en zij die weten hoe de tegenwoordige belasting reeds zwaar drukt op
velen en welke moeite er bestaat voor dezen om hunne aanslagen te
kwijten zullen de juistheid van bet hier beweerde zeker niet willen ont
kennen. Men vergete niet dat Leiden in vele opzichten onder exceptioneele
omstandigheden verkeert; in verhouding tot de geheele bevolking is de
gegoede middenklassewelke belasting betaalthier zeer kleinveel
kleiner dan te 's Gravenhage, Haarlem, Groningen, Utrecht en zoovele
andere plaatsen. De geheele som, welke aan belasting geheven wordt, is
betrekkelijk niet groot, maar het getal personen, dat die som moet op
brengen is bij uitstek klein, 's Gravenhage ontvangt als zijn aandeel in
het personeel meer dan viermaal zooveel als Leidenofschoon het in ver
houding tot zijne bevolking maar eens zooveel ontvangen moest; duidelijk
bewijs alzoo, dat de belastingbetalende klasse daar, ook betrekkelijk,
veel sterker is dan bij ons. Er ontstaat, zeker allengs verbetering in dien
toestandhet aantal gegoeden dat zich hier komt vestigenis in de laatste
jaren zeer toegenomenen het bestuur handelt ongetwijfeld verstandig
wanneer het doet wat in zijn vermogen is om dien aanwas van eene wel
gestelde bevolking te bevorderen. Maar kan het dan ook omgekeerd een
maatregel nemen meer met dat goede doel in strijddan de plotselinge
verhooging van de plaatselijke belasting met twee derden van haar tegen
woordig bedrag? Zal men vreemden trekken wanneer men op deze wijze
Leiden tot een der zwaarst belaste gemeenten van Nederland maakt?
Eindelijk nog dit: den hoofdelijken omslag nu met 66 percent te
verhoogen, is onherroepelijk de deur sluiten voor alle nieuwe uitgaven in
de toekomst, hoe productief die ook zijn mogen. Mocht het al uitvoerbaar
zijn, wat ons althans twijfelachtig voorkomt, het bedrag der belasting met
twee derden te vermeerderen, zeker zouden wij, dit doende, dadelijk de
uiterste grens bereikenen onze belasting tot haar maximum opvoeren. De
onmogelijkheid om meer te heften zou dan in de toekomst een onweder-
legbaar argument worden tegen elke nieuwe onderneming, elke verbetering
en elke uitbreiding, al mocht die ook nog zoo dringend noodzakelijk zijn.
Wij kunnen niet gelooven dat zulk een geneesmiddel aanbeveling verdient,
maar houden ons veeleer overtuigddat het nadeelen zoude opleveren buiten
alle verhouding groot, vergeleken bij de kwaal, welke het zou moeten
wegnemen.
Indien de bovenstaande conclusie het eenstemmig oordeel van de leden
onzer Commissie uitdrukt zij het dan ook dat een van hare leden niet
aan alle argumenten, welke tot die conclusie leidden, zijn zegel hechten
kan daar waar het geldt de beoordeeling van het voorstel door Com
missarissen van de gas-fabriek gedaankunnen wij niet op zulk eene
eenstemmige conclusie wijzen. De meerderheid onzer Commissie is het
volkomen eens met Burgemeester en Wethouders, dat het tegenwoordig
oogenblik voor eene prijsverlaging van de gasprijzen allerongelukkigst
zoude gekozen zijn. Zulk eene verlaging is ook haar wensch en haar doel,
maar zij meent dat men die alleen dan moet invoeren wanneer toenemende
winsten de gelegenheid openstellen om daartoe zonder al te groote schade
voor de gemeentekas over te gaan. Heeft men nu voor 1873 zulke
grootere winsten te wachten? Het tegendeel is waar: commissarissen
constateeren zeiven voor genoemd jaar eene winstderving van ƒ17000, en
in weerwil van die omstandigheid geven zij in overweging, om die winst
derving door eene nieuwe prijsverlaging tot ƒ24 a ƒ25000 op te voeren.
Ziedaar een strijd tusschen praemissen en conclusiewelke wij ons niet in
staat achten op te lossen. Immers men zal toch niet bewerendat er een
redelijke grond tot prijsverlaging bestaat, 't zij dan omdat een der leden
uwer vergadering een voorstel tot geheele afschaffing van alle winsten
aanhangig maakte, 't zij omdat er reeds bijna drie jaren verliepen, sedert
men de laatste maal tot prijsverlaging overging. Ziet men in de gas-fabriek
eene gewone industrieele onderneming en dit is het standpunt tot nog toe
door Heeren Commissarissen ingenomendan houde men ook bij het
regelen der prijzen de algemeene economische wetten in het oog, welke
voor dergelijke ondernemingen gelden.
De meerderheid vond te meer termen om zich met het advies van Bur
gemeester en Wethouders te vereenigen, omdat ook naar haar inzien de
geheele financieele gesteldheid der gemeente op dit oogenblik vordert, dat
men met voorzichtigheid te werk ga. Commissarissen der gasfabriek mogen
van hun standpunt te recht verklaren dat er ook met eene nieuwe prijs
verlaging nog altijd eene tamelijke winst overblijft, voor Burgemeester en
Wethouders kan die verklaring niet genoeg zijn. Zij moeten weten of men
met de tamelijke winst die overblijft in staat zal zijn de financieele behoef
ten der gemeente behoorlijk te bevredigen, en geen wonder dat zij twijfelen.
