De heer Van Outesen. Ik ben het met den heer Stoffels m'et geheel
eens, dat door de toevoeging aan art. 22 van het concept-reglement, welke
de heer Buys heeft voorgesteld, men er toe zou kunnen geraken dat
reglement, als .uitvoerbaar, door Commissarissen te doen aannemen. Voor
mij althans blijft de zaak geheel dezelfde. Ik heb de discussiën over het
vroeger ten deze genomen raadsbesluit niet bijgewoond, maar voor zooveel
ik én uit de rapporten én uit de Handelingen heb kunnen nagaan, is mij
daaruit gebleken dat het geheel in de bedoeling der Commissie ad hoc lag
later een hulpkantoor op te richten wanneer de noodzakelijkheid daarvoor
mocht blijken. Alzoo is het eenige verschil hierin gelegen dat wat vroeger
ten deze in de bedoeling lagnu in het reglement in schrift zal worden
uitgedrukt. Maar daarmede zijn 4e bezwaren tegen de invoering van het
raadsbesluit voor mij volstrekt niet weggenomenal zij het ook dat, eenige
maanden na die invoering, de gelegenheid voor het vestigen van een hulp
kantoor zou openstaan. Keeds den tweeden of derdeu Januari van het vol
gend jaar, den meest drukken tijd voor het doen van beleeningen, zal de
toevloed beleeners aan de Bank zoo groot wezen, dat werkelijk de gevolgen
daarvan 4e duchten zijn. Het verwondert mij dat de heer Stoffels, die
nog in onze laatste vergadering daarmede instemdenu op zijn gevoelen
eenigermate terugkomt. Ik blijf alzoo van meening dat de voorgestelde
toevoeging, zonder dadelijke inrichting van een of meer hulpkantoren, in
ons oordeel over het concept-reglement geene verandering brengen kan
en daardoor stoornis in het raderwerk der Bank, als ik het zoo noemen
mag, niet zal worden voorkomen.
De heer Buys. Een enkel woord nog, mijnheer de Voorzitter! om aan
den heer Van Outeren eenige opheldering te geven. Er bestaat werkelijk
een zeer groot verschil tusschen het concept-reglement en de bepaling die
ik de eer had daar straks voor te lezen. Het concept-reglement sloot de
hulpkantoren geheel uit juist door ze niet te noementerwijl door de nu
voorgestelde bepaling de oprichting mogelijk wordt. En wat de andere op
merking van den heer Van Outeren betreftdat men dan toch zonder hulp
kantoor zal beginnenook deze steunt, dunkt mij, op eene onjuiste onderstelling.
Ik kan toch niet aannemendat- het in de bedoeling der Commissie van beheer
zou liggen om met het nemen van eene beslissing omtrent de oprichting van een
hulpkantoor te wachten tot 2 Januari. Dit zou inderdaad eene schromelijke
ondoorzichtigheid zijn. Zoodra dit reglement tot stand gekomen is, zullen
Commissarissen in de eerste plaats moeten onderzoeken hoe het werkelijk
gesteld is met de beleeningen. Wij bezitten nu nog slechts voorloopige
opgavenmaar zij kunnen spoedig tot zekerheid komen door de boeken van
de inbrengers te raadplegen. Blijkt uit dat onderzoekdat de heden me
degedeelde opgaven juist zijn, danbehoeven heeren Commissarissen met
de oprichting van een hulpkantoor zeker niet te wachten tot na 1 Januari,
maar kunnen zij dadelijk de handen aan het werk slaanzoo het werkelijk
waar is dat er 160 duizend "panden per jaar beleend worden, dan is de
noodzakelijkheid van een hulpkantoor boven allen twijfel verheven. Alles
komt aan op juiste kennis van de tegenwoordige operatiën. Blijft men
beneden de 80 a 90000 panden, dan zou ik een hulpkantoor willen wei
geren klimt het cijfer hooger dan kan het niet worden gemist.
