vergund. Ik zal daarom straks zoo vrij zijn voor te stellen art. 34 geheel en art. 36 voor de helft te doen vervallenen hoop ondersteuning van mijne medeleden te vinden. De heer Bijleveld. Ik heb behoord tot de minderheid in de Commissie en ben in het allerminst niet gesteld op het behoud van dit artikel, even min als op dat van nog eenige anderedie later in behandeling zullen komen. De bepaling, die in hoofdzaak, overeenkomt met die van art. 78 der bestaande verordening, bedoelt een verbod om kleinere voorwerpen, als emmers en manden (bij art. 78 bij name genoemd) op straat te laten staan zij heeft echter meer op het oog daden van voorbijgaanden aard. Tegen feiten van wijdere strekking wordt m. i. genoegzaam voorzien door de bepalingen omtrent het innemen van gemeentegrond. Daargelatendat ik niet geloof dat door de bij dit artikel bedoelde daden groote last wordt veroorzaakt, en dat het niet dikwijls zal gebeurendat het eigenbelang toelaatdat men zijn eigendom onbeheerd op straat laat staan, zoo is mijn groot bezWaar dat ook dit voorschrift behoort tot de categoriewaaraan de hand niet kan worden gehouden, dat het zal zijn een doode letter. De Voorzitter. Ik heb tot de meerderheid behoord. Ik vind het zeer gevaarlijk indien sommige voorwerpen onbeheerd op straat blijven staan zoo als emmers en dergelijkewaarover men lichtelijk kan vallen. Dat nu soms eene verbodsbepaling ontdoken wordt, spreekt van zelf, maar sluit daarom niet uit het nuttige van het voorschrift. De heer Van Outeren. Ik ben geheel van uwe zienswijze en acht mede de bepaling wensehelijk, al zij het, dat zij soms niet altijd kan worden gehandhaafd. De heer Buys. Ik ben zeer voor de weglating op zich zelve. Maar bovendien zooals het artikel daar ligtis het niet wel voor uitvoering vat baar. Het woord «menig voorwerp" is zoo ontzaglijk rekbaar. Ik geloof waarlijkdat de verbodsbepaling niet noodig is en dat men wel doet de burgers te leeren voor hunne voeten te zien. Het artikel, in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen. Voor stemden: de heeren KrantzVan Outeren, Van Heukelom, Stof fels, Lezwijn en de Voorzitter. Artt. 2529 worden goedgekeurd. Art. 30: «Het op- of over de straat werpen met sneeuwballen, steenen of andere voorwerpen is verboden." De heer Van Heukelom. Hier sluit ik mij geheel aan de rede van den geachten vorigen spreker aan. Ik zou. gaarne in bescherming willen nemen het werpen met sneeuwballen. Wat steenworpen betreft, ja, die wil ik verboden hebben. Maar met sneeuwballen ben ik meer dan eens begroeten ik moet zeggendat ik mij bijzonder geamuseerd heb. De Voorzitter. Zij zijn even gevaarlijk als steenworpen. De heer Van Heukelom. Dat hangt af van den graad van kneding Het voorstel van den heer Van Heukelom, om het woord //sneeuwballen" uit het artikel te doen wegvallenwordt voldoende ondersteund. Het amendement wordt in hoofdelijke omvrage gebracht, met het ge- volg dat zich acht leden daarvoor en acht daartegen verklarenweshalve de stemmen staken en het nemen van een besluit wordt verdaagd tot eene volgende vergadering. Voor stemden: de heeren De Fremery, Le Poole, Buys, Dercksen Du Kiep, Veefkind, Van Heukelom en Van Hettinga Tromp. Tegen: de heeren Krantz, Van Outeren, BijleveldVan Wensen, Stof fels, Lezwijn, Seelig en de Voorzitter. De heer Bijleveld. De vorige artikelen, mijuheer de Voorzitter, zijn met zekere snelheid den hamer gepasseerd. Ik wensch evenwel niet aan gemerkt te worden als te hebben medegewerkt tot de aanneming van art. 27 alinea 3 en van art. 29. Ik acht die bepalingen die blijkens de memorie van toelichting bij meerderheid van stemmen in het ontwerp werden opge nomen, doode letters in de Verordening. De Voorzitter. Ik geloof niet dat ik met zoo bijzonderen spoed den hamer heb laten vallen maar alleen die artikelen in rondvraag gebracht