HAMELK6E8 VAH HE GEMEEBTERAAD VAN L1IDE8. 1% INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden ncdergclcgd. Leiden, 17 Maart 1878. N'. 40. Leitfen17 Maart 1878. Bij Raadsbesluit van 5 December 1861, werden da lokalen in de Laken hal tot wederopzeggens kosteloos in gebruik gegeven, aan hh. Bestuurders der Leidscffe Maatschappij van Weldadigheid. Hoezeer die lokalen destijds reeds sedert een aantal jaren door de Maat schappij werden gebruikt tot berging van de baar toevertrouwde goederen en voor de overige met hare administratie in verband staande werkzaamhe den, achtte men het evenwel, noodig deze aangelegenheid hij een besluit van den Raad op vasten voet te regelen. Nu de beneden lokalen van de Lakenhal eerstdaags voor de plaatsing van schilderijen zullen worden ver bouwd met 1 Mei a. s. namelijk moeten die lokalen ter beschikking wor den gesteld van den aannemer, hebben wij in overleg met hh. Bestuurders der Maatschappij een onderzoek ingesteld naar een ander voor dit doel ge schikt gebouw en bevonden dat het Nosocomium op de Oude Vest voldoende ruimte aanbiedt om daarvoor te worden bestemd. Wij stellen u derhalve voor om, even als zulks in 1861 is geschied ten aanzien van de Lakenhal, thans aan hh. Bestuurders van de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid tot wederopzeggens kosteloos in gebruik te geven eenige lokalen in het No socomium, door ons College in overleg met Bestuurders voornoemd aan te wijzen. Met het oog op het belang hetwelk deze gemeente heeft bij den voort- durenden bloei der Maatscbnppij, vertrouwen wij dat tegen de aanneming van dit voorstel bij uwe vergadering geen bezwaar zal bestaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. Leiden, 24 Maart 1873. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om eenige lokalen van het Nosocomium op de Oude "Vest tot wederopzeggens kosteloos in gebruik te geven aan het Bestuur van de Leidsche Afdeeling der Maatschappij van Weldadigheid. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N®. 41. Leiden, 18 Maart 1873. Voor het onderwijs in de natuurkundige vakken aan de meisjesschool der lste klasse is bet bezit van de noodige instrumenten eene onmisbare be hoefte. Tot dusverre evenwel heeft men zichbij gemis van die voorwer penmoeten behelpen met het tijdelijk gebruik van de instrumenten der Hoogere Burgerschool en van het Physisch Kabinet, waarvoor door de betrokken autoriteiten met de meeste bereidwilligheid vergunning was verleend. Aan deze provisioneele voorziening in de behoelte zijn echter niet geringe bezwaren verbonden en niet het minst de schade welke ten gevolge van het herhaaldelijk transport aan de instrumenten wordt toegebracht, terwijl boven dien ons is te kennen gegeven dat de belangen van het onderwijs niet ge- doogen dat die instrumenten bij voortduring ten gebruike worden afgestaan. Wij zijn dientengevolge met den heer Jennes, leeraar in bovengenoemde vakken aan de meisjesschool, en den heer districtsschoolopziener in overleg getreden, ten einde op voor de gemeente-financiën voordceligste wijze de zaak te regelen. In den aanvang kwam bet ons voor dat wellicht de aan schaffing van de bekende collectie Harting Banckwelke voor betrekkelijk geringe kosten verkrijgbaar is, voldoende zoude wezen. Bij nader onderzoek is echter gebleken dat die collectie voor een grondig onderricht minder ge schikt moet worden geacht, zoodat wij den heer Jennes hebben uitge- noodigd eene opgave in te zenden van de instrumenten welke door hem noodig worden geacht en van de prijzen waarvoor ze kunnen worden aan geschaft. De heer Jennes heeft aan deze opdracht voldaan door toezending van eene lijst der voor een goed onderwijs in de natuurkunde onmisbare voor werpen, na zich van de deugdelijkheid van de instrumenten, voor de daarbij vermelde prijzen te verkrijgenmet de meeste zorg te hebben overtuigd. Blijkens die opgavewelke hierbij wordt overgelegdzullen de kosten be dragen eene som van ƒ864.85. Na de schoolopziener ons heeft bericht dat de aanschaffing dier voorwer pen voor bet onderwijs stellig noodzakelijk is, mogen wij niet aarzelen daaromtrent gunstig te adviseeren, en zouden het zeer betreuren, wanneer het door den nieuwen leeraar gegeven onderwijs, hetgeen door het school toezicht bij uitstek wordt geroemd, ten gevolge van gebrek aan de noodige hulpmiddelen minder gewenschte vruchten zoude moeten opleveren. Het is evenwel, ook naar het oordeel van den schoolopziener, niet noo dig dat het volle bedrag bovenvermeld op de begrooting van dit jaar wordt beschikbaar gesteld; in tegendeel kan de aankoop der instrumenten gevoe gelijk in twee termijnen geschieden, de eene in dit jaar, de andere in het jaar 1874. Wij stellen uwe vergadering derhalve voor ons te machtigen om tot een bedrag van f 500 te beschikken over den post: kosten van schoolboeken en «choolbehoeften der leerlingenArt. 6 van Hoofdstuk VII der begrooting van het loopende jaar (Volgn. 