HAHDEIBGÏB TAB DEB GEMBTEBAAD TAB L1ID1B. 3. INGEKOMEN STUKKEN, ter inzage van de leden nedergelegd. N". 13. Leiden, 20 Januari 1873. Bij de vaststelling der begrooting voor dit jaar in de vergadering va|i 24 October jt., werd voor den aankoop van een nieuwe brandspuit eeD bedrag van ƒ1600 uitgetrokken, doch tevens besloten dat tot dien aankoop niet zoude worden overgegaanalvorens een onderzoek was ingesteld aangaande de wenschelijkheid van de aanschaffing van een stoombrandspuit en de re sultaten daarvan aan den Baad zouden zijn medegedeeld. De Wethouder, voorzitter der Commissie van Fabricage, heeft ter voldoe ning aan dit besluit, in overleg met den directeur en diens adjunct, de noodige onderzoekingen in het werk gesteld en ons den uitslag daarvan medegedeeld in het biernevens overgelegd rapport. Uitvoerig worden daarin de redenen ontwikkeld, op grond waarvan eene stoombrandspuit voor deze gemeente wenschelijk en noodig wordt geacht, in verband met de aanschaffing van vier kleine hand brandspuiten ten einde bij den aanvang der branden oogenblikkelijk in gebruik te kunnen worden gesteld. Wat onze zienswijze in deze betreftontkennen wij in geenen deele de voordeelen die aan het bezit van eene stoombrandspuit verbonden zijndat zij evenwel voor deze gemeente noodzakelijk zoude wezenmeenen wij te moeten betwijfelenvoornamelijk op grond dat tot dusverre is gebleken dat door middel van de aanwezige brandspuiten van het nieuwe model eene voldoende hoeveelheid water met de meeste snelheid kan worden verstrekt. En toch zonder dat zoodanige onmisbaarheid eener stoombrandspuit geacht moet worden te bestaanzal men bezwaarlijk tot eene zoo belangrijke uit gave, als daaraan is verbonden, mogen besluiten. Behalve de kosten van aankoop van de stoombrandspuit ad ƒ8000, en van de vier kleine spuiten ad 1000, moet men daarbij in rekening brengen de kosten noodig voor het bouwen van eene bergplaats, ongeveer zullende bedragen eene som van /2000. De uitgaven voor eens zouden derhalve beloopen ƒ11000, terwijl onder de jaarlijks terugkomende uitgaven onder meerderen in aanmerking komt de belooning van den machinist, die zal hebben zorg te dragen dat de spuit ten allen tijde in gebruik kan worden gesteld, alsmede de vergoeding voor de levering van de noodige paarden. Zijn de uitgaven derhalve zeer aanzienlijk te noemen, waartegen de be sparing tengevolge van eene eventuëele vermindering van personeel, niet kan opwegen de bezwaren aan eene stoombrandspuit verbonden zijn mede niet gering te achten. Reeds in het rapport door de Commissie ad hoe uitgebracht in de raads vergadering van 2 Maart 1865 wordt daarop gewezen. Wij lezen namelijk daarin het volgende: «De reeds bestaande bezwaren hebben van bun gewicht nog niets ver loren, vooral nu gebleken is, hoe spoedig bij het gebruik van de stoom brandspuit de eene of andere hapering bij het aanschroevenhet een of ander gebrek in de machine, des nachts en bij grooten spoed, hindernissen kunnen doen ontstaan, die vertraging en daardoor noodlottige gevolgen kunnen veroorzaken. Bovendien schijnt de stoombrandspuit niet zoo geschikt en zoo gemakkelijk bruikbaar in nauwe stegen en straten en tusschen een blok buizen, waar nu de pijp en de slangen van de bestaande spuiten zich zoo gemakkelijklangs en over gevel en daknaar de plekwaar de brand vermoedelijk het eerst is ontstaan en voedsel heeft, laten voeren en leiden, terwijl de stoombrandspuit ook steeds meer nabij de grachtwaaruit zij het water trekt, moet geplaatst blijven en eigenlijk het grootste voordeel daarin gelegen is, dat de stoombiandspuit eene aanzienlijke hoeveelheid water kan aanbrengen en verspreiden. «Maar dat voordeel meent de Commissie ook algemeen te bespeuren in de sedert meer bekend geworden uitvinding van de windketels, waarvan de werking is gezien en in dat opzicht bijna de stoombrandspuit evenaart, met dit verschil dat de kosten van aanschaffing en onderhoud aanmerkelijk ver schillen, dat de windketel eerst dan in dienst behoeft te worden