadevergoeding instellen. De politie-verordening heeft daarmede niets
te maken.'
De heer Stoffels. Ik dank den heer Bijleveld voor zijn antwoord op
mijne vraag.
De Voorzitter. Ik wensch den heer Stoffels alleen nog te herinneren
dat het meermalen gebeurt dat de gemeente Leiden schippers heeft aan
gesproken voor schade door aanvaring toegebracht, en de schippers de kosten
geregeld betalen.
Art. 75 wordt hierop goedgekeurd.
Art. 76. «Het is verboden bij het varen de punt eener haak in brug,
kade, schoeiing of boom te steken."
De heer Bijleveld. In de memorie van toelichting staat vermeld dat
de minderheid der Commissie de vraag gedaan heeft, of dit artikel wel ge
handhaafd kon worden. Ik wensch thans te verklaren dat ik die minderheid
in de Commissie uitmaakte en wensch mede te deelen waarom ik tegen het
artikel zal stemmen. Ik laat het nut der bepaling voor het oogenblik geheel
in het midden maar ik geloof niet te ver te gaan als ik beweer dat het
artikel niet alleen eiken dag, maar elk uur wordt overtreden. Ik maak
daarvan volstrekt geen verwijt aan de politiemaar het bewijst alleen de
onmogelijkheid op de naleving van dit artikel voortdurend toe te zien. De
bedoelde daad ligt daarbij zoo voor de hand en is soms bijna onvermijdelijk
wanneer de schipper zijn vaartuig wil afstooten. Mijn hoofdbezwaar is dat
het artikel, gelijk het vroeger was, zal blijven een doode letter.
De heer Du Kieu. Ik vereenig mij geheel met hetgeen de vorige spreker
in 'het midden bracht.
De heer Hartevelt. Ook ik vereenig mij volkomen daarmede. Het
is geheel en al de waarheid.
De Voorzitter. Ook ik erken dat het feit zeer moeielijk te'eonstateeren
is. Toch heb ik dikwijls gezien-dat, tengevolge dezer bepaling, niet van
>de puntmaar van het ronde gedeelte der haak tot afstooten werd gebruik
gemaakt. En vooral gebeurt het zelden dat men de haak in boomen steekt,
wel in de beschoeiingen; zoo wij echter door behoud van het art. de boo
men sparendan is die bepaling niet zoo geheel doelloos.
De heer Bijleveld. Vloeit juist uit het door u medegedeelde, mijnheer
de Voorzitter, dat de schippers zelden of nooit aan de boomen afstooten,
niet voort, dat voor bescherming van de boomen deze bepaling wel het
minst noodig is? In ieder geval, geloof ik, staat het vast, dat de bepa
ling niet te handhaven is.
In stemming gebracht wordt art. 76 met 10 tegen 3 stemmen verworpen.
Vóór stemdên: de heeren Stoffels, Van Outeren en de Voorzitter.
Art. 77. «Geen houtvlotten mogen doör. de wateren binnen de gemeente
gevoerd worden, dan uiterlijk ter breedte van drie en een halven meter en
ter lengte van hoogstens zestig meter."
De heer Stoffels. In dit artikel worden bepalingen gemaakt omtrent
het varen van houtvlotten door de gemeente. Zou het niet ook wenschelijk
zijn bepalingen te- maken omtrent de snelheid van varen van stoombooten
door de grachten, in het belang der kaden, die thans erg vernield worden?
De kaden worden niet alleen vernield door het varenmaar ook, b. v. aan het
Utrechtsche veer, bij het stilliggenen door dan de schroef der boot te laten
draaien. Zou het niet goed zijn te bepalen dat de stoombooten niet dan
met halve snelheid door de grachten mogen varenen als zij stil liggen de
schroef niet mogen doen werken?
De Voorzitter. Dat laatste zou zeker zeer moeielijk zijn te bepalen.
Een stoomboot moet haar schroef of hare raderen laten werken alvorens zij
vertrekt en op het oogenblik van vertrek zelf.
De heer Stoffels. Ja, maar dan zou men dat kunnen doen b. v.
twee meters van de kade af. Dan zou er zooveel niet vernield worden als
b. v. nu aan het Utrechtsche Veer.
De Voorzitter. Wellicht zou men zelf wel een aanlegplaats willen maken.
De heer Stoffels. Dat zou dan moeten zijn een vooruitspringend vlot,
maar dat zal men niet maken.