De heer Van Outeren. Wanneer ik de redactie van de nieuwe alinea
der Commissie lees: «Wanneer mocht blijken dat in het belang van dèn ge-
regelden dienst de oprichting van een hulpkantoor noodig iskan daartoe
worden besloten"dan meende ik dit in dien zin te moeten opvatten dat
daarmede bedoeld wordt dat de ondervinding van b. v. een geheel of van
een half jaar die noodzakelijkheid eerst zal moeten aantoonen. Maar wij
kennen die noodzakelijkheid reeds. Commissarissen hebben niet gelet en
konden niet letten op het aantal weekpanden dat de inbrengers nu schijnen
te hebben opgegevendat getalik geef het den heer Buys gaarne toezal
onder de bestaande omstandighedenwel bovenmate zijn opgevoerdmaar,
wanneer wij die panden, gelijk vroeger, op 600 .blijven schatten, dan nog
is het onmogelijk behoorlijke uitvoering aan het besluit te geven., In de
stukken heb ik gelezen dat de Commissie het door ons opgegeven aantal
weekpanden geschat op 600met 10 wil vermenigvuldigen en alzoo op een
totaal van 6000 brengen. Ik vooronderstel dat dit op eene vergissing berust
wantwil men berekenen hoeveel panden in het geheel jaarlijks worden
gelost, dan moet men de weekpanden niet met tien maar met vijftig of
twee en vijftig vermenigvuldigenen komt men tot een getal van dertig
duizend; zooveel weekpanden kunnen onmogelijk geregeld in de Bank zonder
hulpkantoor, worden gelostwaartoe de localiteit en vooral de toegang veel te
bekrompen is. Die toegang bestaat in eene poort, die gemeen is met een
nevengelegen pandwaarvan de eigenaar wel eens de bevoegdheid betwisten
kon om die poort eiken zeer laten Zaterdag-avond geopend te houden. Is
nu de wensch dat al aanstonds zal worden onderzocht of het laatstelijk
opgegeven getal weekpanden al dan niet juist is en een hulpbank noodig
maaktdan geloof ik dat in elk geval de uitslag dienaangaande niet twijfel
achtig kan zijn.
De heer Stoffels. Ik ben het volkomen eens met den heer Van Outeren
en ben dan ook geenszins van meening veranderd. De toestand is zoodanig
dat het gebouw der Bank niet geschikt is om zulk een groot aantal panden
te bergen en te lossen. En wat de opmerking van den heer Buys betreft,
dat een gedeelte der panden buiten beheer van de Bank en van heeren
Commissarissen blijft, dit is geheel volgens de bepalingen van het bestaand
reglement. Daarbij hebben de inbrengers verlof gekregen de panden voor
eenigé dagen te bewaren, terwijl de weinige centen, die zij daarvan genieten,
geen gemis van rente voor de Bank kunnen genoemd worden. En wat zal
het zijn als die duizenden weekpanden bij dèBank zelve inkomen? .Hoe zal
dat uitvoerbaar zijn in eene localiteit met kleine toegangeneen nauwen
met een ander eigenaar gemeenen toegang? Hoe zullen al die panden be
handeld en de menschen geholpen kunnen worden? Daarbij komt nog dat,
volgens de bepaling van het concept-reglement, er geen secretaris meer zal
zijn, maar het bestuur zelf de zaken zal moeten behandelen, daar de kas
sier daarvoor geen tijd heeft en de Commissie het zeker niet zal kunnen
doen. Ik ben en blijf dus tegen het concept-reglement gestemd.
De heer Krantz. De quaestie van het in orde brengen der localen
is eene quaestie van eenige uren. Daartoe behoeft men zich niet veel moeite
te geven; het is eene zeer eenvoudige zaak.
De heer Stoffels. Men kan echter toch niet in een paar uur een toe
gang maken. Alleen als men een tweede gebouw er bij voegde., dan zou
de zaak uitvoerbaar zijn, en ik stem het den heer Van Outeren toe, als
men wacht tot Nieuwjaar dan zijn de moeielijkheden niet te voorzien.
Maar van nu tot Nieuwjaar is er genoeg tijd tot reorganisatie, altoos als
de koninklijke sanctie spoedig volgt.
De heer Buvs. Aan het door mij gesprokene, mijnheer de Voorzitter,
heb ik nog' slechts een enkel woord toe te voegen. In de eerste plaats
moet ik de bewering van den President-commissaris der Bank dat hetgeen
nu gebeurt, namelijk het terughouden van gedeelten van het geheel aantal
pan4en door de inbrengersovereenkomstig is met het reglementpertinent
tegenspreken. Integendeel, die handelwijze is met het reglement vierkant
in strijd. Immers het reglement zegt categorischdat de inbrengers alle
ingekomen panden binnen de 24 uren aan de Bank moeten overgeven, en
dit nu geschiedt nooit. In de tweede plaats het betoog van de heeren Van
Outeren en Stoffels, dat het tegenwoordig locaal niet deugt. Dat stem ik
volmaakt toe en de Commissie heeft dan ook geen oogenblik gedacht,
dat men het geheele bedrijf in de localen van de Bank, zooals die nu
bestaanzou kunnen concentreeren. De vraag is niet of de localen nu ge
schikt zijn, maar of zij geschikt kunnen worden gemaakt. Eindelijk nog
een woord aan den heer Van Outeren. Volgens dien geachten spreker is
een nader onderzoek niet noodig, daar z. i. de noodzakelijkheid van hulp
kantoren nu reeds buiten kijf is, welk ook het aantal panden mocht zijn
dat de inbrengers voor eigen rekening beleenen. Hij veroorlove mij tegen
over zijn gevoelen het gevoelen te stellen van onze Commissie, volgens
welke die noodzakelijkheid volstrekt niet buiten kijf is. Als het toch mocht
blijken dat de eigen operatiën der inbrengers zich bepalen tot 25 a 30
duizend panden 'sjaars en het geheele cijfer der bankoperatiën dus slechts
80 a 9O000 panden omvat, dan houdt de Commissie vol, dat een hulp
kantoor doellooze weelde zijn zoude, en beroept zij zich ten bewijze van
die stelling op het voorbeeld door naburige groote gemeenten gegeven. Naar
haar inzien kan er toch geen enkele reden bestaan om onmogelijk teheeten
voor Leidenwat met gunstig gevolg en bij grooter omvang van zaken in
andere gemeenten bestaat. Wel degelijk moet er dus een nader onderzoek
ingesteld wofden naar de juistheid der opgegeven cijfers, want dan alleen,
wanneer die cijfers overeenkomstig de waarheid zijnis de oprichting van
een hulpkantoor gemotiveerd.
