ren, die dagelijks die woningen binnentreden. En wanneer zij dus daarvan
in bun verslag melding maken, dan is er, naar mijn inzien, reeds veel ge
wonnen. Aan vele toestanden toch ook is in den grond niets te verande
ren. Wat de vervalsching van levensmiddelen betrefteen deel van het geld
zou kunnen besteed worden tot het doen van onderzoek enzoo het bleek
dat er vervalsching plaats had die de strafwet verbiedt, dan konden de
vervalschers worden vervolgd. Maar ik ben bepaald tegen het aanstellen
van een deskundige. De post kan blijven, maar ik verzet mij tegen het
voorstel van de Commissie van Financiën.
De heer Buys. Ik heb met groote belangstelling aangehoord wat de heer
Evers, naar aanleiding van het rapport der Commissie van Financiënheeft
in het midden gebracht. Hij vergiste zich echter in zijne opvatting van
de strekking van dat rapport: het is toch niet in de gedachte der Com
missie van Financiën opgekomen voorstellen te doen op het gebied der
medische politie, overtuigd als zij zijn moest van hare volkomen onbevoegd
heid daartoewaar het haar om te doen was betrof de opheffing van mis
verstand omtrent de beteekenis van den post, welke nu in behandeling is.
Verleden jaar toch is deze post op de begrooting gebrachtn. a. van hetgeen
in de afdeelingen en ik durf gerust zeggen dat ik daartoe veel heb
bijgedragen verhandeld was. Het had toen namelijk ook mijne aan
dacht getrokken, dat juist voor een der eerste plichten door de wet
aan de gemeente opgelegd, het zorg dragen voor den algemeenen gezond
heidstoestand bijna geen posten van uitgaven op de begrooting stonden
uitgetrokken als uitvloeisel dier verplichting. De vraag kwam toen bij mij
op: doet de gemeente op dit gebied wel alles wat zij in het belang der
gezondheid doen kon? En aangezien daaraan ook door anderen getwijfeld
werdwas ik van meening datdoor het brengen van een post op de begroo
ting, de Kaad kon beslissen of hij met mij eenstemmig was in het oordeel
dat er nog veel in het belang van de openbare gezondheid te doen over
blijft. Uit de memorie van toelichting van Burgemeester en Wethouders
is mij gebleken dat dezen de beteekenis van het artikel en dus ook mijne
bedoeling anders hebben opgevat. Zij schijnen het geld beschouwd te
hebben als bestemd tot goedmaking der kosten bij mogelijke epidemiën.
De Commissie van Financiën wenscht nu den post in diens oorspronkelijke
beteekenis te herstellen; komen er epidemiën voor dau moeten de kosten
daaruit voortvloeiende niet uit dit artikel bestreden wordenmaar als buiten
gewone uitgaven worden aangemerkt. Met het uittrekken van deze som had
de Commissie alzoo geen ander doel dan aan Burgemeester en Wethouders
te kennen te gevenzoo gij op duurzame wijze tot verbetering van den
algemeenen gezondheidstoestand meer kunt doen dan tot nog toedan strekke
deze som tot bewijs dat de Raad geneigd is uwe pogingen te steunen. Wat
nu betrelt hetgeen de Commissie van Financiën als voorbeeld van een moge
lijk gebruik dezer gelden heeft opgegeven, ik geloof dat wij beter doen ons
daarin niet te veel te verdiepen, omdat dit onderwerp niet aan de orde is.
Ik zal dan ook niet onderzoeken of de bedoelde medische ambtenaar zoo
weinig nut zou kunnen stichten als de heer Evers meende. Het is mij
voldoende dat uit het gezegde door dien heer voldoende blijktdat er bier
meer kon gedaan worden dan nu. Ik wil hier overigens nog bijvoegen, dat
wanneer nu de post blijft en het later blijkt dat Burgemeester en Wethou
ders daarvoor ook weder in 1873 geen bestemming vinden, het beter zijn
zal dien in het volgende jaar in te trekken.
De Voorzitter. Er heeft werkelijk ten opzichte van dezen post een mis
verstand plaats gehad. In 1872 werd het voorstel door de afdeelingen ge
daan dezen post op de begrooting te brengen. Burgemeester en Wethouders
hebben toen geantwoorddat zij zich konden vereenigen eene som van
1000 daarvoor uit te trekken, ten einde daarvan bij het heerschen van
epidemiën tot desinfectie en andere middelen tot bestrijding, gebruik te
maken. Gelukkig voor onze gemeente heeft zich geen epidemie voorge
daan die het noodig maakte de gelden te besteden. Overigens komt
het ons voordat de stads-geneesheeren eigenaardig de mannen zijn
die het best kunnen letten op de slechte riolenhet vervalschen van
eetwarenenz.en wij zijn van oordeel dat het niet noodig is daarvoor
een inspecteur aan te stellen, als behoorende dergelijk toezicht tot de
taak der geneesheeren. Ik kan er bijvoegen dat de stads-geneeskundigen in
deze zeer goed hunne roeping begrijpen en ons goede diensten te dien
opzichte bewijzen. Ik zou dus gaarne zien dat deze post aldus behouden
bleef; in den regel zal er wel eenig gebruik van kunnen gemaakt worden.
