HASDEIStEI VAN OEM G1KEENTERAAD Til LEIDEN.
34.
INGEKOMEN STUKKEN
ter inzage van de leden nedergelegd.
N®. I3S. Leiden, 25 Juli 1872.
Wij hebben de eer hierbij oyer te leggen eene missive van HH. Curatoren
der Leidsche hoogeschool dd. 24 Julijl.n°. 286, alsmede het daarbij inge
zonden op machtiging van den Minister van Binnenl. Zaken vastgesteld
Reglement voor het bestuur van het nieuw Akademisch Ziekenhuis.
Overeenkomstig het verlangen van Curatoren voornoemdstellen wij u
voor om thans tot de benoeming van twee leden van voormeld Bestuur te
willen overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 24 Juli 1872.
Wij hebben bij brief van 31 Maart 11. aan den Minister van Binnen-
landsehe Zaken ter goedkeuring voorgesteld een Reglement voor het beheer
van het nieuw Academisch Ziekenhuis, dat met September eerstkomende
kan gereed zijn en alsdan spoedig in dienst worden gesteld.
De Minister machtigt ons thans om tot de regeling dezer zaak over te
gaan. Hiertoe behoort in de eerste plaats de samenstelling der Commissie
van bestuur, bedoeld bij het reglement, waarvan wij de eer hebben u hier
nevens een afschrift aan te bieden.
En nu is ons verlangen dat spoedig de daarbij gedachte twee leden door
den Gemeenteraad mogen worden aangewezen. Wij achten ons verplicht op
bespoediging aan te dringenomdat andersnu de zaak zoo lang bij de
Regeering is opgehoudende tijd te kort zal zijn om nog het noodige te
verrichten voor de indienststelling in September.
Het zal ons zeer aangenaam zijn indien door u de noodige stappen ter
bevordering van het bovenstaande mogen worden gedaan.
Zoodra wij zullen vernomen hebben welke de aangewezen leden zijnver
trouwen wij dat de Commissie van bestuur spoedig zal worden geinstalleerd.
Curatoren der Hoogeschool te Leiden,
Aan heeren Burgemeester en Gevebs van Endegeest, President.
Wethouders van Leiden. v. d. Brandeler, 1° Secretaris.
Reglement voor het Bestuur van het nieuw Academisch Ziekenhuis.
Art. 1. Het bestuur over het Academisch Ziekenhuis is opgedragen aan
eene Commissie van vijf leden, zijnde een der Curatoren van de hooge
school, door het collegie van Curatoren aan te wijzen; twee Hoogleeraren
uit de geneeskundige faculteit, door de faculteit aan te wijzen; en twee
leden, geen hoogleeraren zijnde, aan te wijzen door den Gemeenteraad
van Leiden.
Art. 2. Elk jaar, op 1 September, treden twee leden af en kunnen eerst
na een jaar weder lid der Commissie zijn.
De aftreding geschiedt naar een rooster, zoodanig in te richten, dat niet
gelijktijdig de twee Hoogleeraren noch de twee leden door den Gemeente
raad aan te wijzen, aftreden.
Art. 3. Het lid uit het collegie van Curatoren is voorzitter der Com
missie. Bij ontstentenis wordt hij door het oudste lid in jaren vervangen.
Wie voorzit, heeft bij staking van stemmen eene overwegende stem.
Art. 4. De Commissie vergadert in het Ziekenhuis, minstens eenmaal,
op een door haar te bepalen vasten dag, binnen de eerste tien dagen van
elke maand, en verder zoo dikwijls de Voorzitter of twee leden het noodig
achten.
Art. 5. Zij benoemt uit haar midden eene subcommissie van twee leden,
buiten den Curator, voor het dagelijkseh toezicht en bestuur, naar de regels
dcor de Commissie voor te schrijven.
Art. 6. De Commissie wordt bijgestaan door een vasten Secretaris.
