bevolking van Leiden is eene fabriekbevolkingdie voor een gering loon moet werkendus slechter gevoed wordt en daardoor minder weerstand kan bieden dan eene sterke krachtige bevolking, die goed gevoed wordt. Al die omstandigheden werken samen om de sterfte hier te verhoogen. Daartegen nu zijn wel niet veel maatregelen van gemeentewege te nemen. Overigens is het sterftecijfer te Leiden niet het hoogst. Ik blijf van gevoelen dat de aanstelling van een persoontot het nagaan van alles wat kan strekken tot bevordering van den gezondheidstoestandniet nuttig is te achten en herhaal dat dergelijke aanstelling alleen zal strekken om een gesalarieerd persoon meer door de gemeente te doen onderhoudendie in den grond der zaak toch niets zal kunnen uitvoeren. De heer Driessen. Ik heb hier voor mij eene statistieke opgavedie niet overeenkomt met hetgeen door de beide vorige sprekers is in het mid den gebracht. In de Leidsche Courant van 24 October komt voor de maan- delijksche statistieke opgave der sterfte in de twaalf meest bevolkte steden van ons land. En nu zie ik daaruit dat in de voorlaatste maand de gemeente Leiden, op drie gemeenten na, de gunstigste plaats is geweest wat het sterfte cijfer aangaat; de gunstigste plaats neemt Leeuwarden in met 20 op de 10000 inwoners, dan volgt Utrecht met 21.1, Leiden met 21.4, terwijl het hoogste cijfer bedraagt 38.3 voor 's Hertogenbosch. Ik kom derhalve tot de conclusie dat Leiden eene der gezondste steden van ons land is. Uit heb ik thans niet voor de eerste maal opgemerkt, maar hetzelfde verschijnsel heeft zich voorgedaan in de statistieke opgaven der laatste maanden. De heer Evebs. Ik geloof dat gij te veel let op het cijfer gedurende één jaar. Ik heb geraadpleegd de sterftekaart door de maatschappij van genees kunde uitgegeven, en daarop staat Leiden tamelijk ongunstig aangeschreven. Die kaart loopt over de laatste 20 jaar. Leiden is wel niet de slechtste gemeente in dit opzicht, er zijn er erger, maar zij behoort lang niet tot de mooiste. In de oostelijke provinciën, en daar waar tamelijke welstand heerscht, is de toestand beter. Maar in Leiden, en in den omtrek van Leidenlaat die veel te wenschen over. De heer Veefkind. Ik wil van de cijfers die door de andere heeren zijn genoemd niets zeggen, dan alleen ditdat in elk geval de mijne de meest officieele zijn. Zij zijn ontleend aan de laatst openbaar gemaakte rijkssta tistiek en loopen over het jaar 1870. Ook wensch ik nog even te antwoor den op hetgeen zoo even door den heer Evers is gezegd. Ik wil gaarne aannemen dat het ras der fabriekarbeiders in de steden zwak en daardoor tegen schadelijke invloeden weinig bestand is; maar dat ook onze lage lig ging zoo nadeelig zou werken op het sterftecijfer, wil er niet zoo gemakkelijk bij mij in, wanneer ik let op Amsterdam. Amsterdam ligt voor het grootste gedeelte zeer laag, heeft een moerassigen bodem en toch is het sterftecijfer daar I op 38.70 inwoners, zoodat het nog boven het doorslag- cijfer over het geheele rijk staat. De heer Evers. Dat is niet te ontkennenmaar daartegenover staat dat Amsterdam leeft onder andere conditiën van water. En het is nog de vraag of het zoo zal blijvenwant ik herinner er slechts aan dat te Am sterdam in de jaren 17001815 de sterfte zoo groot was, dat er alle kans bestond dat de stad zou zijn uitgestorven, zoo er geen nieuwe bewoners uit andere plaatsen waren ingekomen. Daar komt nog iets bij dat men in groote steden dikwijls opmerkt dat daar namelijk persouen zich met der woon vestigen, boven 18jarigen leeftijd, die dus den moeilijksten tijd achter zich hebben. Om diezelfde reden is ook te Parijs de gemiddelde levens duur hooger dan in vele andere streken. Te Parijs komen steeds meer personen bij boven de 18 jaren, zoodat de kindersterfte daar niet op drukt, en dus schijnbaar de gemiddelde levensduur langer is. Wellicht is dit ook te Amsterdam het geval. De Voorzitter. Ook heeft wellicht te Amsterdam de invoering van duin water grooten invloed op de verminderde sterfte uitgeoefend. Ik stel nu voor den post te behouden en die som te gebruiken om nu en dan, waar het noodig mocht zijn, den gezondheids-toestand te verbeteren en te amoveeren