dragen voorgeschreven door Burgemeester en Wethouders; geven Burge meester en Wethouders aan hoe die muilbanden moeten ingericht zijn P Zoo dit het geval is, dan moet, mijns inziens, het woord «voldoende" in dit artikel worden behouden, want dan heeft het wel degelijk eene beteekenisnamelijk deze: in overeenstemming met de voorschriften van Burgemeester en Wet houders. De Voorzit tee. Door Burgemeester en Wethouders worden geen modellen vastgesteld omtrent de inrichting van muilbanden. Dit is wèl het geval met muilkorven. De beer Lezwijn. Zou het niet beter zijn voor de woorden: honden, enz. die op straat "gelaten worden", te lezendie op straat "gevonden worden of op straat zijn?" Het geval is toch denkbaar dat honden op straat zijn, die er niet op gelaten zijn, maar die b. v. uit een huis op straat zijn geloopen. Daarvoor kan de eigenaar dan toch niet aansprakelijk worden gesteld. De Voorzitter. Als een hond uit een huis op straat gekomen is, dan moet hij in elk geval op de eene of andere wijze uitgelaten zijn, dunkt mij. De beer Lezwijn. Dat zou ik niet zoo dadelijk durven zeggen, mijnheer de Voorzitter! Wanneer b. v. een deur openstaat, of open wordt gemaakt, en een hond vlucht op straat, dan kan men toch in den eigenlijken zin des woords niet zeggen dat die hond uit dat huis gelaten is. De heer Bijleveld. Dat gevoelen van den heer Lezwijn kan ik niet deelen. Mij komt het a.thans voor, dat degeen die de deur openzet of open laat staanen dientengevolge oorzaak is dat een hond ongemuilband op straat komt, wel degelijk moet geacht worden deze bepaling der politiever ordening te hebben overtreden. De woorden«op straat gelaten worden" schijnen juist. Is de heer Lezwijn van oordeel dat de redactie verduidelij king behoeft, dan zal de Commissie gaarne een amendement afwachten. De heer Van Heukelom. Ik wensch alleen te vragenmijnheer de Voor zitter! of het niet eigenaardiger kan zijn hier te spreken van honden, die niet anders dan gemuilband op straat mogen worden gevonden. Ik geloof dat daaronder alle gevallen begrepen zijn. De Voorzitter. Ik voor mij vind dat het woord »laten" juist de eigen aardige uitdrukking is die- alle toestanden in zich sluit. De heer Bijleveld. Ook mij, mijnheer de Voorzitter! komt het woord "gevonden" minder verkieslijk voor. Men bedoelt het verbieden van een daad. Het "vinden" van het ongemuilband dier is een gevolg van de reeds ge pleegde daad. Art. 66 wordt hierop in stemming gebracht en met algemeene stemmen aaugenomen. Art. 67 wordt goedgekeurd. Art. 68. "Andere dierenten aanzien van welke vrees voor dolheid' be staat wordenals zij op straat worden gevondenin eene door Burge meester en Wethouders aan te wijzen plaats afzonderlijk opgesloten tot dat alle gevaarvolgens eene door een veearts af te geven verklaringgeacht moet worden geweken te zijn. Bij ontdekking van watervrees, zorgt de politie dat zij terstond worden afgemaakt." De heer Van Outeren. Ik ben bedacht geworden op de vraagof na den aanhef van dit artikel "andere dieren", niet volgen moet "uitgezonderd vee." De wet van 20 Juli 1870, in verband met het koninklijk besluit van 4 December 1870, heeft bepalingen vastgesteld voor gevallen van hondsdol heid bij alle veeen geregeld hoe vee, dat vermoed wordt door dieals bij* de wet verklaarde besmettelijke, ziekte, te zijn aangedaan, moet worden af gezonderd. In dit onderwerp is dus reeds bij de wet voorzien en zou ik dus van de bij ons artikel bedoelde andere dieren het vee willen uitzonderen. De heer Bijleveld. Ik heb de wet van 1870 niet voor mij en kan dus moeielijk nagaan of daarbij voorzieningen zijn genomen omtrent het geval, waarin wij bij dit artikel der politieverordening wenschen te voorzien. Men houde in elk geval echter in het oog, dat er verschil bestaat tusschen het geen bij de wet en hetgeen bij dit artikel wordt bedoeld. De wet van 1870 is gemaakt om de verspreiding van de besmettelijke ziekten bij het vee door gepaste maatregelen te weren. Maar dit artikel bedoelt iets geheel anders: het heeft de veiligheid van het publiek op het oog. Wanneer op straat een beest wordt