gasfabriek behooren lot den gewonen werkkring van den Architect der ge
meente, nemen zij de vrijheid, in verband met art. 17 van de verordening
dd. 27 November 1802houdende instructie voor den Architect der ge
meerde Leiden, Gemeenteblad n". 7, UEA. te verzoeken om aan dien
ambtenaar de schriftelijke toestemming te willen verleenen, benoodigd
om aan hem te kunnen opdragen alles wat noodig is lot voorbereiding
van die werken te ontwerpen, zooals kaarten, leekeningen en bestek
ken, welke dan bij gedeelten zullen worden aanbesteed.
Zij wenschen daarbij aan de aannemers de verplichting op te leggen
om voor de kosten der registratie, het ontwerpen der plannen, kaarten
en leekeningen, het aanstellen van een tijdelijken opzichter enz., 3 pCt.
voor deze algemeene kosten uit te keeren, waarmede deze onkosten zul
len gedekt worden, en bovendien aan den Architect zal kunnen uitgekeerd
worden ongeveer Ij pCt. van de aannemingssom voor zijne bemoeiin
gen, terwijl anders voor dal toezicht moet worden uitbetaald 5 pCt.
Mocht bij UEA. bezwaar bestaan om, na de discussien welke voor de
goedkeuring van de rekening van het reservefonds over 1866 hebben
plaats gehad, deze vergunning eigenmachtig te verleenen, nemen zij de
vrijheid te verzoeken dit hun voorstel aan de beslissing van den Gemeente
raad te willen onderwerpen, en vertrouwen zij dal deze bereid zal zijn,
in het belang van de zaak die zij beheeren, dit verzoek toe te staan.
Commissarissen van de gasfabriek enz.,
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
Leiden22 November 1872.
Commissarissen der gasfabriek geven bij het hiernevens overgelegd
schrijven het voornemen te kennen om de voorbereiding van <en het
opzicht over de werken benoodigd voor de aanstaande uitbreiding dier
fabriek op te dragen aan den gemeente architect en verzoeken ons col-
legie, op grond van art. 17 der voor dien ambtenaar vastgestelde Instruc
tie (Gemeenteblad n°. 7 van 1862), hem daarvoor eene schriftelijke toe
stemming te verleenen, terwijl zij, in verband met de in de raadsverga
dering van 1 Juli 1867 gevoerde discussien in overweging geven om, zoo
noodig, de beslissing van den Gemeenteraad daaromtreut in te roepen.
In genoemde vergadering was aan de orde de rekening van het
reservefonds der gasfabriek over 1866, waarop in uitgaaf was gebracht
een post van f600, ten behoeve van den gemeente-architect, wegens
door hem in dat jaar gepraesleerde diensten bij de uitvoering van be
langrijke werkzaamheden aan de fabriek.
Deze post gaf aanleiding tot bedenkingen, met het oog op art. 2 der
instructie van den architect, waarbij hij wordt belast met het opzicht
over alle gemeente-eigendommen en gemeente-werken of werken, onder
het beheer der gemeente slaande.
Eenige leden waren van oordeel dat voor de werkzaamheden ten be
hoeve van de gasfabriek aan den architect geene afzonderlijke belooning
had behooren te worden toegekend, omdat de gasfabriek was eene in
richting behoorende aan en slaande onder het beheer van de gemeente,
terwijl, wanneer men de gasfabriek beschouwde als niet te vallen in de
termen van art. 2, dan toch in alle geval, volgens art. 17der Instructie,
eene schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders had
moeten worden aangevraagd en verkregen, hetwelk in casu niet wa6
geschied.
Naar hel ons voorkomt is de bepaling van art. 2 der Instructie niet
volkomen duidelijk.
Bij deze onzekerheid aangaande de bedoeling dezer bepaling hebben wij
gemeend vooralsnog bezwaar te moeten maken om de schriftelijke toe
stemming. overeenkomstig hel verzoek van Commissarissen, te verleenen
en de beslissing van uwe vergadering in te moeten roepen.
