HANDELINGEN TAH DIN
TAN LEIDEN.
21.
Zitting van Donderdag 15 Mei 1873.
geopend te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Eigeman Buys, Le Poole, Van Hettiriga Tromp,
Seelig, Hartevelt, Stoffels, Lezwijn, Verster, Veefkind, Du KieuVan
Heukelom, Driessen Krantz, Wttewaall, BijleveldCock, de Fremery
Dercksen en Van den Brandeler.
De heeren Van Puttkammer en Van Wensen gaven kennis verhinderd
te zijn de vergadering, bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
1 Mei 11. worden gelezen en goedgekeurd.
.De Voorzitter deelt mede:
1 Dispositien van de Gedep. Staten van Zuid-Hollanddd. 28 April en
5 Mei jl.n°. 32 en 93, houdende goedkeuring van de raadsbesluiten van
18 April jl.tot onderhandscbe verhuring van het huis buiten de voorma
lige Wittepoort en het lokaal aan de Hooglandsche kerken van de onder-
liandsche verpachting van de opbrengst der tolgelden aan het Zijlhek en de
brug te Leiderdorp.
2'. Besluit van de Gedep. Staten van £uid-Hollanddat de gemeente
rekening over 1872 uiterlijk den 31 Augustus aan hun college moet wor
den ingezonden.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Rekening van het Werkhuis, over 1872.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën ten fine van bericht en raad.
2°. Rechtskundig advies van den gemeeute-advocaat betrekkelijk de zoo
genaamde raamlanden.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter. Ik heb de eer nog aan de Vergadering mede te deelen
dat de districts-schoolopziener heeft verzochtde oefeningen in den zang
van de onderwijzers, onder leiding van den heer Van de Vliet, welke
vroeger gehouden werden in de Baaihalvoortaan te doen plaats hebben
in een der lokalen van de meisjesschool der le klasse op de Boommarkt;
waartegen bij Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaat., weshalve
machtiging wordt verzocht een dier lokalen voor dit doe) aan te wijzen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter Nog moet ik mededeelen dat de slechte toestand van
de riolen in de Marendorpsachtergracht dringend voorziening vordertdat
daaromtrent eene voordracht in behandeling is, doch dat inmiddels de riolen
moeten worden uitgepompt en het rioolwater worden vervoerdwaarvan het
gevolg zal zijn dat de voor onderhoud der riolen op de begrooting voor'
dit jaar uitgetrokken gelden vermoedelijk niet voldoende zullen wezen en
later een staat van af- en overschrijving tot verhooging van dien post zal
worden ingediend.
Aan de orde is:
I. Verzoek van D. C. Oudshoorn, om ontslag als hulponderwijzer aan
de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de kl. voor
jongens.
(Zie Handd. 20. n°. 76.)
De Voorzitter. Verlangt iemand hierover het woord? Zoo niet, dan
stel ik voor, overeenkomstig de conclusie van het rapport van Burgemeester
en Wethouders, aan den adressant een eervol ontslag te verleenen.
Dat voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange
nomen.
II. Voordracht betrekkelijk den aankoop van eene stoombrandspuit.
(Zie Handd. 20, n°. 74.)
De heer Stoffels. Ik ben zoo vrij geweest even het woord te vragen
om de volgende reden: dat namelijk in het advies der Commissie van Fi
nanciën zijdelings eerst aan Burgemèester en Wethouders en verder aan mij
het verwijt wordt gedaan of de aanmerking gemaakt, dat de zaak niet ge
noeg was overzien of overwogen wegens het tekort in de berekening der
kosten. Ik moet daaromtrent mededeelen, dat, toen in de maand Fe
bruari 11. over de som gesproken werddie de aanschaffing der stoombrand
spuit kosten zou, ik heb te kennen gegeven, dat de wenk, toen gegeven
door de Commissie zelve, door mij werd behartigd, en nu maakt de Com
missie van Financiën de volgende opmerking: «Het was haar toch eene we
zenlijke teleurstelling uit den brief van Burgemeester en Wethouders te
ontwaren dat men in de raming der vereischte uitgaven weder zoo sterk
had misgetast, en zulks in weerwil van de omstandigheid v dat de Wethou
der van Fabricage, nog geen twee maanden geleden, op de pertinente vraag
van een onzer ledenof de gevraagde som voldoende zoude zijnen of men
bij de begrooting van kosten op de tegenwoordige duurte van het ijzer ge
rekend had, ten antwoord gaf, dat «-bij hernieuwd onderzoek de gestelde
som voldoende was gebleken." Door de Commissie van Financiën was ech
ter indertijd het volgende gerapporteerd: »De aanmerkelijke stijging van
1878.