Maar de uitspraak van de Commissie van Financiën dat'terwijl zorg
voor den algemeenen gezondheidstoestand een van de eerste en moeilijkste
plichten is op het gemeentebestuur rustende, er op de begrooting voor die
politiezorg volstrekt geen geld wordt uitgetrokken", die uitspraak gaat
dunkt mijwat te verwant waarlijk als men de belangrijke sommen ziet
die voor het verschaften van duinwater en voor het verbeteren van het
rioolstelsel volgens Liernur zijn uitgetrokken op onze begrootingdan mag
men deze toch wel eenigermate stellen op de rubriek gezondheidsmaatre
gelen. Komen zij nu wel niet onder dien naam voor, zij zijn in elk geval
toch sommen besteed om de gezondheid der ingezetenen te verbeteren.
De heer Buys. Ik geloof dat het het beste zal zijn dat wij dit jaar de
ervaring nog eens afwachten en de som behouden. Blijkt het, na afloop
van het jaar, dat de post niet rationeel is, dan kunnen wij dien schrappen;
maar dit staat zeker vast, dat buitengewone uitgaven bij mogelijke epide
miën niet uit dit artikelmaar uit den post onvoorziene uitgaven moeten
worden gevonden.
De Voorzitter. De wenk door den heer Evers gegeven om de stads-
geneesheeren bij instructie te verplichten om de drie maanden b. v. een staat
over te leggen van hunne bevinding, lacht mij zeer toe.
De heer Cock. Indien ik mijne stem mocht geven aan dezen post, mijn
heer de Voorzitter, dan wil ik daarom niet geacht worden het inzicht van
de Commissie van Financiën te deelendat het middel tot verbetering
van den gezondheidstoestand zou zijn de aanstelling van een jong deskundig
beambte. Zeer terecht heeft de heer Evers reeds opgemerkt dat, voor zoover
betreft den toestand van woningen en riolenhet toezicht daarover niet be
hoort tot het gebied van werkzaamheid van een jong deskundige, eu om
dezen aan te stellen om toe te zien op het gebruik van slecht drinkwater en
van vervalschte levensmiddelen, daar ben ik bijzonder tegen. Wat het ge
bruik van slecht drinkwater aangaatom daarin te voorzien worden nieuwe
maatregelen beraamd of zijn andere reeds genomen, en bestaat de gelegen
heid het duinwater te verkrijgen dat hier per schip wordt aangevoerd. En
wat het toezicht op de vervalsching van levensmiddelen betreft, daaromtrent
heeft de gemeente Leiden reeds eenmaal een proef genomennog voor dat
ik de eer had lid van den Raad te zijn. Men heeft toen zulk een jong
deskundige aangesteld en daarbij een tal van keurders. Zij zijn aan het
werk gegaanmaar de ondervinding heeft geleerd dat de vruchten van hun
arbeid genoegzaam nul waren. En nu acht ik het volstrekt niet raadzaam
nadat wij nog zoo kort geleden een proef hebben genomendie zoo goed
als mislukt is, daarop nu weder terug te komen. Is de vervalsching scha
delijk voor de gezondheid, dan moet de strafwet worden toegepast, en bij
andere soort van vervalsching dient ieder individu maar behoorlijk toe te
zien. Iedereen ziet wel toe, dat hij geen valsche gulden ontvangt, hij moet
dan ook maar leeren toezien dat hij geen vervalscht meel of iets anders
koopt. De proef is eens genomen en is mislukt. De post is dus zoo goed
als ijdel te beschouwen en daarom wensch ik te vragen of het niet meer
zaak zou zijn dien te schrappen. Mij dunkt de begrooting behoeft niet
meerzelfs niet met fictieve postenverhoogd te worden. Terecht is reeds
door den heer Buys opgemerktdat bij het ontstaan van epidemie de post
onvoorziene uitgaven dient gebruikt t^ worden om de kosten te vergoeden.
Maar daarom te meer geloof ik dat het niet noodig is dezen post te be
houden.
De Voorzitter. In het antwoord door mij daar straks gegevenlag
opgesloten dat Burgemeester en VYethouders niet voornemenszijn een persoon
voor te dragen, daar ik er juist op gewezen heb dat zij het eens zijn met
het gevoelen van den heer Evers, dat het toezicht eigenaardig behoort tot
de taak der stads-geneeskundigen. Overigens hoop ik dat er dit jaar geen
gebruik van zal behoeven gemaakt te worden; de som van ƒ1000 is
betrekkelijk ook gering, wanneer eene epidemie ontstond bij die klasse
van menschen waarvoor de post bestemd is. Zoo dus de post behouden
blijft, zullen wij zien wat er te doen is, en zoo er niets is, dan blijft het
geld disponibel.
