HANDELINGEN VII DEN GENEENTERAAD VAN LEIDEN.
49.
IXUEKMim STIKKEN
tcr image van de leden nedergelejd.
N°. 201. Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden.
Geven met verscbuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekendenallen
wonende te Leiden:
J. Van der Tas, metselaar, wonende op den Ouden Singel, hebbende
achter zijn woning op de Volmolengracht, zijn berg- of stapelplaats voor
zijn materialen en stijgers, ladders enz.
P. Van der Meer, koopman aan den Ouden Singel, hebbende op de Vol-
molengracbt uitgang, alsmede kantoor en werkplaats aan dezelve Volmo
lengracht.
Cornelissen, winkelier aan den Ouden Singel, hebbende op de Volmolen
gracht zijn magazijn of pakhuis voor goederen.
N. De Bink, koopman in aardappelen aan den Ouden Singel, hoek Vol
molengracht, en mede aan die gracht uitgang hebbende, tevens eigenaar van
eene bergplaats van aardappelen aan die gracht.
P. G. C. Eigeman, aan den Ouden Singel omtrent de Volmolengracht,
en aldaar de stalling en koetshuis uitgang hebbende.
H. J. Boetje, koopman ia brandstoffenaldaar uitgang en bergplaats als
voren.
Lammering, spekslager, uitgang hebbende als voren.
Van Oosten, draaijer, wonende mede aldaar, verklarende deze bij ver
mindering van daglicht, zijn werk niet te kunnen doen, en dierhalve zou
gedwongen worden te verhuizen.
Mej. de wed. Van Leeuwen om den hoek Ouden Singel, uitgang heb
bende op de Volmolengracht.
A. Verhoog, timmerman, wonende aan die gracht.
Met een woord bijna alle koop- ot werklieden, die hun brood door middel
van hun pakhuizen en achteruitgangen moeten verdienen.
Dat zij adressanten met méér of minderen schrik kennis hebben genomen
van het voorstel aan UEd. raad tot demping der nieuwe Volmolengracht,
en de stichting daarop eener gemeente school.
Dat met een enkelen blik op boven vermelde bedrijvenbergplaatsen
geriefelijkhedenen wat dies meer zijde genoegzame onmisbaarheid van
gemelde gracht, voor bovengenoemde en andere bewoners, en gebruikers
dier gracht blijkt, dat die gracht onmiddellijk aanleg en losplaats
gevende, aanmerkelijke bezwaren, buitengewone telkens, wederkeerende on
kosten en vele gevaren tevenshet dempen daarvan zou veroorzakenaan
de reeds zoo zwaar aan patenten en stedelijke lasten aangeslagen bewoners,
en de gedurige ladingenlossingen en transporten van goederenzoo
door hijschen, rijden, dragen, en zoo voorts, geen gering gevaar bij het
uit- en aangaan dier school zal veroorzakenvooral voor de talrijke scho
lieren welke minstens vier malen daags die bedrijven zeer zullen verstoren
en belemmeren. Dat des morgens het uit- en aangaan der school juist
geschieden moet op den druksten markttijd van aardappelen, groenten enz.
Dat het eindelijk van algemeene bekendheid is, dat die Volmolengracht,
eene der meest zuivere waters der gemeente bevat, met zeer goede uitwa
tering in de buitensiugelgrachten dus ook het gemis daarvan, voor al
de bewoners aldaar zeer zou zijn te betreuren.
Redenen waarom adressanten zich eerbiedig wenden tot den gemeenteraad
met verzoek aan dat voorstel geen uitvoering te gevenmaar naar hun ver
licht en rijp oordeel, eene andere plaats voor de onderhavige school aan
te geven, en zoo mogelijk de nieuwe Volmolengracht te behouden.
't Welk doende, enz.
J. Van der Tas.
P. Van der Meer.
V. Cornelissen.
N. De Bink.
Leiden, 11 October 1872. P. G. C. Eigeman.
H. J. Boetje.
H. J. Van Oosten.
Mejufvr. de Wed. C. Van Leeuwen.
A. Verhoog Jz.
J. H. Lammering.
N°. 202. Leiden, 10 October 1872.
Door HH. Curatoren van het Gymnasium alhier is ons in overweging
gegeven om eene verhooging der jaarwedden van de leeraren Dr. J. Verdam
en Dr. H. W. Van der der Mey te willen bevorderen.
Blijkens het hiernevens gevoegd schrijven zijn Curatoren van oordeel dat
de regeling der jaarwedden aan genoemde leeraren toegekend dringend her
ziening eischt en er alleszins voor verhooging termen aanwezig zijn.
Zij stellen daarom voor de bezoldiging van Dr. Verdam, thans 1200
bedragende, bij wijze van personeele toelage met f 400 te verhoogen en de
personeele toelage door Dr. Van der Mey genoten wordende met 200 te
vermeerderenzoodat diens jaarweddemet inbegrip van de bezoldiging als
prorector, zoude worden gebracht op/2000.
De redenen door Curatoren aangevoerd tot toelichting van hun voorstel,
komen ons van zoodanig gewicht voor, dat wij niet aarzelen het in het be
lang van het gymnasiaal onderwijs te ondersteunen, hoezeer dan ook eene
verhooging der begrooting met ƒ600 daarvan het gevolg zal moeten wezen.
Te meer vinden wij vrijheid het voorstel te ondersteunen, omdat het be-
1872.
houd van beide bovengenoemde leeraars van uitnemend gewicht moet wor
den geacht voor den voortdurenden bloei van het Gymnasium, eene inrich
ting waarop deze gemeente zich te recht mag beroemen.
Wij nemen mitsdien de vrijheid uwe vergadering in overweging te geven
dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 26 September 1872.