aangetroffen ten aanzien van hetwelk vrees voor dol heid bestaat, dan wordt door dit artikel aan de politie, ter beveiliging van het publiekde bevoegdheid toegekend om zonder eenig nader onderzoek op dat oogenblik dat beest te verwijderen en af te zonderen. Inzage van de wet zoude op dit punt zekerheid kunnen geven. De heer Van Outeren. Onder anderen komen in art. 5 van gezegd besluit bepalingen voor, die in strijd zouden kunnen zijn met die van dit artikel der politie-verordening. Ik deed de opmerking omdat wij meermalen ons, bij de behandeling van politie reglementen hooren waarschuwen te blijven buiten het terrein van voorschriften waarin de wet reeds heeft voorzienen wij met dit artikel gevaar loopen dat terrein te betreden. Ik maak echter van mijno opmerking geen bepaald voorstel. Art. 68 wordt hierop goedgekeurd. Art. 69. »De houder van een dier, dat vermoed wordt dol te zijn of dat door een dol dier is gebeten is in de gevallenwaarin door de wet geen aangifte aan den Burgemeester mocht worden gevorderd, verplicht daartan terstond kennis te geven aan liet bureau van politie en het dier op de eerste aanmaning van wege de politie aan deze af te geven. Bij weigering van bedoelde afgifte wordt het dier door de politie in beslag genomen. Na de afgifte of inbeslagneming blijven de dieren onder bewaring der politie, totdat uit een door een veearts afgegeven verklaring blijke, dat alle gevaar geweken is. Zoodra- zich dolheid openbaart, worden zij terstond afgemaakt. De kosten van onderhoud komen voor rekening hunner eigenaars. De beambten der politie hebben de bevoegdheid omter handhaving van de bepalingen van dit artikel, met inachtneming van de voorschriften van de wet van den 31 Augustus 1853 (St'bl. n°. 83), de woningen der inge zetenen ten allen tijdé binnen te treden." De heer Bijleveld. Over dit artikeltegen welks opneming in het ontwerp ik in de commissie bezwaar heb gemaakt, wensch ik een enkel woord in het midden te brengen. De bepaling is in hoofdzaak uit de be staande verordening overgenomenmaar geamplieerd om redenen in de Memorie van Toelichting uiteengezet. Bij de bestaande verordening toch had men den houder van een hond wel de verplichting opgelegd kennis te geven aan het bureau van politiezoodra de hond dol werd en tevens, wan neer hem dit door de politie gelast werdden hond af te gevenmaar daarbij was niet voorzien het geval dat de afgifte geweigerd werd.. Wilde men dus de bestaande bepalingen behoudenzoo scheen aanvulling noodig. Ik zal tegen het geheele artikel mijne stem uitbrengen. Ik geloof dat in het algemeen de houder of eigenaar van een dollen hond ontzaglijk dank baar zal zijn zoo een ander hem van dat beest bevrijdt. En voor het geval dat hij zooveel affectie voor het dier mocht gevoelendat hij het niettegenstaande het_ dol is, bij zich wil houden, zal hij in zijn eigen belang, uit zucht tot zelfbehoud, zeker wel voldoende voorzorgsmaatregelen in acht nemen om het beest opgesloten te houden. De geheele bepaling komt mij onnoodig voor; daarbij geloof ik dat zij in de toepassing aanlei ding zal kunnen geven tot overlast voor de ingezetenen. Op het eerste gerucht toch dat iemand een dollen hond bezit, zal de politie direct ver plicht zijn een onderzoek in te stellen, om te zien of het gerucht waarheid bevat, en daartoe in de woning kunnen dringen. De Voorzitter. De meerderheid der Commissie zag in deze aanvulling de voldoening aan eene bepaalde behoefte. Tegenover den last, dien de be paling aan de ingezetenen zou kunnen veroorzaken, staat dit: dat de inge zetenen in zoodanigen maatregel een waarborg kunnen vinden voor eigen veiligheid. Men verlieze toch niet uit het oogdatdoor te zeer toe te geven aan vreeseene nuttige bepaling zou worden opgeofferd. Het strekt zeker tot bevordering der veiligheid dat een dolle hond afgezonderd en buiten bereik van het publiek gebracht worde. De heer Bijleveld. Ik wensch nog alleen eene opmerking te maken,, die ik daar straks verzuimde. De vraag is bij mij opgerezen, of bepalingen als welke wij bij dit art. vaststellenwel overeen zijn te brengen met de wet