To Leiden Ier Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. in tie wis- en natuurkundige vakken aan gezegde school zoude worden aan gesteldin plaats van twee leeraren, gelijk tot dusverre het geval was, heb ben wij gemeend geen voorstel te moeten doen om aan de beide titularissen ten gevolge van de opheffing hunner betrekkingen eenig wachtgeld gedureude zekeren tijd of op eenigerlei andere wijze schadeloosstelling te verleenen. Wij waren van oordeel dat daarvoor geen termen aanwezig warenzoowel op grond dat de beide titularissen nog gedurende te korten tijd in functie waren geweest als dat beiden de bevoegdheid hadden zich voor de vervulling der betrekking van leeraar in de wis- en natuurkundige vakken aan bedoelde school aan te melden. Ook thans, na kennisneming van het adres, zijn onze inzichten in deze niet gewijzigd. Wij erkennen dat de verandering ten gevolge van de nieuwe verordeningbezwarende gevolgen met zich mede brengt ten aanzien van de belangen van de titularissen, wier betrekkiog wordt opgeheven, en derhalve ook voor dezen adressant, doch dergelijke ge velgen moeten steeds met elke zoodanige reorganisatie gepaard gaan en kunnen niet dan in bijzondere gevallen aanleiding geven om van gemeente wege schadeloosstelling of tegemoetkoming te verleenen. Voor zooverre ons bekend is dan ook een beginsel, als door adressant wordt verlangd, in deze gemeente nimmer in toepassing gebracht, doch zijn alleen in bijzon dere gevallen, wegens vergevorderden leeftijd of onbevoegdheid om voor de nieuwe betrekking in aanmerking te komenecnige malen pensioenen ver leend aan onderwijzers of leeraren, wier betrekking werd opgeheven of door eene andere werd vervangen. Wij geven uwe vergadering alzoo in overweging aan den adressant te kennen te geven dat er geen termen bestaan om op zijn verzoek gunstig te beschikken en het derhalve wordt gewezen van de hand. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N#. 248. Leiden, 19 December 1872. Wij hebben de eer hiernevens aan uwe vergadering over te leggen de stukken van hen die zich voor de vervulling van de beide vaceerende betrek kingen van leeraar aan de gemeente-instellingen voor hooger- en middelbaar onderwijs alhier hebben aangemeld, vergezeld van de daaromtrent ingewon nen adviezen van de Vereenigde Commissie van toezicht op de gemeente- instellingen voornoemd en van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs te 's Gravenhage. Zoowel de Commissie van toezicht als de Inspecteur zijn van oordeel dat van de sollicitanten in de eerste plaats voor eene benoeming in aanmerking moeten komen de heer Dr. J. Cainpert, als leeraar in de wiskunde en cos- mographie, en de heer H. W. Waalewijn als leeraar in de natuurlijke historie. fn overeenstemming met dit gevoelen nemen wij de vrijheid voor de ver vulling van gezegde betrekkingen aan te bevelenvoor die van leeraar in de wiskunde en de cosmographie n". I Dr. Jan Campert en n°. 2 Dr. Gerrit Jan Miohaëlisen voor die van leeraar in de natuurlijke historie n°. 1 Dr. Hendrik Willem Waalewijn en n#. 2 Petrus Hermanus Bon. De Commissie van toezicht stelt tevens voor om den leeraar in de natuur lijke geschiedenis niet anders te benoemen dan onder de voorwaarde dat hij zich verhinde minstens anderhalf jaar, namelijk tot aan het einde van den cursus 1873/74, in zijne betrekking werkzaam te blijven. Zij is van oor deel datmet het oog op het nadeelige van eene veelvuldige verwisseling van leeraren, voor het onderwijs eene dergelijke bepaling niet overbodig is, daar de geringe aan die betrekking verbonden bezoldiging haar als van tijdelijken aard doet beschouwen, welke hoe eer hoe beter door een voor- deeliger ambt moet worden vervangen. De Inspecteur daarentegen keurt dusdanige bindende bepaling ten sterkste af. Wanneer men vreest dat een leeraar, uithoofde van te geringe bezoldi ging, spoedig zal vertrekken, dan moet men, zijns inziens, de jaarwedde verhoogenals zijnde dit het eenige middel om goede leeraren te behouden. Bovendien is hij van oordeel dat men zich in dit opzicht hier ter stede niet heeft te beklagenomdat de drie laatste leeraars in de natuurlijke ge schiedenis gedurende geruimen tijd als zoodanig alhier zijn werkzaam geweest. Hoezeer van het door den Inspecteur aangegeven middel om den leeraar voor de school te behoudenverhooging van jaarweddenaar het ons voor komt in dit geval wel geen sprake kan zijn zoo zijn wij toch met dien amb tenaar van oordeel dat de door de Commissie voorgestelde clausule niet is aan te bevelenals zijnde een voor een gemeentebestuur minder gepast dwangmiddel en bovendien zonder eenige rechtskracht. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. N". 249. Leiden, 20 December 1872. Aan den Baad der gemeente Leiden. Naar aanleiding van het bepaalde bij art. 2 der verordening van 16 Augustus 1866 (Gemeenteblad n°. 29) heeft de Commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunstde eer u bij deze eene voordracht aan te bieden ter benoeming van twee leden voor genoemde commissieen wel één uit den Gemeenteraad en één uit de ingezetenenter vervulling der vacaturen door eene periodieke aftreding ontstaan. Deze voordracht bestaat voor een lid uit den Gemeenteraad uit de HH.: B. W. Wttewaall. B. F. Krantz. Voor een lid uit de ingezetenen uit de HH.: Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven. Dr. G. D. J. Schotel. De Commissie voornoemd v. D. Braxdeler, Voorzitter. W. I. C. Rammelman Elsevier, Secretaris. N° 250 Leiden, 23 December 1872. Ten gevolge van de aanstaande opheffing van het Caecilia Gasthuis komt de betrekking van geneesheer van dat gesticht te vervallen en zal de tegen woordige titularis, de heer Dr. W. M. S. Junius, als zoodanig belmoren te worden ontslagen. Wij stellen uwe vergadering nit dien hoofde voor aan den heer Dr. M. S. Junius voornoemd, met ingang van 1 Januari 1873, eervol ontslag te verleenen als geneesheer van het Caecilia Gasthuis alhier, en zulks onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem sedert het jaar 1854 in die betrekking aan de gemeente bewezen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 2