maakte. Wij allen zijn zeker dankbaar voor dit voorrecht, maar wie kan bepalen of het zal voortdurenwie de verzekering geven dat deze gelden ook in de volgende vier maanden niet zullen benoodigd zijn? Ik acht daarom de voorgestelde wijziging niet gewenscht, niet voorzichtig. En om nu reeds te bepalen, dat f2000 zullen worden gedekt uit hetgeen over 1873 zal overblijven op andere artikelen, dat zou niet kunnen geschieden, zonder eene slechte raming te maken en dit toch zal men niet verlangen. Een deel van die gelden uit de gewone inkomsten en een ander deel uit den verkoop van inschrijving te vinden, schijnt ook niet consequent en zou zeker niet overeenkomen met den wegdie tot dus verre gevolgd is. Altijd is eene buitengewone uitgaaf gedekt door eene buitengewone ont vangst. Steeds is het wenschelijk geoordeeld dien regel in acht te nemen en ik zou er niet voor zijn daarvan nu af te wijken. De heer Le Poole. Ik moet de bescheiden opmerking maken, dat van de gewone wijze van beraadslaging is afgeweken. De heer De Fremery heeft toch reeds het woord gevoerd over mijn voorstel, zonder dat door u mijnheer de Voorzitter, is gevraagd aan de vergadering of het wordt onder steund. De geachte wethouder van financiën meent dat ik 1000 voor dit jaar door verkoop van inschrijving op het grootboek zou willen vinden maar dat is niet het geval. Ik wensch toch ƒ1000 te hebben gevonden uit de loopende begrooting, en wel bij af- en overschrijving van Hoofdstuk VI, 'kosten voortvloeiende uit het nemen van maatregelen ten behoeve van den openbaren gezondheids-toestand," een post welke nog altijd ongebruikt ligt, en de overige ƒ2000 op de volgende begrooting over te brengen. De heer Stoffels. Die ƒ1000, bestemd voor het onverhoopt ontstaan van besmettelijke ziektenis nog onaangeraakt. Maar het kon toch ge beuren het is voorzeker niet te wenschen dat zich in dit jaar wederom eene besmettelijke ziekte voordeeddoch ware zulks onverhoopt het geval, wij zouden dan die ƒ1000 meer dan noodig hebben. Verleden jaar is het vooral gebleken hoe licht het kan gebeuren dat over die som moet worden beschikt. Het zou dan moeilijk zijn, nadat het geld ver teerd was, op eene andere wijs in de behoefte te voorzien. Daarom is dan ook verleden jaar zeer wijselijk besloten den post voor dat onder werp aan te wijzen. De heer Habtevelt. De heer Le Poole heeft de bedenking gemaakt, dat zijn voorstel niet in discussie kan komen zoolang het niet is onder steund. Ik vereenig mij geheel met dat denkbeeld. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Le Poole ondersteund Dat voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer Hartevelt. Het is wel degelijk eene buitengewone uitgaaf, en dat beheerscht de geheele quaestie. Er was volstrekt bij de begrooting niet op gerekend. En nu is volkomen juist door den heer de Eremery opgemerktdat, wordt de buitengewone uitgaaf van 3000 toegestaanmen de middelen ook moet aanwijzenwaaruit die gevonden moeten worden. Op dit oogenblik kan daarvoor niet anders worden aangewezen dan ver koop Inschrijving Grootboek. De heer Cock. Zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu luidt, of liever zoo als het blijkens het rapport der Commissie van Fi nanciën moet verstaan wordenben ik er tegen. Tegen de zaak zelve heb ik hoegenaamd geen bezwaar. Ik ben er zells sterk voordat het bedoelde onderzoek worde ingesteldmaar ik heb er tegendat de daarvoor gevor derde uitgaaf door verkoop van kapitaal zal gedekt worden. Voor eene corporatie als Leiden met zulk eene omvangrijke administratie van publieke werkenzal het wel telkens voorkomendat er onkosten voor technisch onderzoek moeten gemaakt wordenen die zal men toch waarlijk niet tel kens op deze wijze willen dekken. Mijne zienswijze omtrent het verkoopen van kapitaal is aan dezen Kaad genoegzaam bekend. Ik heb mij daartegen altijd verzet. Slechts een keer maakte ik eene uitzonderingomdat het goldzoo heette het althansde stichting van een groot nieuw werk van publiek nutdat ook voor de nakomelingschap zoude dieneneene beschou wing waarmede ik mij toen ook vereenigd heb. Maar als voor betrekkelijk geringe, volstrekt niet buitengewone maar dikwijls voorkomende zaken, zoo als deze, kapitaal