op de onteigening. De handeling waartoe bij het artikel de bevoegd heid gegeven wordt, heeft zooveel overeenkomst met ontzetting van eigen dom, dat de zaak mij b°°g3t bedenkelijk voorkomt. Ik zal dit punt thans niet verder ontwikkelenmaar meen toch ook om die reden de weglating der bedoelde bepaling in overweging te mogen geven. De heer Seelig. Ik wenschte wel de vraag te doenof het niet aan bedenking onderhevig is, deze bepaling zóó imperatief te stellen. Het artikel luidt: "De houder van een dier, dnt vermoed wordt dol te zijn of dat door een dol dier is gebetenis in de gevallenenz. Het geval kan zich zeer licht voordoen, dat de houder niet bekend is met de verschijnselen van hondsdolheidof niet kon weten dat zijn hond door een dol dier ge beten is. En toch zou hem, volgens de voorgestelde redactie, het volle be drag der boete kunnen treffen, hoe onschuldig hij ook ware! Zou het daarom niet beter zijn, als men de bepaling althans wil behouden, voor te schrij ven, dat het bewijs moet geleverd zijn dat de houder wist of moest weten dat zijn hond verkeerde in het geval waarvan in dit artikel sprake is? Dan wordt ten minste voorkomen, dat hij onschuldig boete betale, voor een vergrijp dat hem niet bekend kon zijn. Dit is echter een punt dat meer op rechtskundig terrein behoort, en dat ik daarom gaarne aan heeren rechts kundigen ter beslissing overlaat. Ik heb alleen bedoeld hunne aandacht daarop te vestigen. De Voorzitter. Het spreekt van zelf dat de omstandigheden daarbij zullen moeten in acht genomen en beoordeeld worden. Men bedenke echter dat door toegevendheid op dit punt verschrikkelijke ongelukken kunnen ontstaan. En waarlijk men moet getuige geweest zijn van die afgrijselijke ziekte, om niet alles aan te wenden wat mogelijk is om die te voorko men. Men zij dus niet al te vreesachtig de bepaling te behouden. Art. 69, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 10 tegen 3 stemmen.- Tegen stemdende heeren De Fremery, Bijleveld en Veefkind. Artt. 70 en 71 worden goedgekeurd. Art. 72. »Het is verboden uit gebouwen, op of over de straat of op erven, zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, eenig vuurwerk hoe genaamd af te steken." De heer Van Hettinga Tromp. Mijnheer de Voorzitter! Ik zie in dit artikel wel een verbod om zonder verlof van Burgemeester en Wethouders eenig vuurwerk af te stekenmaar mis eene strafbepaling. De heer Bijleveld. De straf wordt bepaald in den Code Pénal. Daarin wordt straf bedreigd tegen de overtreding van 'die reglementenwaarbij ver boden is op zekere plaatsen vuurwerk af te steken. Daar de straf dus door eene algemeene wet is bepaaldis- eene bepaling dienaangaande in deze ver ordening uitgesloten. De heer Van Hettinga Tromp. Maar zoo er straf wordt bedreigd tegen het afsteken van vuurwerk zonder verlof in den Code Pénalwas dan eigen lijk niet het geheele artikel in deze verordening overbodig? -De heer Bijleveld.Neen, het geheele artikel is niet overbodig, omdat in den Code Pénal wordt verwezen naar verbodsbepalingen op dit punt. Art. 72 wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. Art. 73. »Het is verboden kalk, steenenafbraak, hooi, stroo, asch beenderen, afval van groenten of van ooft, mest, roet, bloed, ingewand, grom van vischkrengen of eenige vuilnis hoegenaamd in gemeentewater te werpen.?' De heer Hartevelt. Ik zou zeer voor het opnemen van dit art. in de politie-verordening zijn, mijnheer de Voorzitter! mits er maar de hand aan kan gehouden worden. Het is zeker goed bepalingen als deze te maken maar ik vind het allertreurigst dat, wanneer zoodanige bepaling bestaat, zij' een doode letter blijft. Mij dunktik hoor mij reeds tegenwerpen dat er bitter weinig aan te doen is, want, zoodra bespeurt men een politie-agent of men houdt zich terug, nauwlijks is hij verdwenen, of men neemt zijn kans waar. Mijne ondervinding is, dat er geen dag voorbij gaat of de bepaling van dit artikel wordt overtreden, en allerlei vuil wordt in de grachten geworpenzoodat zich telkens daarin verzamelingen van onreinhe-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 24