De Voorzitter. Men zou een schip bij wijze van legger, zooals men
elders doet, aan de aanlegplaats kunnen leggen. Dat ware wellicht aan de
stoombootondernemingen bij de vergunningen op te leggen.
De heer Stoffels. Ik wensch het voorstel te doen in de verordening
een art. op te nemen van dezen inhoud «Stoombooten mogen bij het varen
door de stad niet anders dan met halve snelheid werken. Bij het stil lig
gen der booten aan de kaden moeten raderen of schroef in rust blijven."
De heer Hartevelt. Ik meen dat de booten door de grachten slechts
met een kwart harer snelheid mogen varen. Door het voorstel van den
heer Stoffels zouden zij dus harder gaan varendan zij nu doen. De voor
steller wil ook dat, als de booten stil liggen, de schroef niet in beweging
mag zijn. Zeer goed, maar bij de afvaart zal het toch noodig zijn de
schroef of de raderen te laten werkenhoe komt men anders uit eène haven
of van eene aanlegplaats; het is niet altijd mogelijk dit met voortduwen
of trekken te bewerkstelligen.
De heer Stoffels. Dan kan men door de stad Doornen. In Rotterdam
waar toch veel meer stoombooten zijn, mogen zij ook niet werken als zij
tegen de kade aanliggen. Maakt men zoodanige bepaling nietdan zal de
vernieling der kaden der gemeente op veel geld te staan komen.
Het amendement van den heer Stoffels wordt niet voldoende ondersteund.
Art. '77 wordt onveranderd goedgekeurd.
Art. 78 wordt goedgekeurd.
Art. 79. «Behalve aan den pachter van de bagger en zijne bedienden
wanneer zij op zijn last handelen, is het verboden, zonder vergunning van
Burgemeester en Wethoudersin de wateren der gemeente te baggeren."
De heer Du Rieu. Ik heb geen bezwaar tegen de redactie van dit artikel
maar wensch alleen te vragen: wanneer expireert het pacht contract met den
pachter van de bagger? Ik blijf van opinie dat het goed is dat er meer
gebaggerd worde dan plaats heeft door de beperkende bepalingen der pacht.
De Voorzitter. Het pachtcontract eindigt met 1874.
De heer Du Rieu. Dan hoop ik dat bij tijds dat contract zal worden
behandeld, om in de gelegenheid te worden gesteld daarin veranderingen
voor te stellen.
De heer Lezwijn. In de pachtvoorwaarden staatin art. 2dat in de
maanden Juni, Juli en Augustus niet gebaggerd mag worden. Dit verbod
wordt niettemin eiken dag overtreden. Er is geen strafbepaling tegen alleen
zou men een eisch tot ontbinding van het contract kunnen instellen. Zouden
wij niet in deze verordening kunnen bepalen dat in de maanden Juni, Juli
en Augustus niet gebaggerd mag worden
De Voorzitter. Dat zou bezwaarlijk gaan. De pachter heeft op be
paalde conditiën de pacht aangegaan. Wij kunnen die conditiën toch niet
eenzijdig veranderen.
De heer Lezwijn. Maar de bepaling staat in art. 2 der pachtvoorwaar
den en die bepaling wordt door den pachtei eiken dag overtredendaar
straks was hij nog bezig aan het Rapenburg. Ik stel voor eene tweede
alinea bij art. 79 te voegen, luidende: «In de maanden Juni, Juli en
Augustus mag niet gebaggerd worden."
De heer De Fremery. Ik geloof niet dat zoodanige eenzijdige bepaling
verbindbaar zou zijn voor den pachter van de bagger, wiens verplichtingen
zijn omschreven in een contract door beide partijen onderteekend. Hij zou
dan schadevergoeding kunnen eischen.
De heer Lezwijn. Maar het verbod staat in de pachtvoorwaarden.
De heer De Fremery. Gedurende 9 jaren is het contract in werking.
Laten wij nu dat laatste jaar maar afwachten cn dan bij het nieuwe con
tract de bepalingen opnemen die ons wenschelijk voorkomen. Om dit nu te
doen zou tot groote moeielijkheden aanleiding kunnen geven.
De Voorzitter. Ik zal art. 79 tot straks aanhouden en inmiddels voort
gaan met de overige artikelen.
Art. 80: «Schuiten met vuil, beer, bagger, opgevischt stroo, grom van
visch of mest beladenmoeten op aanzegging van wege de politie terstond
uit de gemeente worden verwijderd."