Neemt men de opvalling aan, verdedigd in de bovengenoemde raads-
vergadei ingdan zouden de bedoelde werkzaamheden aan den architect
moeten worden opgedragen uit den aard zijner betrekking en zoude hem
daarvoor geene renumeralie of belooning mogen worden toegekend.
Het valt evenwel in het oog dal daarvan niet geringe bezwaren bij de
uitvoering, vooral van een werk als het onderwerpelijke, het gevolg
moeten zijn.
Vooreerst zullen Commissarissen der gasfabriek dan genoodzaakt wezen
om zich te bepalen bij het inroepen van de diensten van den gemeente-
architect. Het zoude echter, naar het oordeel van Commissarissen, noodig
en nuttig kunnen wezendat de voorlichting en raad van andere des
kundigen bij de aanschaffing en de plaatsing van werktuigen en machi-
neriën of voor de uitvoering van werken in hel algemeen worden ingeroepen.
Die vrijheid in het beheer wordt hun ontnomenwanneer hun voor
alle werken, van welken aard ook, een bepaald ambtenaar wordt aange
wezen, zonder onderscheid of die werken de inroeping van de hulp van
deskundigen op een ander gebied dan waarop de gemeente-architect zich
uil den aard der zaak beweegt, al of niet noodig maken.
Commissarissen voornoemd, die verantwoording schuldig zijn ter zako
van het door hen gevoerd beheer, moeten, onzes inziens, volkomen vrij
zijn in de keuze van de personen, die hun op dit gebied zullen voor
lichten en aan wier zorgen zij de uilvoering van de verricht wordende
werken zullen opdragen.
In de tweede plaats schijnt het eenigszins onbillijk omwanneer het be
stuur der gasfabriek de diensten van den gemeente-architect wenscht in
te roepen voor de uilvoering van een buitengewoon werk als thans aan
hangig is, dien ambtenaar voor zijne bemoeiingen in deze geene buiten
gewone vergoeding te verleenen.
Wanneer dergelijke werkzaamheden, die grootendeels vallen buiten
zijnen gewonen werkkring, van hem worden gevorderd, dan behoort,
onzes inziens althans, de daaraan bestede moeite beloond te worden
en kunnen die niet gerekend worden te behooren onder zijne ambtsbe
zigheden, waarvoor de vaste bezoldiging wordt genoten.
Ten einde voor het vervolg moeielijkheden en verschil van opvatting
te voorkomenschijnt eene wijziging van meergemeld art. 2 der Instructie
ons wenschelijk toe, en wel in dien zin, dat duidelijk blijke dat onder
de daar bedoelde werken, de gasfabriek niet is begrepen. Hel bestuur
dier inrichting zal dan volle vrijheid behouden om te handelen zooals
het hem goeddunkt en quaestien, als in het jaar 1867 werden ter sprake
gebracht, zullen worden voorkomen.
Wij achten zoodanige beperking van de aan den architect opgedragen
werkzaamheden alleen noodig wat de gasfabriek betreft, niet ten aanzien
van de overige inrichtingen onder hel beheer van de gemeente staande
en bestuurd wordende door gecommitteerden uil het gemeentebestuur,
als het Werkhuis, de Bank van Leening en hel Caecilia Gasthuis. De
gebouwen toch voor laatstgenoemde inrichtingen gebruikt staan volkomen
gelijk met de overige aan de gemeente behoorende gebouwen en het op
zicht daarover valt, zonder eenigen twijfel, geheel onder de gewone
werkzaamheden van een architect; de betrokken besturen zullen zich
derhalve niet behoeven te beklagen, wanneer zij verplicht worden bij de
uilvoering van eenig werk de hulp van den gemeente ambtenaar in te
roepenen er dientengevolge geene gelden mogen worden beschikbaar
gesteld ter belooning van de diensten van een ander deskundige op wien
hunne keuze mocht worden gevestigd.
Met de gasfabriek is het een ander geval; de inrichting van zoodanige
fabriek heeft menigmalen ten gevolge dat voor de uilvoering van sommige
werken speciale kennis op dit gebied wordt vereischl, welke uit den
aard der zaak niet altijd van een bouwkundige kan worden gevorderd.
