Enkel dit, dunkt mij, dat de commissie bij de voordracht voor betkas9ier- scbap niet aan dat cijfer van drie gebonden ia, zij kan twaalf, of zes, of desverkiezende twee candidaten stellen. Maar nooit minder dan tweewantzoo als ik reeds zeide, wie één candidaat stelt, draagt niet meer voor, maar benoemt zelf, zij het dan ook onder de sanctie van eene hoogere autoriteit. Had bet reglement dat bedoeldhet had dan zijne meening stellig anders uitgedrukt. l)e heer Van Outeken. Ik moet nog met een enkel woord de strekking van art. 6, zooals ik het opvat, verdedigen. Het geldt hier toch een comptabel persoon; en dan is het voor de commissie der bank niet onver schillig, wien zij bet belangrijk geldelijk beheer van eene zoo uitgebreide administratie moet toevertrouwen. Ik mag dus aannemen, dat men aan commissarissen zeiven de meest mogelijke zekerheid, althans de meeste over tuiging heeft willen overlaten van een alleszins deugdelijk beheer, iets wat bereikt kan worden door de benoeming van een bepaald door hen aangewe zen persoon. De heer Goudsmit. Ik wilde juist het tegendeel zeggen van hetgeen door den heer Van Outeren is in het midden gebracht. Juist omdat het een comptabel persoon betreftmeen ik dat de Raad meerdere ruimte dient te hebben om uit het oogpunt van solvabiliteit zooveel mogelijk den beste te kunnen kiezen, en nu kan ik nauwelijks gclooven dat er in Leiden slechts één persoon voor die betrekking te vinden is. Immers wordt voor eene dergelijke betrekking weinig wetenschappelijke vorming vereiseht. Overigens is het verre van mij een blaam op de commissie te werpen maar bij het publiek heeft het zoo licht den schijn alsof men een bepaald persoon onder bescherming wenschte te nemen. Die schijn moet ver meden worden. De heer Buys. Hetgeen de heer Van Outeren laatstelijk beeft te kennen gegevenis meer eene cvitiek op het reglement dan de juiste verklaring van zijnen inhoud. Meent men dat de benoeming aan de commissie moet blijven, het is mij wel; maar laten wij dan eerst het reglement veranderen en niet in strijd handelen met zijne voorschriften. De heer Dercksen. Het is de vraagof de bedoeling van het aange haalde artikel wel zou zijndat wij a it eene voordracht moeten kiezen. De heer Goudsmit. De heer Dercksen schijnt te verwarren voordracht met aanbeveling. Wij zijn niet vrij; wij moeten kiezen uit eene voordracht. De heer Debcksen. Dat bedoel ik ook. Maar ik zie niet in, dat eene voordracht in die beteekeriis moet worden opgevat, dat men daaruit moet kiezen. De heer Goudsmit. Bij de wetgeving is het altijd zoo begrepen. De Voobzittek. Het is eene fijne distinctie, maar met den heer Derck sen geloof ik toch ook, dat de Raad vrij blijft zelfs buiten de voor dracht te benoemen. De heer Goudsmit. Ik geloof het nietmijnheer de Vooizitter; volgens ons recht en een constant gebruik is men niet vrij buiten de voordracht te kiezen. De heer Dercksen. Al zij het, dat dit van andere wetten waar is, dan behoeft dit, naar het mij voorkomt, niet op eene als deze, wier stijl door deu heer Buys geenszins werd geroemd, van toepassing te worden geacht. De heer Stoffels. Het komt mij voor, dat het Koninklijk besluit, waarvan gesproken isvrij helder is. Het spreekt alleen van voordracht van den kassier; van de overige beambten, die op voordracht van den kassier moeten benoemd worden door Commissarissen, bepaalt het Koninklijk be sluit dat zulks uit een drietal moet geschieden Die betrekking van kassier is nog al van gewichtniet alleen voor Commissarissenmaar ook voor de zaak zelve. Het moet zijn een persoon van vertrouwenvan kennis. Die kennis is niet zoo gering. Daar behoort nog al wat toe, en er behoort bij een borgtocht van minstens /"800Ü zoodat Commissarissen moeten weten wien zij voordragen aan den Raad ter benoeming. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Buys ondersteund P De heer Krantz. Ik ondersteun het voorste!. Het is geene quaestie over den persoon, maar over de wijze van benoeming, die ik wenschelijk acht dat voor het vervolg worde uitgemaakt. Het voorstel van den heer Buys, hetwelk voldoende ondersteund is, in hoofdelijke omvrage gebracht zijnde, wordt met 19 tegen 2 stemmen aan genomen. Tegen stemden: de heeren Van Outeren en Dercksen. De Voorzitter. Ik heb het voornemen eerstdaags weder eene vergade ring te beleggen; en Commissarissen zullen dus worden uitgenoodigd vóór dien lijd eene nadere voordracht in te dienen. VII. Voordracht tot het verleenen van eervol ontslag aan J. J. Werner als leeraar aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1ste kla9se, voor meisjes. (Zie Handd. 58, n®. 229.) De heer Buys. Het heeft mijne aandacht getrokkendat uit de voor dracht niet duidelijk blijkt, dat het eervol ontslag, dat zou worden gegeven het gevolg is eener reorganisatie van het onderwijs. Wij voor ons weten dit welmaar de buitenwereld is er minder mede bekenden zou allicht denken dat de Raad den heer Werner ontsloeg, omdat men met zijn onder wijs niet tevreden was. Het is daarom voor den betrokkene van belang, dat uitdrukkelijk blijke, dat het eervol ontstag alleen het gevolg is dier nieuwe organisatie. Ik zou u dus willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of dergelijke bijvoeging niet zou worden opgenomen in het raadsbesluit. De Voorzitter. Ten gêvolge van deze opmerking stel ik eene vergade ring voor om bij het raadsbesluit tevens te vermeldendat het eervol ontslag wordt verleend als gevolg der reorganisatie van het onderwijs. Met die bijvoeging wordt de voordracht zonder hoofdelijke stemming aan genomen. VIII. Voordracht tot wijziging van art. 2 der instructie van den ge meente-architect. (Zie Handd. 