waarover discussie gevoerd was. Ik ben ten volle bereid art. 27 nog eens in rondvraag te brengen vermits door een lid der Commissie tegen de 3de alinea bezwaar is gemaakt. Overigens acht ik het behoud van deze bepalingen wensehelijk. De heer Bijleveld. Als men eene zóóvergaande tuteel en patronaat wil uitoefenenwaar houdt dan de politiezorg op Dan moet men zijne zorg nog tot een tab van voorwerpen meer uitstrekken. De heer Dercksen. Ik wenschte ook het laatste gedeelte van het artikel te doen wegvallen. Ik acht dat verbod even onwenschelijk als doelloos. Er wordt hier toch alleen gesproken van ijzeren-voorwerpen, liet hakken met gereedschappen van ander metaal blijft dus geoorloofden nu moet het der gemeentedunkt mijtoch vrij onverschillig zijnof hare steenen door ijzer dan wel door ander metaal vernield worden. De heer Bijleveld. Ik stel voorde 3de alinea te doen vervallen. (Deze alinea luidt: «Bij het loshakkeu van sneeuw of ijs op de straat, mag van geen ijzeren werktuig worden gebruik gemaakt.") Dat yoorstel wordt voldoende ondersteund. In stemming gebracht, wordt het aangenomen met 14 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren van Outeren en de Voorzitter. Art. 28 wordt alsnog goedgekeurd. Art. 29.' «Buiten de vensterramen der bovenverdiepingen mogen geen bloempotten geplaatst worden tenzij behoorlijk bevestigd." De heer Bijleveld. Ook dit artikel wenschte ik te doen vervallen. Dat voorstel wordt voldoende ondersteund. De Voorzitter. Ik zal tegen het voorstel stemmen. De. heeren weten genoegzaam waarom. Ik zal het artikel in rondvraag te brengen. Het artikel wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen. 1873. Voor stemden: de heeren Le Poole, Krantz, Van Outeren, Stoffels, Seelig en de Voorzitter. Artt. 3133 worden goedgekeurd. Art. 34. «Niemand mag op straat vliegers of pijlstaarten doen opgaan." De heer Le Poole. Zoo als ik straks reeds gezegd heb, wenschte ik dit artikel te laten vervallen. Ik geloof dat zulke bepalingen op de jeugddie wij eerbied voor de overheid willen leerendemoraliseerend werken. Welk denkbeeld moet een kind zich toch van de overheid vormen, als hij in ver rukking met zijn vliegertje zijn huis uitvliegt en hij ziet terstond een agent van politie op zich toeschieten, die hem zulks verbiedt P Maar bovendien de vliegertijd is machtiger dan eene verordening. Onder de nu vigeerende was het ook verboden en toch werd er op straat gevliegerd. Ik wensch dus op heffing van het verbod 1 omdat de verordening toch niet kan gehandhaafd wordenen 2". omdatzoo zij gehandhaafd werdzulks verkeerd op de jeugd zou werken. De Voorzitter. Als schrikwekkend voorwerp is het toch zaak de vlie gers te verbiedenmaar inzonderheid is het wensehelijk die liefhebberij te ontzeggenomdat de kinderen in den regel die vliegers op stratenenz. niet hoog kunnen oplaten en daardoor paarden doen schrikken. De heer Le Poole. Ik geloof dat de zaak juist het best aan de prudentie der kinderen kan worden overgelaten. Zij laten gemeenlijk de vliegers niet op waar het 't drukst ismaar wel daar waar zij een vrijen loop hebben. De heer Van Outeren. Toen de voormalige Witte-poort was afgebro ken en daardoor eene groote ruimte ontstaanherinner ik mij hoe aanstonds dat plein werd ingenomen voor het oplaten van vliegers, tot groot gevaar voor rijtuigen. Ter vermijding hiervandaar en eldersis in vroegere ver ordeningen de Ruïne daarvoor aangewezen eene bepaling die nu ook vervalt. De Voorzitter. Er zou nog wel eene goede plaats te vinden zijn. Ik bedoel het plein bij het oude Nosocomiumdoch sedert dat die plaats voor zoozeer strijdende met de zedelijkheid is gedecreteerd, zal men huiveren zijne jeugd daarheen te zenden. De heer Van Heukelom. Mogelijk blijft er van het Ruïneplein na de bebouwing nog een plekje over. Het artikel, in omvrage