moet worden verkocht, waar moet het dan heen? Ik ben zoo vrij den Kaad in herinnering te brengen eene opgave der sommen welke Leiden in de twee laatste jaren van haar kapitaal op het grootboek heeft verkocht. Die opgave komt voor in een nauwkeurigen staatopgeno men in het rapport der Commissie van Financiën over het laatste voorstel tot vermindering der gasprijzen. Daaruit blijkt, dat wij al mooi op weg zijn ons kapitaal geheel op te maken. Ik wensch op dien weg geen stap verder te gaan. Heette het vroeger, dat men kapitaal mocht verkoopen, waar het gold werken waarvan ook de nakomelingschap nut konde hebben, nu schijnt men een nieuwen regel uitgevonden te hebben en wel dezen, dat men voor alle buitengewone uitgaven kapitaal mag verkoopen. Die regel gaat bij mij niet op. Ik zoude het dus wenschelijk achten, of dat de zaak werd uitgesteld, of, wat ik nog veel liever had, dat er andere maatregelen werden beraamd om de kosten te dekken. Op dien grond zal ik aanvanke lijk het voorstel van den heer Le Poole ondersteunen, of elk ander, liefst nog beter, voorstel van dezelfde strekking. De heer Goudsmit. De uitgave, die de commissie wenscht te doen, en waartoe dit crediet strektis eene buitengewone uitgave. Of het stelsel van Liernur al dan niet zal slagenis niet vooruit te beslissen. Een van beide nu is het geval: of men zal slagen, en dan maken de kosten tot het nemen van proeven een integreerend deel uit van die tot het tot stand brengen van het werkof men zal niet slagenen dan zijn zeker de uitgavengedaan zonder dat het doel bereikt is geworden onder de buitengewone te rang schikken. Ik zal dus voor het gedane voorstel stemmen. De heer Cock. Het punt thans in discussie betreft niet het Liernur- stelsel. Wij handelen nu over het technisch onderzoek omtrent de mo gelijkheid van eene eventueele duinwaterleiding, niet over een rioolstelsel. Indien ik met een woord over het Liernurstelsel gesproken heb, was het om te herinneren, dat de eenige keer, dat ik mijne stem aan het ver koopen van kapitaal heb geschonkenis geweest bij gelegenheid van het invoeren van dat stelsel. Mijne bedoeling was dan ook alleen te verklaren wat mij moveerde mijne stem tegen het aanhangige voorstel uit te brengen. Ik kan niet nalaten daarbij nog deze vraag te stellen: Indien de regel waar isdoor een der andere sprekers gestelddat men buitengewone uitgaven, dat zijn uitgaven bij het budget niet voorzien, door kapitaals verkoop mag dekkenwat Leiden dan in het gegeven geval zoude moeten doenindien die stad eens geen kapitaal meer hadiets wat ik vrees dat al heel spoedig zal gebeurenindien wij zoo voortgaan. De heer Goudsmit. De heer Cock heeft gelijkwij behandelen niet het stelsel van Liernur, maar het is toch eene zekere waarheid, dat de toepassing of uitvoering, even als die van het stelsel Liernur, tot buiten gewone uitgaven aanleiding zal geven. En daarom keur ik het voorstel goed gelijk het daar ligt. De heer Cock. Die toestand zal dan eerst later bekend wordendoch bestaat nu nog niet. Ik. herhaal intusschen, dat ik volstrekt niets tegen het onderzoek zelf heb. Ik vind het zelfs zeer gewenschtmaar zag het nu er geen geld schijnt te zijnliever tct eene andere gelegenheid uitge steld, bij voorbeeld tot dat de begrooting van het jaar 1873, over een paar maandenzal behandeld worden. Overigens geef ik den heer Goudsmit gaarne toe en ben het volkomen met hem eens, dat mocht vroeger of later het voorgestelde onderzoek leiden tot het stichten van een groot nieuw werk van openbaar nut, en mocht de Baad alsdan tevens besluiten het werk door verkoop van kapitaal te bekostigener volstrekt geen bezwaar zoude zijn de 3000, waarvan nu sprake is, als een integreerend deel van dat groote nieuwe werk te beschouwen en bij gevolg door kapitaals-verkoop te vinden. Maar zoover zijn wij nog niet en het is zeer onzeker of wij ooit zoover zullen komen, zoodat dit ons volstrekt niet helpt om op het oogenblik het geld te vinden. De heer Le Poole. Door den heer Hartevelt is opgemerktdat het hier geldt eene buitengewone uitgaaf voor 1872. Dat is juist wat ik negeer. De duinwater-commissie zaldunkt mijin dit jaar slechts een klein gedeelte noodig hebben. Het is dus volstrekt niet eene