HANDELINGEN VAN DEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.6
Zitting van Donderdag 6 Februari 1873,
geopend te ticee uren.
Voorzitterde heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Wttewaali, Van Wensen, Krantz, Veefkind,
Verster, Bijleveld, Buys, Le Poole, Van Puttkammer, Evers, Hartevelt,
Lezwijn, De Fremery, Stoffels, Van Heukelom, Du Rieu en Van den
Brandeler.
De heeren Cock, Goudsmit, Eigeman en Van Hettinga Tromp gaven
kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
16 Januari 11., worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
Dispositiën van de Gedep. Staten dd. 13 Januari, 27 Januari, 28 Ja
nuari houdende goedkeuring van de raadsbesluiten
1®. tot verhooging van de gemeentebegrooting, dienst 1873, in ont
vangst en uitgaaf met f 33000 (oprichting van een schoollokaal op het
terrein van de Baaihal)
2°. tot het verleenen eener buitengewone toelage van f 100, aan den
hoofdonderwijzer Van Dijk;
3°. tot onderhandsche verhuring van den zolder in de Smidssteeg;
4°. tot den openbaren verkoop van boomen
5°. tot verhooging der gemeentebegrooting, dienst 1872, in ontvangst
en in uitgaaf ad f 309 wegens verkoop van een der beide kruittorens en
herstelling van den anderen kruittorenen in ontvangst ad f 146.175,
wegens afkoop van grond- en losrenten door den Staat.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adres van Dr. J. Van Kaathoven, om coutinuatie als stads-heelmeester,
2°. Adressen van P. Molenaar en L. Marks, om eervol ontslag als hulp
onderwijzers aan de scholen n°. 1 en 2 voor minvermogenden.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressenten fine van
bericht en raad te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders.
3°. Adres van J. W. De Groot, om afschrijving van plaats, dir.Belasting.
4°. Adres van N. Van Kampen te Voorhout, ter bekoming van eene
strook gronds van de Haarlemmertrekvaart.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan
ciën ten fine van bericht en raad.
5°. Voordracht betrekkelijk den toestand der markten.
6°. Voordracht strekkende om Gecommitteerden tot de administratie
der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen te ontheffen van het bestuur der
gemeenteapotheek.
7°. Proces-verbaal van opneming der boeken en kas van den gemeente
ontvanger.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze stukken ter inzage
van de leden, in de leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter deelt voorts nog mede
dat den 20 Januari jl. een aanvang is gemaakt met het opnemen van
zieken in het Akademiseh Ziekenhuis;
dat de Wethouder De Fremrry door het Dagelijksch Bestuur is benoemd
tot Commissaris der gasfabriek en zulks naar aanleiding van de wijziging
onlangs gebracht in het reglement voor die inrichting;
dat toen op de oproeping voor een hulponderwijzerschool n°. 2 voor
on vermogendenop 300 zich geen sollicitanten hadden aangemeld, Bur
gemeester en Wethouders hebben gemeend eene oproeping te moeten doen
op f 400, waatop zich één sollicitant heeft aangemeld; terwijl de termijn
den 8sten dezer is verstreken
dat eerlang eene vacature van hulponderwijzers zal ontstaan op de beide
scholen voor minvermogenden en het niet te verwachten is dat zich daar
voor sollicitanten zullen aanmelden op eene jaarwedde van f 300 en ver
moedelijk ook niet op eene jaarwedde van 400, weshalve wordt voorge
steld om Burgemeester en Wethouders te machtigen zoo noodig eene op
roeping te doen op het maximum, zijnde f 500, zullende alsdan bij de
benoeming de jaarweddén definitievelijk kunnen worden vastgesteld.
Wordt voor kennisgeving aangenomen en de gevraagde machtiging verleend.
Aan de orde is
I. Rapport van Commissarissen der gasfabriek betrekkelijk den openba
ren verkoop der cokes.
(Zie Handd. 1, n". 11, en 4, n". 11*.)
Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen.
IT. Rapport van Burgemeester en Wethouders aangaande de aanschaffing
eener stoombrandspuit.
(Zie Handd. 3, n°. 13.)
De heer Stoffels. Ik verzoek vergunning, mijnheer de Voorzitter, aan
de beraadslaging over deze zaak een woord te mogen laten voorafgaan. Ik
vertrouw, dat in het rapport, door mij aangeboden, de zaak zoo helder en
1873.
duidelijk mogelijk is uiteengezet. Ik wil nog alleen een enkel woord daar
aan toevoegen, voor zooveel het betrekking heeft op de kosten. Indien
het door mij gedane voorstel doorging, zouden die kosten bedragen 11,000
en als het niet doorging, zou er toch in elk geval eene som van 3000
moeten worden uitgegeven voor eene gewone nieuwe brandspuit met toebe-
hooren. Als wij nu eene stoombrandspuit aanschaffen en vier kleine gewone
brandspuitendan zullen bovendien de kosten bij brand voor elk uur dat
de spuiten bediend worden aanmerkelijk verminderenen dat wel omdat bij
de stoombrandspuit een aantal werkliedendie tot dusverre de spuiten
hebben bediend, kunnen gemist worden, zoodat alleen uit dat oogpunt eene
belangrijke som wordt uitgespaard. Ik achtte het noodig dit nog nader
toe te lichten.