Aan hel bestuur zal derhalve de vrijheid behooren te worden gelaten
om te beoordeelen welke personen bevoegd zijn de technische hulp, die
vereischt wordt, te verstrekken.
Op grond van een en ander stellen wij u voor, art. 2 der meerge
melde Instructie te lezen als volgt:
Hij heeft het opzicht over alle gemeente-eigendommen en gemeente
werken, of werken door of namens de gemeente beheerd, met uitzondering
van de stedelijke gasfabriek."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.,
N». 380. Leiden, 20 November 1872.
De ondergeteokendeonderwijzeres aan de openbare school der 2de
klasse voor meisjes, verzoekt tegen 15 December aanslaande, eervol
ontslag uil die betrekking.
Henriette Maria Klerk De Reus.
Aan heeren Burgemeester en Weihouders der gemeente Leiden.
Leiden, 23 November 1872.
Blijkens het hierbij gevoegd adres verzoekt mejuffrouw Henrielle
Maria Klerk De Keus een eervol ontslag legen 15 December e. k. als
onderwijzeres der 2de klasse aan de openbare school voor meer uitge
breid lager onderwijs der 2de klasse, voor meisjes.
Wij hebben de eer u hierbij over te leggen het daarop ingewonnen
advies van de hoofdonderwijzeres der betrokken school, waarmede wij
ons vereenigen. Wij nemen alzoo de vrijheid u dienovereenkomstig te
raden, de adressanle het gevraagd ontslag tegen opgemeld tijdstip eervol
te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.,
Leiden, 23 November 1872.
In antwoord op uwe missive van den 22slen dezer, heb tk de eer te
berichten, dal bij mij geen bezwaar bestaal, om aan mejuffrouw H. M.
Klerk De Reus, hel door haar aangevraagde ontslag tegen den 15den
December e. k. te verleenen
De hoofdonderwijzeres aan de openbare school der
2de klasse, voor meisjes.
Aan heeren Burgemeester eu M. Jesse.
Wet houd eis der gemeente Leiden.
N°. 321. Leiden, 12 October 1872.
Aan den Gemeenteraad der stad Leiden
Verzoekt de ondergeteekende G. J. Boelen, Houlkooper en Distillateur
alhier,
Dat aan hem legen eenen nader overeen te komen prijs moge worden
afgestaanter berging en op- en afslag van houtwaren en ten einde
daarop eventueel eene stoommachine van niet meer dan 10 paardenkracht
tol snijden van hout te plaatsen, een stuk sladsgrond, belendende aan
zijne houlkooperij op den vroegeren Vestwal en wel ter lengte van twintig
ellen en ter breedte van de Singelgracht lot de Binnenvestgracht, volgens
bjjgaande kadastrale teekening.
't Welk doende enz.,
G. J. Boelen.
Leiden, Movember 1872.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens over te leggen het
adres van G. J. Boelen, houlkooper en distillateur alhier, houdende ver
zoek dat hem tegen een nader te bepalen prijs in eigendom worde afge
staan een perceel gemeentegrond, grenzende aan zijne houtkooperij tus-
schen de Binneuvestgrachl en de singelgracht, ter grootte van 520 cen
tiaren.
De Commissie van Fabricage is, blijkens haar hierhij gevoegd rapport,
van oordeeldat er geen bezwaar bestaat bedoelden grondhetzij voor
den tijd van één jaar aan adressant in gebruik te geven, hetzy in eigen
dom af te staan tegen den daarbij vei melden koopprijs, onder voorwaarde
dat binnen den tijd van één jaar daarop een gebouw worde geplaatst,
ten genoegen van het gemeèntebesluur.
Hel in deze door ons ingesteld plaatselijk onderzoek, heeft ons evenwel
tot de overtuiging geleid dat er vooralsnog gewichtige bezwaren bestaan
om den bedoelden grond, hetzij in gebruik, hetzij in eigendom af te
staan, en alzoo de beschikking daarover aan het gemeentebestuur te
onttrekken.
In de eerste plaats toch wordt het nabij adressant's eigendommen ge
legen terrein tusschen den singel en de Binnenvestgrachl, thans voor