Art. 7. De Secretaris houdt notulen van het verhandelde in de vergade
ringen der Commissie en de noodige registers van inkomende en uitgaande
stukken.
Art. 8. Het bestuur van de huishouding in het gesticht wordt opgedra
gen aan een Directeur.
Art. 9. De Commissie doet aan het Collegie van Curatoren voordracht
tot benoeming en tot ontslag van den Secretaris, van den Directeur, van
de beambten en van de bedienden in het Ziekenhuis.
Art. 10. Zij maakt, behoudens hoogere goedkeuring, een Reglement
van bestuur en inwendigen dienst voor het gesticht, en zorgt zoowel voor
het in acht nemen daarvanals in het algemeen voor een geregelden gang
van zaken.
Art. 11. In twijfelachtige gevallen raadpleegt zij het Collegie van Cu
ratoren.
Art. 12. Zij onderzoekt de maandelijks van den Directeur ontvangen
rekening en verantwoording van zijn beheer.
Zij viseert ten blijke van goedkeuring de door den Directeur aangeboden
declaratiënen zendt die elke drie maanden aan het Collegie van Curatoren
met eene rekening van ontvang en uitgaaf en de noodige toelichting.
Aldus, op machtiging van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van den 17en Juli 1872, vastgesteld den 23en Juli 1872.
Curatoren der Hoogeschool te Leiden,
(get.) Gevers van Endegeest, President,
(get.) van Reenen, 1° Secretaris.
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris van Curatoren der Hoogeschool
te Leiden,
Gevers van Endegeest, 1° Secretaris.
1872.
N°. 140. Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigde hoogachting te kennen Jan van Lith, timmer
man, wonende alhier aan de Papengracht, dat hij, door vele aanvragen
naar fatsoenlijke goed ingerichte woonhuizen, waaraan door gebrek daaraan
niet kan voldaan wordende proef zoude willen nemen in hoeverre het mo
gelijk zoude zijn daarin, zij 'took voor een klein gedeelte, meteenig voor
deel te kunnen voorzien, heeft de eer hierbij plans, opstand en situatie-
teekeningen over te leggen voor vier woonhuizenwelke hij zich voorstelt te
bouwen op het met boomen beplante terreinliggende buiten de voormalige
Wittepoort, onmiddellijk aan de brug, grenzende langs het buiten van den
heer A. P. M. van Oordt, vroeger van de familie Bentfort van Valkenburg.
Naar zijne overtuiging zou zoodanige bouw alleen te ondernemen zijn bij
kosteloozen afstand van den bedoelden grond, even als dat aan de heeren
van den Berg en Hoflmeister in der tijd plaats had.
Zoo is zijn eerbiedig verzoek, hem den genoemden grond, ter grootte van
26ares, 23centiares, volgens hierbijgaand extract uit den kadastralen legger
der gemeente Leidenkosteloos te willen afstaan, om daarop vier woonhui
zen naar bijgaande teekeningen te bouwen; waarbij hij de daarop staande
boomen volgens taxatie wenscht over te nemen om daarvan eenigen te kun
nen laten staanzoo als hem voor welstandbeschutting voor den wind etc.
het meest geraden zal voorkomen.
't Welk doende enz.,
Leiden, 30 Mei 1872. UEd. Achtb. dienstv. dienaar,
J. van Lith.
Leiden, 10 Juli 1872.
Blijkens het hiernevens gevoegd rapport van de Commissie van Fabricage
betrekkelijk het adres van den heer J. van Lith alhier, ter bekoming van
het daarbij omschreven plein buiten de voormalige Wittepoort, ten einde
aldaar vier villa's te bouwenadviseert de meerderheid dier Commissie tot
den gevraagden afstand van dien grond te besluitenterwijl een lid daartegen
overwegende bezwaren heeft, hoofdzakelijk op grond dat dientengevolge de
gemeente een sierlijk plein zoude verliezen.