De heer Cock. Ik zal geen voorstel doen om den post te doen verval-
len, maar ik herhaal, dat bij onvoorziene epidemiën de kosten moeten ge
vonden worden uit de onvoorziene uitgaven. Ik vraag alleen stemming over
den post.
De Voorzitter. Wanneer er waarlijk eene epidemie heerscht, is zelfs
f6000 misschien nog niet genoeg. Dat hebben wij in 1866 gezien. Maar
zoo die ziekten zich sporadisch voordoen, is de som van ƒ1000 wellicht
voldoende.
De heer Veefkind. Bij de behandeling der begrooting van het vorig
jaar heb ik, eerst in mijne sectie en daarna in deze vergadering, medege
werkt om die ƒ1000 op de begrooting te brengen en, ik moet zeggenge
heel met dezelfde bedoeling als daaraan nu door de Commissie van Finan
ciën wordt toegekend. In mijn vermoeden dat er, ter bevordering van den
openbaren gezondheidstoestand, in deze gemeente nog wel wat te doen viel,
ben ik kort daarop maar al te sterk bevestigd door de statistieke opgaven
die met betrekking tot deze zaak zijn publiek gemaakt. Uit de sterfte-
tabellen blijkt dat het jaarlijksoh sterftecijfer voor Leiden is I op de 25.39
inwoners, terwijl dat voor het geheele rijk, alle gemeenten dooreengeslagen
1 op de 36.50 inwoners bedraagt. Dat verschil is groot, daarvoor moeten
oorzaken bestaan, en nu meen ik dat die post van ƒ1000 de strekking
heeft om het gemeentebestuur geldelijk in staat te stellen die oorzaken op
te sporenen in het algemeen aan den openbaren gezondheidstoestand meer
zorg te wijden dan tot hiertoe is geschied. Of nu de daartoe noodige aan
wijzingen komen van de stadsdoctoren of van een daarvoor speciaal te be
noemen persoon, is mij tamelijk onverschillig, wanneer maar die post van
1000 hare oorspronkelijke beteekenis behoudt en leidt tot eene beantwoor
ding der vraag: door welke schadelijke invloeden wordt de gezondheidstoe
stand in deze gemeente beheerscht, en wat kan er worden gedaan om die
nadeelen weg te nemen? Gaarne erken ik dat het aanvoeren van duinwater
reecis eene belangrijke schrede voorwaarts is geweest op den weg om tot
verbetering te geraken; maar ongetwijfeld is er meer te doen en blijft
waakzaamheid plicht, getuige het aanmerkelijk verschil dat de straksge-
genoemde sterftecijfers opleveren.
De Voorzitter. Bij de begrooting voor 1872 is deze som toegestaan
om daarvanzoo althans was onze opvattinggebruik te maken tot
desinfectie bij het heerschen van epidemiën. Was dat niet de bedoeling,
dan heeft- er een misverstand plaats gehad. Die post is toen met algemeene
stemmen aangenomen. Nu wij weten dat de vergadering echter een ander
gevoelen heeft en de som wil bestemmen voor andere doeleindenzullen wij
daartoe gaarne medewerken.
De heer Evers. De zaak is van tamelijk groot belang. Men komt tot
de conclusie dat niet altoos publieke maatregelen de algemeene gezondheid
kunnen bevorderen. Men verlieze niet uit het oog, dat tusschen algemeene
welvaart en de gezondheid der bevolking een nauw verband bestaatdat
armoede en hare gevolgen belangrijke ziekteoorzaken zijn, en dat gebrekkige
voeding het wederstandsverraogen van het organisme zeer vermindert. Alge
meene gezondheidsmaatregelen kosten dikwerf zeer veel geld en hooge daar
uit voortspruitende belasting kan de algemeene welvaart doen afnemenen
daardoor het goede dat uit de genomene maatregelen voor de algemeene ge
zondheid voortspruit niet alleen tegenwerken, maar zelfs meer kwaad ver
oorzaken dan dat wat men wilde bestrijden. De heer Veefkind wees op het
hooge sterftecijfer van Leiden. Maar Leiden is niet de eenige plaats waar
dat cijfer zoo hoog is. In den regel kan men hetzelfde waarnemen in alle
laag gelegen provinciën van ons land; komt men in de hooger gelegen pro
vinciën dan daalt terstond het gemiddeld sterftecijfer en vermeerdert de ge
middelde levensduur. De reden van dit verschijnsel ligt voor de hand. In
de lage provinciën werken tal van schadelijke invloeden mede om den
levensduur te bekortenvooral de stoffen die zich uit den raoerassigen
grond ontwikkelen. Dat is niet alleen het geval in Zuidhollandmaar
overal in de lage provinciën, in Noordholland, langs de Vecht, enz.
Daar komt nog een oorzaak bij voor zoover speciaal Leiden betreft. De