gesteld als de hevigheid van den brand dit vereischt, en, bij branden van geringe beteekenis, de dienst der gewone brandspuiten meer doeltreffend blijft." Het hier boven aangevoerde beamen wij ten volle; vooral bet bezwaar dat het geringste gebrek aan de machinehetgeen zich plotseling kan voor doen het gebruiken van de spuit voor korter of langer tijd onmogelijk maakt, weegt bij ons zwaar en zoude bijna tot de conclusie moeten leiden, dat, besluit men tot de toepassing van stoom bij de branrlblusschingmen zich dan niet moet vergenoegen met ééne stoombrandspuitmaar dat er alsdan minstens twee zoodanige spuiten zullen behooren te worden aange schaft, waarvan voor eene gemeente als deze voorzeker wel geen sprake zal kunnen zijn. Nu de werking van de tegenwoordige brandspuiten is gebleken doeltref fend te wezen, komt het ons voor dat er geen termen zijn om in het systeem van brandblussching eene wijziging te brengenwelke niet zonder aanzienlijke kosten zoude kunnen worden tot stand gebracht. Te minder bestaat daarvoor, onzes inziens, aanleiding, nude ondervinding heeft geleerd dat in eenige gemeenten waar eene stoombrandspuit aanwezig isdaarvan slechts zeldzaam gebruik wordt gemaaktzoo is ons van be voegde zijde verzekerd dat te 's Hage sedert de maand Augustus 1871 de stoombrandspuit niet in werking is gesteld en bij de sedert aldaar plaats gehad hebbende branden de hulp der gewone spuiten voldoende is geweest. Wij stellen uwe vergadering derhalve voor om vooralsnog niet tot de aanschaffing van eene stoombrandspuit over te gaanmaar overeenkomstig de vastgestelde begrooting voor dit jaar tot den aankoop van eene nieuwe gewone brandspuit te besluiten. In bet rapport van den Voorzitter der Commissie van Fabricage wordt evenwel nog één punt behandeld, hetwelk reeds meermalen bij ons college is ter sprake gebracht en waarop wij thans met een enkel woord wenschen terug te komen, 1ST?. Het betreft bet bestaande gebrek aan spuitgasten, waaraan zou worden tegemoet gekomen door de aanschaffing en in gebruikstelling van eene stoombrandspuit, welke minder personeel vereischt, terwijl bij handhaving van oen bestaanden toestand, volgens het rapport, of het loon van de brandspuitlieden aanmerkelijk zoude moeten worden verhoogd, of een ver- verplichte dienst bij de brandweer zou moeten worden ingevoerd. Wat laatstbedoelden maatregel betreft, betwijfelen wij of voor deze ge meente wel eene verordening op de persoonlijke diensten, overeenkomstig de bedoeling van art. 192 der gemeentewet, zoude kunnen worden vastgesteld. Immers persoonlijke diensten kunnen alleen worden gevorderdwanneer de plaatselijke middelen het betalen van hulp niet gedoogen en dit zoude in casu bezwaarlijk kunnen worden aangetoond. Eene verbooging van het loon der brandspuitlieden zouden wij mede niet raadzaam achtendaar toch met grond is te verwachtendat langzamer hand het gebrek aan personeel zal verminderen en reeds verbetering van den bestaanden toestand valt op te merken. Inmiddels zal de bepaling van art. 61 der Verordening op het brandwezen, krachtens welke alleen de man schappen van elk der drie spuitendie het eerst water geven en van de overige spuiten, die last daartoe verkregen, eene belooning genieten per uur van het oogenblik af dat hunne spuit werkt, naar het ons voorkomt, wijziging behoeven. Wanneer daarbij mede eene beloonirg werd toegezegd aan de manschap pen van die spuiten welke geen water hebben moeten geven, maar toch bij den brand aanwezig moesten blijven, dan zoude eene onregelmatigheid zijn weggenomen, waardoor wellicht enkelen worden teruggehouden om zich voor den dienst bij de brandweer aan te melden. Ten slotte zij hier opgemerkt dat de militaire autoriteit tot dusverre steeds met de meeste bereidwilligheid in geval van brandhet benoodigd aantal manschappen van het garnizoen beschikbaar beeft gesteld, en, naar wij vertrouwen, bij voorkomende gelegenheden genegen zal zijn die zoo zeer gewaardeerde hulp te' blijven verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, Januari 1872. In de raadszitting van den 24en October dezes jaars is bepaalddat ten aanzien van den aankoop van een stoombrandspuit een afzonderlijk voorstel zal worden ingediend, in verband met de op de plaatselijke begrooting van 1873 gebrachte uitgaat voor de aanschaffing van eene nieuwe brandspuit. Ten einde aan dat verlangen te kunnen voldoen, is de Wethouder, voor zitter der Commissie van Fabricagein overleg getreden met den directeur van het brandwezen en diens adjunct, krachtens art. 1 der verordening van het brandwezen (Gemeenteblad 1871 N°. 