Ook bij ons collegie bestond ten aanzien van het onderwerpelijk verzoek
in geenen deele eenstemmigheid. De minderheid was met de Commissi^
van Fabricage van oordeel dat, al mocht dan ook het plein geacht worden
het uiterlijk aanzien der gemeente te verfraaien, door den afstand, met het
doel daarop woonhuizen te bouwen, evenwel te gemoet zoude worden gekomen
aan de bestaande behoefte aan huizen in deze gemeente, en dat de vermeer
dering van het aantal woningen bestemd voor den gegoeden stand aanleiding
zoude geven dat personen uit dien stand zich met der woon in deze gemeente
zouden komen vestigen, iets wat, onder anderen met het oog op de opbrengst
van de plaatselijke directe belasting, van overwegend gewicht moest worden
beschouwd.
De meerderheid van ons collegie was evenwel eene andere meening
toegedaan. Hoezeer de voor de bebouwing van het terrein in quaestie aange
voerde argumenten op hoogen prijs stellende, geloofde zij echter dat de voor
gestelde bebouwing niet wenschelijk moest worden geacht, noch voor de
bewoners van de in den omtrek liggende huizen, noch voor het publiek in
het algemeen, ten gevolge van het daardoor veroorzaakt gemis van uitzicht
en van wandelplaats. Ook binnen den omtrek dezer gemeente was naar
haar oordeel nog voldoend terrein te bekomen voor het bouwen van villa's
en woningen voor den aanzienlijken stand. Te meer zoude daarvoor gelegen
heid worden aangebodenwanneer een voorstel tot demping van de Binnen
vestgracht tusschen de Geerengracht en de Hoogewoerdspoort, hetwelk bij de
behandeling der begrooting voor 1873 aan uwe beraadslagingen zal worden
onderworpenmocht worden aangenomen.
Wij beschouwen derhalve het behoud van het bedoelde plein in den tegen-
woordigen toestand van te veel belang, om u de inwilliging van adressant's
verzoek in overweging te geven en meenen mitsdien eene afwijzende be
schikking te moeten aanraden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
Leiden, 10 Juli 1872.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van J. van
Lith te berichtendat het daarbij gedaan verzoek betreft de bebouwingmet
vier aan elkander verheelde woningenvan het pleintje of plantsoen aan
het Galgewater bij de brug over de singelgracht aan het Noordeindeen
dat daarbij in de eerste plaats in overweging komt het aan den openbaren
dienst onttrekken van dit perceel, bij het kadaster dezer gemeente bekend
onder sectie A n°. 490ter grootte van 26 aren en 30 centiaren.
De Commissie is van meening, dat dit plantsoen strekt tot een sieraad
bij het binnenkomen der staden aan haren hoofdingang een bevallig aan
zien geeft, zoowel wat de ligging als de omgeving betreft, zoodat de af
stand van dien grond ter bebouwing het uitzicht van wandelaars, bezoekers
en geburen geheel zou belemmeren. De meerderheid der Commissie meende
echter eene overwegende reden tot. dien afstand te vindenin de meer en
meer toenemende behoefte aan woonhuizen voor den aanzienlijken stand,
in het deftig uiterlijk dat, volgens de overgelegde teekening, de nieuw te
bouwen huizen zouden verkrijgen, en in het voordeel dat in menig opzicht
voortspruit uit de bewoning van zulke woonhuizen. De minderheid daaren
tegen blijft bij haar gevoelen, hetwelk de Commissie reeds in het jaar 1866
deed besluiten te adviseerendat het verzoek ter bekoming van bedoelden
gemeentegrond zou worden afgewezen, en welk gevoelen de Raad destijds
met eene meerderheid van 15 tegen 3 stemmen heeft gedeeld.
Open pleinen aan de ingangen der gemeente, vooral wanneer die aan
het water zijn gelegen dienen in het algemeen als losplaatsentot gerief der in
den omtrek daarvan wonende ingezetenende Raad sprak dit oordeel met
39