en dat men zich dus voor het oogenblik bepaalde aan de commissie het
gevraagde crediet te verleenen.
De Voorzitter. Dat zou in strijd zijn met alle regelen van comptabi
liteit, die wij tot hiertoe hebben gevolgd.
De heer Hartevelt. Gedeputeerde Staten zouden dergelijk besluit ook
nooit goedkeuren. De Commissie is met ijver werkzaam geweest. De Raad
heeft haar een gewichtig mandaat opgedragen, dat zij met ijver vervult en
dat zij met kracht wil voortzetten, ƒ1000 te vinden uit de loopende be
grooting voor 1872 en f 2000 op de begrooting van 1873 te brengen, is
niet te rijmen met een goed beheer, en ook niet met den wensch van de
commissie door den Raad benoemd.
Hierop wordt het voorstel van den heer Le Poole in omvraag gebragt.
Het strekt om 1000 uit de loopende begrooting voor 1872 te vinden en
de overige 2000 op de begrooting voor 1873 te brengen.
Dat voorstel wordt verworpen met 13 tegen 5 stemmen.
Voor stemden de heeren du Rieu, van OuterenDercksenCock en
Le Poole.
De Voorzitter. Alsnu breng ik in behandeling het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders.
De heer Bijleveld. Ik heb geen bezwaar tegen de strekking van het
voorstel, maar wensch het eventueel te nemen besluit eenigszins korter te
formuleeren. Onder litt. a, b en c wordt tot in bijzonderheden geregeld,
waarvoor de commissie de gelden zal mogen gebruikendit schijnt onnoo-
dig. Men mag zeker wel aannemendat de commissie de gelden goed zal
besteden, ook zonder dat haar wordt voorgeschreven, welke uitgaven zij
daarvan zal mogen doen. Ik stel voor a6 en c weg te laten en in 3° in
te lasschen dat de ƒ3000 aan de oommissie worden verleend ter uitvoering
van het haar opgedragen mandaat.
Dat voorstel wordt van verschillende zijden ondersteund.
De Voorzitter. Wij hebben eenvoudig voorgestelddat de Raad zich
vereenige met het voorstel der commissie, zooals dat is omschreven.
De heer Goudsmit. Ik meen te moeten berinneren, dat de commissie
ook voorstelt het gevraagde crediet te verleenen «ter uitbreiding van het
haar opgedragen mandaat."
De Voorzitter. Ik ben het met den vorigen spreker volkomen eens.
Burgemeester en Wethouders hebben dan ook volstrekt geen bezwaar het
voorstel van den heer Bijleveld over te nemen.
De heer Lezwijn. De Commissie vraagt uitbreiding van haar mandaat;
die uitbreiding wordt haar verleend. Eene nadere omschrijving komt mij
niet overbodig voor, te meer daar in hare missive van 26 April jl. de
zelfde bewoordingen door de Commissie worden gebezigden zij aldus zelve
de uitbreiding van haar mandaat heeft omschreven.
De heer Bijleveld. Ik geloof, dat de strekking van mijn voorstel aan
den heer Lezwijn minder duidelijk is geworden. Sub 2° wordt de aard
van het nu te geven mandaat omschreven. Ik wenschte dat gedeelte van
het voorstel, en ook wat 1° en 3° wordt bepaaldte behouden, maar te doen
wegvallen wat wordt voorgesteld onder a, 6 en c, en zulks met aanvulling
van n°. 3.
Dat voorstel, alzoo gewijzigd, wordt in omvraag gebragt en aangenomen
met 17 stemmen tegen 1, die van den heer Cock.
VII. Verzoeken van P. Koldermanom vergunning tot het leggen van
eene stoep en van J. J. Fransman om een keldergat te maken.
(Zie Handd. 34, n°. 1+2.)
Deze verzoeken worden zonder beraadslaging met algemeene stemmen aan
genomen.
VIII. Voordracht tot vergrooting van de bewaarscholen in de Scheistraat i
en de Groenesteeg.
(Zie Handd. 34, n". 144.)
De heer van Outeren. Ik zal mij tegen de voorgestelde vergrooting,
wat betreft de bewaarschool in de Scheistraatverklarenniet zoozeer
omdat daarvoor eene som van ƒ800 wordt gevorderd, welke uitgave reeds
niet onbelangrijk is, als wel om verschillende andere redenen. De tuin van
het Gasthuis, nu voor de bewoners een regelmatig vierkant geheel, zou,
door aan het plan gevolg te geven, worden misvormd; een.put, die voor
de bewoning van het hofje onmisbaar is, zou daardoor in het ongereede
raken; de ruimte, zoo als die nu met de omliggende huisjes bestaat, is
van dien aard da^ zij uitmuntend geschikt is om later daarover tot ver
schillende doeleinden te kunnen beschikkenwaartoe de gelegenheid te
meer zal bestaan, wanneer weldra het geven van anatomisch onderwijs,
dat in een der localen van dat Gasthuis nu plaats heeft, naar elders wordt
verplaatst. Het zou te bejammeren zijn dat de bestaande ruimte werd
verbrokkeld en daardoor elke betere bestemming moest worden opgegeven.