119), tot aankoop van die voorwerpen, waar aan voor het oogenblik het meest behoefte bestaat, zullende alsdan later, zoo noodig, verhooging van dit artikel door af- en overschrijving worden aangevraagd, en tevens te bepalen dat op de begrooting voor 1874 de ver- 1873. eischte gelden zullen worden nitgetrokken voor de aanschaffing van de overige ten dienste van bedoeld onderwijs noodige instrumenten. Aan dem Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, onz. Leiden24 Maart 1873, Uit de in onze banden gestelde voordracht van Burgemeester en Wethou ders, en bijhehoorende stukken, betrekkelijk de aanschaffing van instrumen ten ten behoeve van het onderwijs in de natuurkunde op de meisjesschool lste klasse, is het ons geblekeu dat zoowel de districtsschoolopziener ai? het dagelijksch bestuur van oordeel zijn dat de door den leeraar in de wis- en natuurkundige vakken aan genoemde school opgegeven: instrumenten voor een goed en degelijk onderwijs bepaald noodig zullen wezen. Oazes inziens schijnen er daarom geene bezwaren te bestaan «MA de voor den aankoop dier instrumenten vereischte gelden beschikbaar te stellente minder nu de helangen, van het onderwijs gedoogendat de kosten niet geheel uit de begrooting voor dit jaar worden bestredenmaar voer. een deel gebracht worden op de begrooting voor bet volgende jaar. Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging om de gevraagde mach tiging aan Burgemeester en Wethouders te verleenen, Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Finaneienenz. N\ 48. Bij testament van wijlen Johanna Rebecca Alt, in leven weduwe van Martinus Cossee, op den 16den Juni 1866 verleden voor den notaris Mr. H. Obreen en door den dood bekrachtigd den 4den December 1872, is onder meer legaten eene som van ƒ200 in contanten besproken aan de Be waarschool voor arme en havelooze kinderen in de Groenesteeg, vrij van de rechten op de successie. Gezegde bewaarschool, tijdens het verlijden van het testament eene bij zondere inrichting, is sedert, ingevolge Raadsbesluit van 22 September 1870, als eene openbare bewaarschool door de gemeente overgenomen en zulks onder meerderen met vaststelling van de volgende bepalingen1°. dat met 1 Januari 1871 de school komt voor rekening der gemeente, en alzoo op dat tijdstip ook het gebouw en de speelplaatsbij Raadsbesluit van 24 December 1854 aan bestuurders der bewaarschool in gebruik afgestaan, ter beschikking van het Gemeentebestuur wordt gesteld,, met al het daarin aanwezig ameublement ten dienste van het onderwijsen 2°. dat de bezittin- II gen met den daarop liggenden last van vruchtgebruik worden overgedragen aan de gemeente, die daarentegen voor haar rekening neemt, wat de school op 31 December 1870, na aftrek van hetgeen ten haren behoeve nog kan worden ingevorderdschuldig is. De veranderde aard dezer instelling heeft bij ons de vraag doen rijzen of het legaat geacht moet worden al of niet te zijn vervallenhetgeen ons aanleiding heeft gegevendaaromtrent het gevoelen van den heer advocaat Mr. H. A. Neeb in te winnen. Blijkens het hierbij overgelegd advies is Z.E.G. van oordeel dat 3e gemeente op uitkeering van het legaat kan aan spraak maken. De voor dit gevoelen aangevoerde gronden komen ons alles zins juist voor, zoodat wij, onder relerte aan voormeld advies, uwe verga dering meenen te moeten voorstellen tot de aanvaarding van bet legaat te besluitenten einde die geldenna verkregen goedkeuring van HH. Gede puteerde Staten op het besluit tot aanvaarding, te bestemmen ten voordeele van de bedoelde bewaarschoolop de wijze die alsdan het meest raadzaam zal blijken. Wat het eerste in het rechtskundig advies behandeld punt betreftof de gemeente gerechtigd is tot legaten aan eene openbare gemeenteschool ver maakt achten wij het niet ondienstig in herinnering te brengen dat in de raadsvergadering van 8 Februari 1866 werd besloten tot aanvaarding van het door wijlen Mr. D. Tjeboel Siegenbeek aan de openbare bewaarschool in de Sclieistraat vermaakt legaat van ƒ250 en dat dit besluit de goedkeu ring san bet college van Gedeputeerde Staten moebt wegdragen. Een extract van het testemeut wordt hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 14 Maart 1873. Bij de beantwoording der door u aan mij gestelde vraag: of de gemeente op het legaat van 200, door mejufvrouw Johanna Rebecca Alt aan de bewaarschool voor arme en havelooze kinderen in de Groenesteeg bespro ken, kan aanspraak maken, neem ik de vrijheid uwe aandacht op titfee punten te vestigen. Vooreerst in 'talgemeen: Is de gemeente gerechtigd tot legaten aan eene openbare gemeenteschool vermaakt? Volgens de wet moet de legataris op het oogenblik van het overlijden des erflaters bestaan, met andere woorden rechtspersoon zijn. Eene open bare gemeenteschool is dit mijns inziens - niet. Blijft men dus aan den letterlijken zin der woorden hechten, dan zou eene beschikking ten voor deele van eene openbare gemeenteschool gemaakt, geen gevolg kunnen hebben. Bij de uitlegging echter van een uitersten wil moet men zich volgen; de wet meer aan de bedoeling des erflaters, dan aan den letterlijken zin der woorden houden en moet bij voorkeur die opvatting geldendat de be schikking eenige uitwerking of gevolg hebbe. Daar nu de bedoeling van den erflater bij dergelijke makingen ontwijfel baar is: bevoordeeling van de bepaald aangewezen school, geloof ik, dat men in die gevallen moet aannemen, dat de rechtspersoon die de instelling onderhoudt en verzorgt als legataris is bedoeldmet den last om de gelega teerde som ten voordeele van de genoemde instelling te doen strekken. 12

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 1