alles wat zou kunnen strekken ten nadeele van de gezondheid. Ik geloof dat de Commissie van Financiën zich bij deze verklaring wel zal kunnen nederleggen, dat wij den post niet uitsluitend zullen beschouwen als dienende bij het heerschen van epidemische ziekten maar overal waar het noodig mocht blijken te zijn voor verbetering van den gezondheids-toestand. Overigens herhaal ik dat Burgemeester en Wethouders zeer tevreden zijn over de diensten door de geneeskundigen bewezen en menigen wenk tot ver betering van hen hebben ontvangen. De heer Cock. Ik had gezegd tegen den post te zullen stemmenmaar nu deze beteekenis aan het voorstel der Commissie wordt gegevenzal ik er voor stemmen. No. 113 wordt hierop in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk VI, in stemming gebracht, wordt eveneens met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstek VII. Kosten voor het onderwijs en ter bevordering VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. De heer Le Poole. Ik wensch enkele vragen te doen, mijnheer de Voorzitter, vragen die straks naar aanleiding van art. 3 van dit hoofdstuk kon- den gedaan worden maar die omdat zij niet direct het financiëel gedeelte der begrooting maar meer beginselen betreffenbeter bij de algemeene beschou wingen over dit hoofdstuk te huis behooren. Mijne aandacht is gevallen op het woord «-tijdelijk" in de tabel, gevoegd bij de memorie van toelichting op art. 3geplaatst achter den naam van ééne der onderwijzeressen 2« klasse voor de school van meer uitgebreid lager onderwijs der 2- klasse voor meis jes, en naar aanleiding van dat woord «-tijdelijk» wenschte ik een paar vragen tot Burgemeester en Wethouders te richten. Daartoe zal het noodzakelijk zijn eenigszins terug te gaan in de annalen van het onderwijswaarbij ik hoop niet te veel van het geheugen mijner medeleden te vergen. Den loden Augustus 1871 heeft mejufvrouw J. E. Drechsler ontslag verzocht als hulp onderwijzeres aan genoemde school en op 24 Augustus daaraanvolgende is haar uat ontslag bij Raadsbesluit verleend tegen I October van dat jaar. Daarop werd 28 September 1871 in haar plaats benoemd mej. J. P. Drinhuysen en deze heeft weder op 18 Maart jl. haar ontslag aangevraagdhetwelk haar den 25'tcn April van dit jaar tegen I Mei is verleend. Dat Burgemees ter en Wethouders haast maakten met de spoedige vervalling der ontstane vacature kan daaruit blijken, dat op den dag van dat ontslag eene oproe ping in de Leidsche Courant voorkwammet uitnoodiging om vóór of op 4 Mei de noodige bewijsstukken in te leveren. Aan die uitnoodiging had den 4 sollicitanten gehoor gegeven, maar wat gebeurt er nu op den 15 Mei daaraanvolgende? Op dien dag werd mevrouw WernerDrechsler, in middels gehuwddie niet vóór 4 Mei onder de sollicitanten had behoord voor 3 maanden tijdelijk aangesteld als onderwijzeresse 2'klasse aan dezelfde school voor meisjes, welke betrekking op denzelfden dag door haar werd aanvaard. Maar nu de wezentlijke sollicitanten, hoe liep het daarmede af? Deze werden op 8 Juni daaraanvolgende aan een vergelijkend examen bloot gestelden ik wensch daarom nu te vragen: of er voor die tijdelijke aan stelling geen grenzen bestaanen welke redenen er bestonden dat vergelijkend examen te doen plaats hebben? De Voorzitter. Ik kan op die vragen antwoordendat de tijdelijke aanstelling van mevr. WernerDrechsler heeft plaats gehad op uitdrukke lijk verzoek van den schoolopziener. De toestand van de school gedoogde niet dat er stagnatie ontstond, en daar mevr. Werner toevallig vrij was meenden wij het alleszins nuttig haar tijdelijk aan te stellen. De heer Le Poole. In de eerste plaats moet ik mijne bevreemding te kennen gegeven over het woord»op verzoek van den schoolopziener." De wet kent alleen «-in overleg met den schoolopziener." Wel verklaart de wet niet -wat daaronder te verstaan zij, maar er bestaat een kon. be sluit van 16 Juni 1870, waarbij vernietigd is een raadsbesluit van den gemeenteraad te Woerden, van 28 Juni 1870, en waarin de volgende woor den als uitlegging of verklaring voorkomen: «Dat wel is waar in die wet niet is omschreven wat onder de uitdrukking /«in overleg met" zij te verstaan en