De heer Boys. Ik mag niet ontveinzen, mijnheer de Voorzitter, dat
het praeadvies van Burgemeester en Wethouders mij niet alleen verwonderd,
maar ook eenigszins teleurgesteld heeft. Het heeft mij verwonderd, juist
om het standpunt, dat Burgemeester en Wethouders hier innemen. Ik kan
mij voorstellen dat de Raadlettende op de kosten welke uit het aanschaf
fen van eene stoombrandspuit voortvloeienzegtwij willen zulke groote
kosten niet. Maar Burgemeester en Wethouders, die met de zorg voor de
brandbluschmiddelen belast zijn, en voor den deugdelijken toestand van die
bluschmiddelen moeten instaan, hoe kunnen die, als er eenerzijds een aan
drang komt uit den Raad om het bestaande te verbeterenterwijl anderzijds
de bij uitnemendheid deskundigenaan wie de directie van de brandweer is
opgedragen verzekeren dat bij een feilen brand de bestaande bluschmiddelen
geheel onvoldoende zijn om den brand te beteugelen, hoe kunnen Burge
meester en Wethouders gerust zijn en de verantwoording op zich nemen
van het praeadvies om in den bestaanden toestand te berusten Ofschoon
geen deel uitmakende van hun collegie acht ik mij reeds als lid van den
Raad niet verantwoord mede te werken tot een besluitdat ja voor het
oogenblik kosten bespaartmaar dat ons zeker duur zou te staan komen
indien van daag of morgen eens een van die felle branden mocht uitbarsten
voor welke naar het oordeel van deskundigen onze bluschmiddelen niet vol
doende zijn. Maar het heeft mij daarenboven te leur gestelddat Burge
meester en Wethouders, hun gevoelen verdedigendezich tevreden stellen
met argumentenwelke reeds bij het meest oppervlakkig onderzoek geheel
onvoldoende blijken. Die argumenten zijn zeker talrijk genoeg, maar mij
dunkt dat ook hier de quantiteit moet goed maken wat aan de qualiteit
ontbreekt. Het zij mij geoorloofd dit met een enkel woord in het licht te
stellen. Voor alles beroepen Burgemeester en Wethouders zich op de erva
ring, welke zou hebben aangetoond, dat onze brandbluschmiddelen werke
lijk voldoende zijn. Maar hoe kan de ervaring zou ik willen vragen
ooit zulk een geruststellend bewijs leveren? Omdat wij jaren lang van feilen
brand gelukkig verschoond bleven welken waarborg kan ons dit opleveren
voor de toekomst? Een felle brand kan eiken dag, elk oogenblik uitbre
ken en mocht dat gebeurendan zouden wij ons het gemis eener stoom
brandspuit bitter beklagen. Het beroep van Burgemeester en Wethouders
op de ervaring heeft dus voor mij geen waarde hoegenaamd. Wat zou
men zeggen van een gemeentebestuur, dat niets aan de brandweer ten koste
wilde leggenomdat er sinds menschen-geheugenis geen brand in de ge
meente was voorgekomen? Mij dunkt, dat wij ongeveer dezelfde fout be
gaan wanneer wij nu komen beweren dat men zich te dezer stede niet
tegen feilen brand behoeft te wapenenomdat zulk een brand hier niet
voorkomt. Ja wij begaan zelfs nog grooter fout, omdat wij waarlijk niet
zoo ver in het verledene terug behoeven te gaan om voorbeelden te vin
den van zulk een feilen brand. In verband met de besproken opmerking
beroepen Burgemeester en Wethouders zich verder op het feit, dat men te
's Gravenhage, waar de gemeente eene stoombrandspuit bezit, die spuit in
den laatsten tijd geheel ongebruikt heeft gelaten. Maar mij dunkt dit bewijst
alleen, dat in den Haag in den laatsten tijd geen groote brand is voorgekomen
en natuurlijk dat men bij een onbeduidenden brand de stoomspuit ter zijde
laat. Deze toch heeft les défauts de ses qualitészij werpt eene verba
zende massa water, en deze massa, zonder noodzakelijkheid aangewend,
zou al licht meer schade kunnen aanrichten dan de kleine brand zelf. In
de derde plaats komt een argument, dat, ik moet het erkennen, op zich
zelf volkomen waar is, namelijk dit, dat als de stoombrandspuit defect
wordt, men daarvan volstrekt geen dienst heelt, zoodat men, om volkomen
gewaarborgd te zijn, althans twee van die spuiten zou behoeven. Volkomen
waar, maar ook hier geldt het gezegde: que le ndeux est Vennemi du bien.
Omdat men eerst met twee stoombrandspuiten volkomen gewaarborgd is
mag dat eene reden zijn om den betrekkelijken waarborg te versmaden,
welke het bezit van één spuit oplevert? Ik geloof gaarne dat op een gegeven
oogenblik de stoombrandspuit onbruikbaar zou kunnen zijndat zij spoediger
defect wordt dan eene andere spuit, maar dit geloof brengt mij niet verder dan
tot de overtuiging, dat men op het onderhoud van zulk eene spuit met verdub
belde zorg toe moet zien. Wat verder de bewering betreft, dat men met de
stoombrandspuit den brand minder gemakkelijk kan naderen dan met eene
gewone spuit en dat zij alleen bruikbaar zou zijn wanneer men in de on
middellijke nabijheid over eene voldoende bdeveelheid water te beschikken
heeft, deze bewering is voor mij volstrekt onbegrijpelijk. Ik ben zeker geen
deskundige in deze, maar het eenvoudigste gezond verstand moet, dunkt mij
begrijpen, dat wanneer hier verschil bestaat tusschen de stoombrandspuit
en de gewone spuitdat verschil geheel in het voordeel van de eerste zijn
moet. Burgemeester en Wethouders voegen hierbij dat de constructie der
gewone spuiten in den laatsten tijd veel verbeterd is en dat met name de
windketels uitnemende diensten bewijzen. Ik zal van die windketels geen
kwaad spreken, om de eenvoudige redendat ik ze niet ken; maar het zal
toch wel waar zijn dat eene stoombrandspuit een vermogen uitoefent en dus
ook eene uitwerking heeft, oneindig veel grooter dan met de best saraen-
6
J