14), om te dezer zake, na een gehouden onderzoekte dienen van bericht en raad. Vooraf zij herinnerd, dat in de raadsvergadering van den 16en Februari 1864 is overgelegd en in die van den 2en Maart daaraanvolgende behandeld een rapport der Commissie van Fabricage, met toevoeging van bet raadslid Driessentengevolge waarvan is besloten«om voorloopig de beslissing over eene stoombrandspuit uit te stellen en om zoo de gemeente Rotterdam tot de aanschaffing van eene stoombrandspuit mocht besluitenna hare ingebruik stelling door de ondervinding te leeren kennen, of hare goede diensten niet soms door bezwaren worden opgewogen." In de verloopen zeven jaren zijn stoombrandspuiten aangeschaft te Rot terdam, te Amsterdam en te 's Gravenhage, waardoor de gelegenheid is uit gebreid en vermenigvuldigd om kennis te verkrijgen van de voordeelen en bezwaren die aan het aanschaffen van een stoombrandspuit verbonden zijn. Maar er is nog een gewichtige omstandigheid die noodzakelijk van invloed moet zijn op de beoordeeling van het nut en de onmisbaarheid eener stoom brandspuit. Sedert toch na de vaststelling der verordening op het brandwe zen bij raadsbesluiten van 15 Juni en 24. Augustus 1871, gebleken is, dat er geen voldoend personeel zich vrijwillig aanbiedt of bij openbare op roeping kan verkregen worden om behoorlijk te voorzien in het bij art. 1 der verordening bepaald aantal spuitgasten voor iedere spuit, is het gemeen tebestuur geplaatst voor het dilemma omof een verplichten dienst bij de brandweer in te voerenof het loon voor de brandspuitlieden aanmerkelijk te verhoogen. Aan bet een zoowel als aan het ander middel zijn groote bezwaren verbonden, die men zou kunnen ontgaan, wanneer: 1°. bet aantal gewone brandspuiten werd verminderdzoodat in gelijke verhouding de beboette aan spuitgasten afnam 2°. de brandblussching werd geregeld op eene andere wijze; 3°. een stoombrandspuit, als reserve, voor iederen brand diende om den voortgang te stuiten of den brand te blusschen. Bij art. J der bestaande verordening wordt bepaalddat aan elk stel nieuwe 80 en aan elk stel oude spuiten 60 spuitgasten moeten worden aan gesteld. Wanneer evenwel het aantal van ac/il aanwezige brandspuiten met de helft kon worden verminderd, zou aan de behoefte van spuitgasten veel be ter kunnen worden voldaan. En dat zou mogelijk worden gemaakt door eene doeltreffende verandering in de brandbluschmiddelen. Thans worden bij het ontdekken van brand, volgens art. 42 der veror dening, al de acht spuiten naar de plaats van den brand overgebracht en, volgens art. 44zoodanig in gereedheid gebrachtdat zij op het eerste be vel van den directeur van het brandwezen of van hem die dezen vervangt, water kunnen geven. In den regel evenwel blijven de meeste spuiten, naar gelang van het brandgevaar, werkeloos bij den aanvang en soms gedurende den ganschen duur der brandblussching, terwijl slechts een zeker deel der spuitgasten aanspraak heeft op de belooningen bij de 5° afdeeling der verordening voor bewezen diensten toegekenden een veel grooter deel tijd en moeite belangeloos heeft opgeofferdzonder dat de bewezen diensten eenig nut hadden of werden gewaardeerd. Bij het ontstaan van brand is dadelijke of spoedige hulp van het meeste belang, en van meer dienst dan een talrijke aanvoer van groote brandspuiten blijkt meest bet gebruik van een enkele of eene kleine spuit, wanneer ge- 3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 1