Curatoren van het Gymnasium ontvingen onlangs een schrijven van den
Reetor, waarin deze de aandacht vestigt op een bij hem gerezen bezwaar,
dat zijns inziens dringend voorziening behoeft.
llij wijst namelijk op de ongelijke verhouding die er bestaat tusschen de
positie van Dr. J. Verdam, leeraar voor de oude talen, en die der docenten
in de nieuwere talen. Laatstgenoemden tochwier taak althans niet zwaar
der is dan van den heer Verdam (wiens onderwijs zich tot de laagste, tevens
talrijkste, klassen uitstrekt), worden veel ruimer bezoldigd dan hij. Terwijl
hunne jaarwedde 1600 bedraagt, geniet hij slechts 1200.
Die onbillijkheid geeft den Rector aanleiding om, mede met het oog op
het uitstekend onderwijs van Dr. Verdambij de leerlingen een der meest
gehelde en gerespecteerde docentenaan Curatoren in overweging te geven
bij den gemeenteraad eene zoodanige vermeerdering van zijn tractement aan
te vragen, dat het in overeenstemming worde gebracht met dat der boven
genoemde- leeraren.
Na rijp beraad besloten Curatorenhet gevoelen van den Rector volko
men beamende, aan zijne uitnoodiging gevolg te geven. Ook zij achten
de thans bestaande verhouding ten hoogste onrechtvaardig ten opzichte van
een zoo kundig en ijverig docent, wiens onderwijs sedert 1869 de beste
vruchten voor het gymnasium heeft opgeleverden die na zijne bevordering
tot den doctoralen graad eiken gymnasialen werkkring voor zich geopend
ziet. Zij verzoeken u daarom aan den gemeenteraad voor te stellende
bezoldiging van Dr. J. Verdam, bij wijze van personeele toelage, met ƒ400
te verhoogen.
Doch tevens vermeenen zij hieraan nog eene andere overweging te moeten
toevoegen.
Hoewel het tractement der beide leeraars voor de oude talen voor ƒ1200
U uitgetrokkenheeft er toch steeds in de bezoldiging verschil bestaan ten
gunste van den lsten docent, wien de Raad dan ook van den aanvano- af
eene aanmerkelijk hoogere jaarwedde heeft toegekend. De billijkheid hiervan
springt in het oog: want hoe moeilijk de taak ook zij aan Dr. Verdam op
gedragen, toch kan men zijnen werkkring en dus ook de daaraan verbonden
bezoldiging niet gelijkstellen met die van zijnen ambtgenoot Dr. Van der Mey.
Daarom achten Curatoren zich verplicht u voor te stellen dat dit verschil
ook in het vervolg blijve voortbestaan, en geven u alzoo in overweging te
vens ten behoeve van Dr. H. W. Van der Mey aan den Raad eene^er-
hooging zijner persoonlijke toelage met ƒ200 aan te vragen, zoodat zijne
bezoldiging als docent op 1800 wordt gebracht, waarbij dan nog komt de
toelage van ƒ200, die als vergoeding voor de bemoeiingen die het Prorec
toraat met zich brengt, moet worden aangemerkt,
Niet enkel algemeene redenen van billijkheid nopen hen hiertoe, maar
evenzeer eene vergelijking zijner jaarwedde met de tractementen elders aan
de betrekking van Conrector of Prorector verbonden.
Vooral komen daarbij, naar hun oordeel, in aanmerking de persoonlijke
verdiensten van een docent als de beer Van der Mey, van wien volkomen
hetzelfde geldt, wat hierboven loffelijks en gunstigs omtrent Dr. Verdam
werd getuigd: eene persoonlijkheid als de zijne zou ongetwijfeld uiterst
moeilijk te vervangen zijn.
Curatoren vinden daarom volle vrijheid, beide voorstellen aan uwe ern
stige overweging aan te bevelen, overtuigd als zij zijn, daardoor niet enkel
de belangen der bedoelde personen, maar mede den bloei van het gymna
siaal onderwijs alhier te bevorderen.
Namens Curatoren van bet Gymnasium te Leiden,
V. d. Brandeler, Voorzitter.
W. P. Steenhoff, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Leiden, 14 October 1872.
Bij nevensgevoegd rapport stellen Burgemeester en Wethoudersin overleg
met HH. Curatoren van het Gymnasium alhier, voor, om de jaarwedden
van de leeraren Dr. Verdam en Dr. van der Mey, bij wijze van perso
neele toelage, respectievelijk met /400 en ƒ200 te verhoogen.
De voor deze verbooging in de stukken aangevoerde redenen zijn voorze
ker van zeer veel gewicht te achten, en wij zijn dan ook ten volle over
tuigd van de groote verdiensten, welke aan de beide bovengenoemde leera
ren moeten worden toegekend.
Het zal uwe vergadering evenwel niet bevreemden dat wij desnietttegen-
staande geen vrijheid kunnen vinden het voorstel te ondersteunen, hoe
gaarne wij ook de jaarwedden van deze leeraren zouden wensohen verhoogd
te zien. Naar onze meening, ook nedergelegd in ons rapport over de
gemeentebegrooting voor het volgend jaar, mag bij eene zoo booge plaat
selijke directe belasting als ons voor 1873 wacht, geen andere vermeerde
ring van jaarwedden worden toegestaandan diewelke algemeen als drin
gend noodig wordt aangemerkt. In dien zin hebben wij dan ook de vele
aanvragen beoordeeld, welke in den laatsten tijd inkwamen, en zonder
onrechtvaardigheid kan, onzes inziens, geene uitzondering voor de hier be
doelde leeraren worden toegelaten.
Bovendien hadden wij de indiening van zoodanig voorstel thans niet ver
wacht, nu de concept-begrooting reeds sedert ettelijke weken is ingediend
86