De heer Stoffels. Dat de inbrengers de panden behouden in strijd
met de bepalingen blijf ik ontkennen. Het moge zijn dat dit in strijd is
met het reglement, maar die handeling berust op een besluit van heeren
Commissarissen van het jaar 1835 waarbij bepaald is dat de weekpanden ver
blijven bij de inbrengers, en niet op de registers behoeven gebracht te
worden. Welke redenen Commissarissen toen geleid hebben tot het nemen
van dat besluit, is mij onbekend, maar dat het besluit bestaat, is zeker.
In de laatste maanden zijn op onzen last ook de weekpanden ingeschreven door
de inbrengers. Vroeger kwamen die niet op de registers voor, nu worden
zij daarin wel overgeboekt. Maar dat is een maatregel uit den laatsten tijd.
De heer Dercksen. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter, om te
motiveeren waarom ik tegen het concept-reglement zal stemmen namelijk op
de gronden door mij bij de behandeling van het voorstel tot afschaffing der
belcenkantoren uiteengezet. Omdat ik het beginsel van het voortdurend
bestaan dier beleenkantoren niet in dit reglement vind, kan ik er niet voor
stemmen. Dit neemt echter natuurlijk niet weg dat ik aan enkele artikelen,
vo'or zoover ik mij daarmede zal kunnen vereenigen, mijne goedkeurende
stem niet zal onthouden.
De heer Van Heukelom. Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch maar eene
vraag, te doen aan beide commissiën, namelijk deze: van waar hebt gij
toch gekregen de cijfers van het aantal panden? Deze verschillen toch ont
zettend. Zijn zij verkregen van de ambtenaren van de Bank? Dan moet
ik zeggen dat een der beide commissiën belogen is!
De heer Buvs. De Commissie heeft de door haar straks opgegeven cijfers,
zooals zij heeft medegedeeldvan den kassier der bank.
De heer Van Heukelom. En dat cijfer dan van 600, dat de basis ge
weest is van de redenering der Commissievan wien heeft men dat ver
kregen?
De heer Buys. Dat cijfer van 600 is ons medegedeeld in een mondeling
onderhoud met heeren Commissarissen; op onze vraag: hoe groot is het aan
tal panden dat de inbrengers voor eigen rekening beleerten was toch het
antwoord wij ramen dit op gemiddeld honderd panden voor eiken inbrenger.
De heer Van Heukelom. Dan hebben heeren Commissarissen dat gezegd
op grond van de hun verstrekte opgaven der ambtenaren van de Bank.
Wat moet men dan van die ambtenaren denken? Welk vertrouwen kan men
in hen stellen? Ik geloof dat het zeer raoeielijk zal zijn tot de waarheid
door te dringen, want het schijnt er op toegelegd te worden, in plaats van
licht te verspreiden, de duisternis te vermeerderen. Ik moet verklaren dat
ik er verontwaardigd over ben.
De heer Van Outeren. Wij hebben bij onze zamen komst met de Com
missie ad hoeik meen in Februari, naar ons beste weten het getal week
panden op 600 begroot; de cijfers die de inbrengers nu opgeven, hebben
wij destijds niet gekend. In het algemeen zijn die cijfers wekelijks zeer
verschillend, en afhankelijk van saizoen en allerlei omstandigheden. Die
nu door de inbrengers worden opgegeven, bestaan in ronde getallen; dit
zou niet het geval zijn, -indien zij werkelijk uit de boeken waren overge
nomen ep de vraag zou zijn of zij wel gemakkelijk uit die boeken kunnen
worden gecontroleerd.
De heer Hartevelt. Eene vraag slechts, mijnheer de Voorzitter. Er
is iets vreemds in deze geheele zaak. Vroeger werd er geen boek gehouden
van de panden die de inbrengers onder zich hieldenvolgens den heer
Stoffelslater wel. Ik weet niet' sinds hoe lang dit geschiedt. Maar zoo
dat b. v. een jaar of een half jaar plaats heeft gehad, dan kan men toch
zeer gemakkelijk opgegeven hebben hoe groot het geheele aantal panden
was dat die inbrengers onder zich hielden, in 3 maanden, in een half of
in een geheel jaar. Dit had door Commissarissen of door den boekhouder
kunnen geconstateerd zijn, en veel moeite aan de Commissie bespaard, die