dienaangaande geene andere toelichting bestaat, dan die welke de toen malige Minister van Binnenlandsche Zaken bij de behandeling der wet in de Eerste Kamer heeft gegevendat namelijk de woorden niet beteekenen met toestemming van den schoolopziener, maar met zijne raadgeving of voorlichting." Maar in de tweede plaats dit overleg met den schoolopziener is bovendien bij de tijdelijke waarneming, wat eene hulponderwijzeresse betreft, niet eens noodig. Duidelijk spreekt hieromtrent de wet in art. 22 laatste alinea: «-In geval van schorsing, ontslag of ontstentenis van den hoofd- of hulponderwijzer wordt door Burgemeester en Wethouders in overlegwat den hoofdonder wijzer betreft, met den districts-schoolopzienerwat den hulponderwijzer aan gaat, met den hoofdonderwijzer in de tijdelijke waarneming der opengevallen plaats voorzien." De Voorzitter. Ik zou u waarlijk niet kunnen zeggen of het door u bedoeld vergelijkend examen voor die betrekking is gehouden. Er heeft dit jaar een tal vergelijkende examens plaats gehad. De heer Stoffels. Dat weet ik wel, dat mej. Drechsler geen vergelijkend examen heeft gedaandat behoefde ook niet. Zoowel wij als de schoolopziener en de hoofdonderwijzeres kenden haar genoegzaam en wisten dat zij voor hare taak zeergeschikt en bekwaam was; maar dat zij niet definitief is aangesteld, is omdat zij, gehuwd zijnde, in een toestand kon komen, die het minder gewenscht maakte dat zij voortdurend met het onderwijs aan die school zoude belast worden. De Voorzitter. Het woord «-op verzoek" is missehien door mij min goed gekozen maar ik bedoelde in overleg met den schoolopziener. Dit geschiedt gewoonlijk schriftelijk. Ik herinner mij overigens niet of er toen een examen heeft plaats gehad. Burgemeester en Wethouders wonen er zooveel bij hoewel het lang niet tot het aangenaamst gedeelte van hunnen werkkring behoort; daaromtrent op dit oogenblik vollediger inlichtingen te geven is ons niet wel mogelijk. De heer Le Poole. Maar mijn eerste vraag, hoelang die tijdelijke waar neming zal durenof daar geen grenzen voor bestaan, is daarmede nog niet beantwoord. De wet spreekt in bovengenoemd artikel, laatste alinea, laatste zinalleen van de vacature van hoofdonderwijzers welke binnen zes maan den uiterlijk moet vervuld zijn, maar zij zwijgt van hulponderwijzers, en zulks is in dit geval eene groote leemte in de wet. De Voorzitter. Dat is eene leemte, zegt gij, maar in elk geval eene leemte m ons voordeel. Mej. Drechsler was steeds eene uitstekende onderwij zeresse en wij namen gaarne de gelegenheid te baat om haar nog tijdelijk aan de klasse, waar zij vroeger onderwijs gaf, te plaatsen. De heer Le Poole. Maar waarom dan nog het vergelijkend examen gehouden. De wet op het lager onderwijs kent bovendien alleen vergelij kende examens voor hoofdonderwijzeressen, maar niet voor hulponderwijze- ressen (zie art. 22, al. 2), en om nu nog zulk een examen te doen plaats nebben, op een tijd dat reeds in de vacature voorzien isdat is een toestand, dien ik verklaar niet te begrijpen. De Voorzitter. Bij belangrijke vacaturen hebben in den regel verge lijkende examens plaats. Dit beloont wel de moeite en den tijd daaraan verbonden, alsmede de kosten daaruit voorspruitende. De heer Le Poole. Ik geef dit gaarne toe. Maar juist daarom vraag ik: waarom een vergelijkend examen gehouden voor eene plaats die reeds vervuld was? Waarom op 8 Juni dat examen gehouden? Wat voor aan leiding bestond daartoe? De Voorzitter. Dat examen diende dan waarschijnlijk om in eene andere vacature te voorzieD, Ik herinner het mij niet meer. De heer Le Poole. Ik gevoel mij niet geroepen alle bizonderheden van dat examen hier in den Raad mede le deelen, maar dat kan ik wel zeggen, dat een meisje nit Oldeboorn in Friesland daarvoor is moeten over komen en dat haar daarvoor f 24.20 aan reiskosten zijn ter hand gesteld. De Voorzitter. De heer Le Poole beweert dat de zaak moeilijk hier in discussie kan komen. Welnu, als hij zegt er meer van te weten, dan zou ik hem wel willen verzoeken mede te deelen alles wat hij weet. Burgemeester en Wethouders zijn geheel onbekend met iets in die zaak, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 11