den prijs van het ijzer in den laatsten tijd, waarvan vooralsnog geene ver
mindering valt te bespeurenmoet wellicht invloed uitoefenen op de te be
talen koopsom en niet zonder grond meenen wijmet het oog op den in
vorige rapporten opgegeven prijs, te mogen betwijfelen of eene aan alle re
delijke eischen beantwoordende spuit op dit oogenblik voor het geraamde
bedrag zal kunnen worden aangeschaft. Het ware mitsdien wellicht raad
zaam dat alvorens het bedrag werd vastgestelddoor Burgemeester en Wet
houders deswege nadere inlichtingen werden verstrekt. Mocht zulks evenwel
thans niet kunnen geschieden dan schijnt er toch o. i. geen bezwaar te bestaan
om de gevraagde som toe te staan, aangezien wanneer later blijkt, dat dit
bedrag niet voldoende zal zijn, tot den aankoop niet kan worden overge
gaan, alvorens de Raad eene nadere beslissing zal hebben genomen." Die
wenk heeft aanleiding gegeven om een nader onderzoek in te stellen naar
de vraag, of de geraamde kosten voldoende zouden zijn.' Toen heb ik zelf
gezegd datnaar wij vertrouwdenhet met de toegestane som wel zou gaan.
Waarom? Een onzer leden heeft de goedheid gehad naar Manchester te
schrijven, en het antwoord was: dat de stoombrandspuit was te verkrijgen
tegen de door ons opgegeven som. Daarmede waren wij alzoo gedekt.
Het bleek oerhalve toendat wij met de aangevraagde som konden volstaan.
Daarop heeft de Raad besloten eene som van f 11000 toe te staan, met
inbegrip van al hetgeen er bij de spuit zoude benoodigd zijn. Wij hadden
toen reden om daarmede tevreden te zijn. Dat was den 13 Maart. Maar
na den 13 Maart, en wel den 21 Maart, kwam er een brief uit Manches
ter, waarin werd kennis gegeven, dat de kosten nu wel 25 pCt. meer zou
den beloopen. .Dat is zeer zeker iets \vat wij niet vooraf hadden kunnen
berekenen. Men kan dus niet zeggendat wij de zaak niet genoeg hadden
onderzocht. Wij konden niet anders doen dan de som aanvragen, die ons
bepaald uit Manchester was opgegeven. En na den verhoogden prijedie
in het tijdsverloop van negen dagen ons werd kenbaar gemaakt, kunnen wij
al weer niet anders dan zooveel meer voorstellenals de genoemde ver
hooging bedraagt. Dus, noch Burgemeester en Wethouders, noch de Com
missie dér brandweer, hebben aanleiding gegeven tot het verwijt, dat zij de
zaak niet behoorlijk hadden onderzocht of overwogen. Maar de overmacht,
de noodzakelijkheid dwingt ons een hooger cijfer voor te stellen.
De heer Du Rieu. Dewijl na verloop van acht dagen de prijs van het
ijzer zoo gestegen is, zou het dan niet mogelijk zijn, dat het over een
acht dagen weer zooveel lager zijn zal? Ik geloof niet, dat er zulk een
haast is om die stöombrandspuit aan te schaffen en dat wij daarmede zeker
nog wel eenigen tijd zouden kunnen wachten.