gebracht, wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen. Voor stemdende heeren KrantzVan OuterenLezwijnSeelig en de Voorzitter. Art. 35 wordt goedgekeurd. Art. 36. «Kaart-, dobbel- of hazardspel, spelen met centen en het pin- kerspel op straat, is verboden." De heer Le Poole. Ik stel voor het pinkerspel op straat toe te staan en daarom het laatste gedeelte van dit artikel te doen vervallen. Wat ik straks bij het vliegeren gezegd heb, is ook op dat spel toepasselijk. Ik begrijp althans niet hoe het onschuldige pinkeren inéén artikel met het schuldige dobbelen of spelen met centen kan genoemd worden. Wat het spelen met centen en andere hazardspelen betreft, vind ik zeer goed dat die op straat geweerd worden maar juist daarom wenschte ik dat aan dat verbod meer de hand gehouden werd. Men kan Zondags vooral zien hoe veelvuldig het overtreden wordt. De Voorzitter. Ik geef toe, dat vooral op het hazardspelen moet wor den toegezien. Maar de jeugd is scherpzinnig en let er spoedig op als er een agent aankomt, en dan weet zij spoedig het corpus delicti te verbergen. Wat het pinkerspel betreft, dat is niet zoo onschuldig als men denkt, want het bestaat in het gebruik van een houtje, dat in het midden dik en aan de beide zijden dun uitloopt. En nu zit het gevaar in de vaardigheid, waar mede de jeugd er zich op toelegt om met een stok op een der uiteinden te slaan 'zoodat het niet te berekenen is welke richting het houtje neemt. Bij mij althans weegt het zwaar om zulke gevaarlijke spelen als hoogst onschuldig te beschouwen. f De heer De Fremery. Ik moet toch opmerken dat die houtjes van zeer licht hout zijn gemaakt. Zij zijn juist zoo ingerichtdat zij zeer ver kunnen vliegennadeel zullen zij dus wel niet aanbrengen en afdoende redenen om ook dit onschuldig spel te verbieden bestaan er alzoo maar mijn inzien niet. De heer Le Poole. Ik moet er opmerkzaam op maken, dat als mijn voorstel niet wordt aangenomen dan toch zeker art. 40 zal moeten worden veranderd. «In het geval van artikel 36 kan de rechter", zoo leest men daaruitspreken en tevens de voorwerpen van het misdrijf, gelijk mede de middelen en de werktuigendie tot het plegen van misdrijf hebben gediend of bestemd zijn geweestverbeurd verklaren oi bevelen dat die voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden". Ik behoef niet te zeggen dat als men dit lee3t men meer aan moord of manslag dan aan pinkeren zou denken. De heer Bijleveld. Die woorden zijn gekozen op het voorbeeld van de gemeentewet. De uitdrukking is algemeen. Het spreekt van zelfdat de voorwerpen van het misdrijf van meerdere of mindere waarde kunnen zijn. Waar het betreft overtredingen van art. 36, zal de waarde wel in den regel niet grootde straf dus zoo zwaar niet zijn. De Voorzitter. Ik zal nog eerst in discussie brengen art. 35 a: «Het is verboden, door met een zweep te klappen of op eenige andere wijze op de straat paarden te verschrikken." De heer Buys! Ik ben zeer tegen deze bepalingen zou dus gaarne stemming verlangen. Het artikel in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, verklaren er zich 8 leden tegen en. 8 voorweshalve de stemmen staken en het nemen van een besluit wordt uitgesteld tot eene volgende vergadering. Voor stemden: de heeren Krantz, De Fremery, Van Outeren, Van Wensen, Stoffels, Lezwijn, Seelig en de Voorzitter. Tegen: de heeren Le Poole, Buys, Dercksen, Du RieuBijleveld, Veefkind Van (jeukelom en Van Hettinga Tromp. Art. 36 komt andermaal in beraadslaging. De heer Du Rieu. Ik zou meenendat het pinkerspel best uit het arti kel kon worden weggelaten. Het doel van het artikel is toch om hazard spelen te weren en niet zulke spelletjes. Gaat men zoo voort en komen er nieuwe spelletjes uit, dan vallen die weer in dit artikel. Neen, alleen dob- 34

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 19