De Commissie van Fabricage heeft zich de moeite gegevenpersoonlijk
ben ik er tweemalen geweestvan een locaal onderzoeken het is gebleken
dat er volstrekt geen behoefte bestaat aan de verlangde vergrooting der
speelplaats. Er zijn toch bij die school twee speelplaatsen van voldoende
ruimte, eene die overdekt en buitengewoon groot is, de andere zoo ruim
dat wij de kinderen zich daar in de opene lucht ongedwongen zagen be
wegen; de directrice der bewaarschool erkende die gemakkelijkheid voor
het spelen der kinderenofschoon zijzoo als dit altijd plaats heefthet
hebben var. nog meerdere ruimte niet verwierp. De kinderen spelen, vol
gens hare mededeeling, niet allen te gelijkmaar dit geschiedt klassensgewijze. j
Trouwens die voldoende ruimte was aanschouwelijk, want men heeft op de
speelplaats tuintjes en grasperkjes langs de zijden aangelegd, die niet kun
nen betreden worden eu alzoo de ruimte voor spelen onnoodig hebben in
genomen zoodat ik tot de overtuiging gekomen ben dat deze vergrooting
niet noodzakelijk isen daartoe niet moet worden overgegaan. Zoo oor
deelde de Commissie van Fabricage eenstemmig en gaf daarvan rekenschap
in een gemotiveerd rapport. Ik mag niet ontveinzendat het mij zeer
heeft bevreemd dat dit rapport niet aan den Raad is overgelegd. Dit
geschiedt toch altijdmaar ditmaal is men van dien weg afgewekenwaar
door de Raad niet in de gelegenheid is van die motiven kennis te nemen.
De heer de Fremery. In antwoord op hetgeen de vorige spreker in de
laatste plaats heeft gezegddoe ik opmerken dat de Commissie van Fabri
cage is eene commissie van bijstand en tot voorlichting van Burgemeester
en Wethouders. Het gevolg daarvan isdat hare rapporten wel kunnen
doch niet behoeven te worden medegedeeld aan den Raad. Wat nu de
zaak zelve betreft, Burgemeester en Wethouders hebben den toestand van
de school bij herhaling en met nauwgezetheid onderzocht en zijn daarbij tot
de overtuiging gekomendat er geen ruimte genoeg bestaat voor de speel
plaats der bewaarschool in de Scheistraat. Het is uit dien hoofde dat Bur
gemeester en Wethouders, op voorstel der Commissie voor de bewaarscholen, deze
voordracht aan uwe goedkeuring hebben onderworpen. Nu weten wij wel
dat daardoor eenige grond zal worden ontnomen aan de menschen die in
het naast gelegen hofje wonen, maar die personen weten dit reeds en heb
ben zich bereids daarbij nedergelegdzij zullen zeer tevreden zijn als zij
overigens op dezelfde voorwaarden in hunne huisjes mogen blijven. Op den
grond die bij het hofje blijft, zal een pomp worden geplaatst die het water
uit de put trekt, zoodat de bewoners even als vroeger dit water zullen kun
nen gebruiken; bij de raming der kosten is op deze behoefte gelet. Wan
neer men bovendien in aanmerking neemt dat de Commissie voor de bewaar
scholen zich met veel zorg van hare taak kwijt, en dat al de leden het in
het belang van die school wenschelijk achten dat dit voorstel worde aange
nomen, dan schijnt het mij toe dat de Raad wel moge overwegen om dit
planwaarmede Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën
zich hebben vereenigd, niet zoo maar in eens ter zijde te stellen.
De heer Stoffels. Ik heb alleen het woord gevraagd om te verklaren
dat ik het geheel eens ben met de laatste bedenking die door den heer van
Outeren is gemaakt. De Commissie van Fabricage zendt hare rapporten wel
aan Burgemeester en Wethouders inmaar zij zijn toch bestemd ook tot
voorlichting van deze vergadering. Het was dan ook slechts een verzuim
dat dit rapport niet aan de vergadering is medegedeeld of niet in het ver
slag is opgenomen. Naar mijne overtuiging is de Commissie van Fabricage
niet alleen eene commissie van bijstandmaar ook tot voorlichting van den
Raad. Wat nu de zaak zelve betreft, blijkt het uit de rede van den heer
de Fremery dat de Commissie voor de bewaarscholen zeer gehecht is aan
de goedkeuring van haar voorstel. Als het voor de Commissie nu eene zoo
gewichtige zaak is en ik kan haar hierdoor eene dienst bewijzen dan ge
loof ik dat deze vergadering -het voorstel maar moet aannemen. Wat mij
betreft, ik zal ten minste dien weg volgen.