De oorzitter. Ik vrees dat een nader uitstel geen bevredigend resul
taat zou opleveren maar dat integendeel de prijzen later nog meer zullen
stijgen. De eene brief is van 3 Maart, de andere, waarin ons de verhooging
der prijzen werd medegedeeld, is van 19 Maart. Was de Commissie
van Financiën teleurgesteld, niet minder waren dit Burgemeester en Wet
houders en niet minder de Wethouder van Fabricage.
De heer Hartevelt. De Wethouder van Fabricage heeft, indien ik
goed verstaan heb, daa> zoo even gezegd, dat de eerste brief uit Manchester
was van 6 Maart. Op den 13 Maart heeft de heer Eigeman, als lid der
Commissie van Financiën, gevraagd, of de raming der kosten, ad ƒ8000
voor de stoombrandspuit, berust op eene opgave van den laatsten tijd,
daar de verhoogde prijs van het ijzer zeer zeker invloed er op heeft, dan
wel op eene veel vroegere. Op die vraag antwoorde de President van
Fabricage: »Wij vertrouwen voor 8000 de stroombrandspuit met al haar
toebehooren te kunnen aankoopen. Dit is ons na hernieuwd onderzoek
medegedeeld." Mocht ik hieruit opmakendat er een hernieuwd onderzoek
naar den prijs was ingesteldja of neen en moest het mij niet vreemd
voorkomen dat van 13 tot 21 Maart de prijzen van machineriën met
25 pet. zijn verhoogd? Als mijne informatiën juist zijn, dan heeft eene
dergelijke verhooging in die weinige dagen ook- geen plaats gehad. De nu
gevraagde verhooging van 1471 wettigt mijr.s inziens ten volle de vraag,
door de Commissie van Financiën gedaan, of het voorstel tot aankoop
eener stoombrandspuit niet beter - voorbereid in de vergadering had moeten
worden gebracht. Ik zou daarom willen vragenof het niet wenschelijk
was met deze zaak te wachten, tot de aanstaande begrooting voor 1874,
wanneer wij. ook beter te rade kunnen gaan met onze financiën.
De Voorzitter. Als in de vergadering van 13 Maart wordt omgegeven
de prijs waarvoor men, volgens schrijven van 3 Maart, dus 10 dagen te
vorende stoombrandspuit met toebehooren zou kunnen leverenkan er
wel geen sprake zijn van misrekening. De Wethouder van Fabricage heeft
reeds aangetoond dat de eerste brief uit Manchester van dien datum was.
Wij konden niet anders dan op den prijs afgaandie in dien brief was
opgegeven. Ontvangt men nu later het 'bericht dat, tengevolge van de
inmiddels plaats gehad hebbende rijzing der grondstoffen, voor die som de
leverantie niet kon plaats hebben, dan mag dit niet aan een mistasting in de
raming worden geweten. De zaak uit te stellen, op hoop van daling, acht
ik niet wenschelijk. Ik vrees dat, als wij nog langer wachten, de prijs
nog meer zal stijgen. En nu eenmaal het besluit is genomen om de stoom
brandspuit aan te schaffenzou ik het betreuren dat men voor eene ver
hooging van ƒ1400 zou terugdeinzen.
De heer Van Heukelom. Ik zal tegen dit voorstél stemmenniet
omdat ik tegen het aanschaffen van de stoombrandspuit benintegendeel
ik heb altijd behoord en behoor nog tot de ijverigste ijveraars voor de
stoombrandspuit, maar omdat ik bezwaar blijf hebben tegen de onnoodige
uitbreiding van ons brandbluschwezen, zooals daartoe besloten is bij eene
voorgaande gelegenheid. Ik heb altijd in de stoombrandspuit het middel
gezien om verlost te geraken van dat enorm groote personeel dat bij de
oude spuiten schijnt vereischt te worden, en waardoor, mijns inziens, niets
22