56, n®. 219, 57, blz. 4, en 58, n®. 219*.) De Voorzitter. Het is aan de heeren bekend, dat Burgemeester en Wethouders een voorstel hadden gedaan, dat de goedkeuring der Commissie van Financiën niet kon wegdragen. Ik zou nu wel aan den heer De Fre- meryals Commissaris van de gasfabriekwillen vragenin hoever het voorstel van de Commissie van Financiën door Commissarissen zou kunnen overgenomen worden. De heer de Fremery. Ik geloof wel gemachtigd te zijn te verkla ren dat, als bet voorstel der Commissie van Financiën wordt aangenomen, ook aan den wensch van Commissarissen van de gasfabriek zal worden vol daan. Wij zullen dan vervolgens, even als tot dus verre, de vrijheid behouden om zoo noodigvoorlichting te vragen bij deskundige personenvan wie men met zekerheid zal kunnen verwachtendat zij de belangen van de gasfabriek zullen bevorderen. De heer Bijleveld. De Commissie van Financiën heeft, in overeen stemming met hetgeen laatstelijk besproken is, ook het denkbeeld aange geven dat de zaak zou worden gesteld in handen der Commissie voor de verordeningen. Ik zou du9 willen vragen, of dat gebeuren zal. De Voorzitter. Dat is het voorstel der Commissie van Financiën. De beer Bijleveld. Ik meende, dat geen bepaald voorstel ten deze wa3 gedaan, maar dat alleen op de wenschelijkheid was gewezen. Uit de wijze, waarop de zaak op de agenda is geformuleerdmeende ik te moeten opmaken dat men de zaak in deze vergadering wilde afdoen. De Voorzitter. Het rapport van de Commissie van Financiën is afwij kend van ons voorstel. Het moet dus het eerst in aanmerking komen. Ik heb daarom aan Commissarissen gevraagdof zij geene bedenking hadden het voorstel over te nemen. De heer Bijleveld. Dus is de bedoeling de zaak nader te stellen in handen der Commissie voor de huishoudelijke verordeningen. De Voorzitter. Jadat is de bedoeling. De heer Stoffels. Ik kan mij wel vereenigen met het voorstel der Commissie van Financiën. Maar ik lees in het rapport: «mochten nu die buitengewone diensten van zoodanigen omvang wordendat de vastgestelde bezoldiging niet meer geacht kan worden daarmede in overeenstemming te zijn, dan is bet veel beter die bezoldiging te verhoogen dan op andere wijze aanvulling van het ontoereikende te zoeken." Ik zie echter niet in dat rapport het denkbeeld om dat reeds nu te doenmaar wel de meeningdat er dan later een voorstel tot verhooging zou moeten worden gedaan. Doch ik vertrouw dat die verhooging dan niet zal uitgesteld worden tot de vol gende begrooting; want reeds van nii af zullen er diensten gedaan worden, die ik met Commissarissen wenschelijk achtte te beloonen van het tijdstip af dat die nieuwe of vermeerderde diensten gevraagd worden. De Voorzitter. Ik geloof, dat dit van latere zorg is. Als het voorstel van de Commissie van Financiën mocht worden aangenomendan hebben Burgemeester en Wethouders volkomen vrijheid later een voorstel te doen. Maar ik geloof dat wij eerst het principe dienen uit te maken, afgeschei den van de vraag, of de architect aanspraak heeft op meerdere belooning. De heer Stoffels. Ik wensebte toch dat dit punt nog tijdig uitgemaakt wierd. De heer Buys. Het is in de verste verte de bedoeling van de Com missie van Financiën niet geweest te verklaren dat de jaarwedde van den architect, die voor 1878 op nieuw is vastgesteld, nu verhoogd moet wor den. Komt er in den loop ran 1873 eene belangrijke uitbreiding van werkzaamhedendan zullen Burgemeester en Wethouders moeten weten of en wanneer er termen bestaan om aan den Raad eene verhooging van jaarwedde voor te dragen. Maar de Commissie dacht er niet aan zich nu reeds te verbinden tot dergelijke verhooging van wedde mede te werken. Ik acht het van belang voor de toekomst dit nu reeds duidelijk te con- stateeren. De heer Stoffels. Ik wilde cr maar attent op makendat niet Burgemeester en Wethouders alleenmaar de Raad in het algemeen op dit punt zal dienen bedacht te zijn. De conclusie van het rapport der Commissie van Financiënhierop in hoofdelijke omvrage gebrapht zijnde, wordt met algemeene stemmen aange nomen. IX. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1872. (Zie Handd. 58 n°. 225.) De conclusie van het rapport der Commissie van Financiëntot goedkeu ring van dien staatwordtzonder beraadslagingmet algemeene stemmen aangenomen. X. Voordracht tot het verleenen van afschrijving of restitutie van plaat selijke directe belasting, dienst 1872. (Zie Handd. 58, n®. 226.) De conclusie als voren wordt op gelijke wijze aangenomen. XI. Vaststelling van het tweede suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1872, Wordt op gelijke wijze aangenomen. XII. Voordracht tot wijziging der begrooting voor 1873. (Zie Handd. 59, n®. 282.) De conclusie van het rapport der Commissie van Financiëntot goedkeu ring der voordracht, wordt, zonder beraadslaging, aangenomen met 19 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren Goudsmit en Veefkind. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 2