De heer van Outeren. Ik prijs zeer het welwillend gevoelen van den
heer Stoffels en van u, mijnheer de Voorzitter, wat betreft ons rapport,
maar de zaak zelve mag ik desniettemin niet toegeven en blijf mijn ge
voelen volhouden. Ik heb evenwel hoegenaamd geen vrede met de meening
van den heer de Fremery, die gezegd heeft dat de rapporten van de Com
missie van Fabricage bij uitzondering en alleen in bijzonder gewichtige aan
gelegenheden aan den Raad worden medegedeeld. Ik moet dit tegenspreken.
Bij uitzondering werd die mededeeling nu achtergelaten. Ik heb de eer
tien jaren lid der Commissie te zijn geweest, doch ik herinner mij niet
dat dit ooit heeft plaats gehad. Ik zou uit het gevoelen van den heer
de Fremery moeten afleiden óf dat alle zakenwaarin de Commissie sedert
jaren den Raad heeft geadviseerdvan buitengewoon belang waren óf dat
de onderwerpelijke als zonder belang wordt beschouwd.
De heer de Fremery. Ik blijf van oordeel dat de Commissie van Fa
bricage is eene commissie van bijstand, dat Burgemeester en Wethouders
niet al hare rapporten aan den Raad behoeven mede te deelenen dat
dit alleen plaats vindt wanneer over belangrijke zaken rapport wordt uit
gebracht.
De Voorzitter. Het doet mij leed dat ik het met den vorigen spreker
ten deze niet eens kan zijn. Burgemeester en Wethouders hebben de zaak
in handen gesteld van de Commissie van Fabricage. Deze heeft haar rap
port ingezonden en dat rapport behoorde wel degelijk aan deze vergadering,
te worden medegedeeld, en zulks te meer daar de commissie eenparig tegen
het inwilligen van het verzoek gestemd is. Het moet dan ook waarschijnlijk aan
eene vergissing worden toegeschreven dat dit niet is geschied.
De heer Van Outeren. Ik wijs op de verordening voor vaste com-
missiën, die, hoewel twintig jaren oud, toch nog bestaat, en waaruit wel
degelijk blijkt dat aan de Commissie van Fabricage is opgedragen den Raad
te dienen van bericht en raad betreffende alle onderwerpenals wij thans
behandelen.
De heer Bijleveld. Ook ik kan niet nalaten een bescheiden maar ernstig
protest aan te teekenen tegen de leer van den heer de Fremerydat de
rapporten van de Commissie van Fabricage slechts strekken tot voorlich
ting voor Burgemeester en Wethouders en niet voor den Raaddat die
commissie slechts voor Burgemeester en Wethouders eene commissie van
bijstand is en niet voor den Raad, Onze constitutioneele instellingenals
ik mij zoo raag uitdrukken, loopen bij die zienswijze gevaar. Ik heb voor
mij de verordening betrekkelijk de regeling van vaste commissiën. Uit
art. 4 daarvan blijkt ten duidelijkste dat de Commissie van Fabricage niet
alleen aan Burgemeester en Wethouders, maar ook aan deze vergadering be
richt inzendt en haar voorlicht. Uit die bepaling volgt duidelijk dat de
rapporten van die commissie wel degelijk aan den Raad moeten worden
medegedeeld.
De heer de Fremery. Ook ik heb de verordening omtrent den werk
kring van de Commisssie van Fabricage voor mij en wanneer ik dan in
de vijfde alinea van art. 4 lees: »zij dient den Raad, Burgemeester en
Wethouders en den Burgemeester van bericht en raad", dan stel ik mij
de zaak alzoo voor, dat het antwoord van de Commissie in handen wordt
gesteld van den verzoeker, dat is dus in casu niet de Gemeenteraad, maar
Burgemeester en Wethouders. Dit verhindert echter niet dat Burgemeester
en Wethouders ook het ontvangen rapport aan den Raad kunnen mededee-
len, en ik erken gaarne dat het vaak nuttig zijn kanmaar voorgeschreven is
het niet en verzuim kan er dus ook niet hebben plaats gehad. Maar nadat
reeds zoovele sprekers mijne zienswijze hebben bestreden, zal ik mijn ge
voelen niet nader aandringen. Het is mogelijk dat de overlegging meermalen
ja immer plaats heeft gehad; op dit oogenblik durf ik er geen bepaald