buitengewone uitgaaf voor 1872 alleen, en daarom wenschte ik juist de aangevraagde som over beide dienstjaren te verdeelen. De heer de Fremery. Men heeft gezegd dat als er geen geld is, de zaak dan moet worden uitgesteld. Ik ben het met dat gevoelen volstrekt niet eens. Men moet eerst onderzoeken of eene uitgave noodig en ge wenscht is. Dat is de hoofdvraag. En als die in een toestemmenden zin wordt beantwoorddan moeten de middelen tot het doen der uitgaven worden aangewezen. Wat de raeening betreft, om nu reeds over ƒ1000 uit den post voor besmettelijke ziekten te beschikken, Burgemeester en Wethouders hebben de vrijheid niet om daartoe mede te werken. Niemand kan nog voorzien, of niet in den loop van het jaar nog eenige uitgaven tot dat einde zullen gevorderd worden. Ik geloof, dat wij den weg kunnen bewandelendie hier dikwerf is ingeslagen. Wij kunnen namelijk bepalen dat in deze uitgave zal worden voorzien, zoo noodig, door verkoop van inschrijvingen van het grootboek ten name van deze gemeente, maar als het op het einde van het dienstjaar blijken mocht dat de uitgave uit andere posten kan geschiedendan zal daarvan gebruik gemaakt worden en dan zal tot geen verkoop van inschrijvingen werden overgegaan. Die weg is meermalen gevolgd en dien wensch ik ook nu te bewandelen. De Voorzitter. Ik deel volkomen het denkbeeld van den heer de Fremery. Het is toch meermalen gebeurddat men op die wijze uitgaven heeft bestreden. Niet dan in het uiterste geval gaat men dan tot verkoop van kapitaal over. De heer Cock. Het was mij zeer aangenaam van den heer de Fremery te vernemen, dat het zijn voornemen was niet dan in den uitersten nood inschrijviugen te gelde te maken. Ik geloof volgaarne dat dit zijne oprechte bedoeling ismaar hij zelf zal gevoelen dat hij zich tot beloven moet be palen en mij geene zekerheid kan en mag geven. In zooverre dus komt hij aan mijne bezwaren slechts voor een klein gedeelte te gemoet. Die belofte levert mij geene zekerheid op. Integendeel verlangt het Dage- lijksch Bestuur met den heer de Fremery, dat wij maar beginnen met te beslissen dat er kapitaal voor deze uitgave zal verkocht worden. En nu moet ik, alvorens ik mijne stem aan dit voorstel kan geven, zekerheid heb ben dat tot het doen van deze uitgave geen kapitaal worde verkocht. De Voorzitter. Ik zou het met den vorigen spreker volkomen eens zijn, als wij hier eene begrooting moesten opmaken. Dan zou ik ook zeggenvoor eene gewone uitgave moet geen kapitaal worden te gelde gemaakt. Maar wat nu voorgesteld wordt is meermalen geschied. Het is de meest geregelde weg om in eene buitengewone uitgave te voorzien namelijkdat de middelen daartoe zoo noodig door verkoop van inschrij vingen zullen worden aangewezen. Als deze uitgaven kunnen worden gedekt door de overschietende middelen van 1872 en mogelijk ook voor een deel uit de begrooting voor 1873 zal de verkoop van kapitaal niet behoeven te geschieden. De heer van Outeren. Ik geloof dat de zaak op deze wijze zou kunnen worden geschikt, namelijk dat er, overeenkomstig het voorstel van den heer Le Poole, voor dit jaar, waarvan reeds twee derden is verstreken niet meer tot het nemen der proeven beschikbaar werd gesteld dan eene som van 1000, door verkoop van kapitaal, des noods, te vinden, terwijl tevens op de begrooting voor 1873 de overige 2000 zouden kunnen wor den gebracht. De Voorzitter. Ik heb er reeds op gewezendat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat uit den post tot wering van besmettelijke ziekten, op de begrooting voor 1872 voorkomende, voor het oogenblik nog niet kan worden beschikt. De heer Krantz. Naar mijne meening kan aan de commissie het ge vraagde crediet niet worden geweigerdomdat de gelden kunnen benoodigd zijn. De nog overige maanden van dit jaar zijn, dunkt mij, zeer geschikt tot krachtige voortzetting van het onderzoek. De nadere toelichting door den heer de Fremery gegeven geeft voldoenden grond om te veronderstel len dat verkoop van kapitaal op het grootboek onnoodig zal zijn. De heer du Kieu. Ik zou wenschen dat de beslissing over de vraag, op welke wijze de ƒ3000 zullen worden gevonden, tot later werd uitgesteld,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 3