Men vergete toch niet, dat behalve de winstderving van ƒ17000, welke
de gasfabriek, onafhankelijk van elke prijsverlaging, voor 1873 zal uitwij
zen ook de algemeene financiële toestand nu een geheel andere is dan toen
in 1869 tot prijsverlaging van het gas besloten werd. Immers op 1 Januari
1870 had de gemeente aan inschrijvingen op het grootboek enz. een kapi
taal, dat eene werkelijke waarde vertegenwoordigde van ƒ394,195 en op 1
Januari a. s. zal dit kapitaal zijn teruggebracht tot eene waarde van ƒ331,525
en er dus een verschil in minder bestaan van 62,670. Daarenboven heeft
de gemeente sedert 1870 eene schuld aangegaan van ƒ62,000, van welke
op 1 Januari a. s. nog onafgelost blijft ƒ50,000, zoodat de verminderde
kapitaal-waarde sedert drie jaren op ƒ112,670 neerkomt, gelijkstaande met
een rente-verlies van ruim 5000.
Hierbij komt dan nog: vooreerst, dat uwe vergadering voor den spoorweg
LeidenUtrecht reeds heeft toegezegd een subsidie van ƒ100,000, en ten
anderedat er op dit oogenblik van harentwege plannen worden onderzocht
welke tot doel hebben Leiden van beter drinkwater te voorzien. Mochten
die plannenzooals wij allen wenschentot eenig resultaat kunnen leiden
dan zoude dit resultaat in elk geval met groote geldelijke offers gepaard gaan.
Let men op dit alles: op de winstderving van ƒ17000, welke de gasfa
briek te gemoet gaat, op het renteverlies van meer dan ƒ5000 sedert drie
jaren en op zoovele groote uitgaven die aanstaande zijndan meenen wij in
gemoede te mogen vragenof het tegenwoordig oogenblik wel zeer geschikt
is om tot eene nieuwe verlaging van de gasprijzen te besluiten?
Het wordt naar het oordeel van de meerderheid uwer Commissie hoog
tijddat men eindelijk eens omtrent de gasprijzen een vast en rationeel
stelsel aanneme, en het middel daartoe ligt naar haar inzien voor de hand.
Zij zou namelijk wenschendat menlettende op de financieele omstan
digheden van het tegenwoordig oogenblik, bepaalde welke bijdrage als
winst van de gas-fabriek noodig is om in de behoefte der gemeente te
kunnen voorzienen dat men telkens wanneer de winst hooger klom de
prijzen van het gas zooveel verlaagde als noodig mocht zijn om het een
maal gestelde peil te handhaven. Veranderen later de financieele omstan
digheden; mocht bijv. blijken, dat de gemeente aan een winst van
20.000 in plaats van bijv. 40.000 genoeg heeft, dan zoude men
het peil moeten veranderen en ook dienovereenkomstig wijziging bren
gen in de gasprijzen. De Commissie wenseht dit denkbeeld in de eerste
plaats aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders te onderwerpen
ten einde zij kunnen onderzoeken of het mogelijk zou wezen, bijv. bij de
behandeling der eerstvolgende begrooting, daaromtrent aan den Baad be
paalde voorstellen te doen. Het collegie van dagelij ksch bestuur zal zeker
met de meerderheid van de financieele commissie instemmen, dat het een groot
voordeel zoude zijn wanneer men door een dergelijk rationeel stelsel aan
te nemen, zioh konde waarborgen van het nu telkens dreigende gevaar,
dat men overvallen wordt door voorstellenwelke plotseling en onverwacht
opgekomen en aangenomenhet geheele financie-wezen voor de gemeente
in verwarring dreigen te brengen.
Op grond van het bovenstaande heeft de meerderheid van onze commissie
alzoo de eer u voor te stellen:
1°. het voorstel van den heer Dercksen niet goed te keuren;
2°. het voorstel van Commissarissen der gasfabriek tot verlaging der
gasprijzen vooralnog mede niet aan te nemen
3°. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen den Baad voor te lichten
omtrent de vraag of het mogelijk zoude zijn voor de winst van de gasfabriek
ter voorziening in de geldelijke behoeften van de gemeente noodig, althans
voorloopig een vast cijfer aan te nemen en de verlaging der gasprijzen van
het overschrijden van dat eenmaal bepaalde cijfer afhankelijk te maken.
De minderheid van de Commissie, ofschoon instemmende met het eerste
voorstel, heeft echter bezwaar gemaakt zich met de beide andere te ver
eenigen. Geleid door de overtuiging, ook door den heer Dercksen uit
gesproken, dat er een einde moet komen aan de ongelijkheid tusschen
verbruikers en niet-verbruikers van gas in deze gemeente bestaandemeende
zijdat nu Commissarissen van de gasfabriek zeiven een voorstel doen
bestemd om het gewenschte doel althans één stap meer nabij te komen,
uwe vergadering niet om financieele bezwaren van meer of minder gewicht
dit voorstel behoort af te wijzen. De omstandigheid dat de Directie van
de gas-fabriek uit eigen beweging tot dat voorstel overgaat, is haar een
waarborg, dat de bedoelde prijsverlaging én mogelijk én billijk is.
De Commissie van Financiën, enz.
Leiden, 21 Juni 1872.
N°. 131. Leiden, 27 Juni 1872.
Ter vervulling der betrekking van hulponderwijzer der le klasse aan de
openbare school voor meer uitgebreid Jager onderwijs der 2' klasse, voor
jongenshebben zich op onze oproeping eenige sollicitanten aangemeld, wier
namen op nevensgaande lijst vermeld zijn.
In overleg met den hoofdonderwijzer dier school en den districts-school-
opziener, hebben wij eene voordracht van drie personen opgemaakt, die wij
ons de eer geven u bij deze aan te bieden, ten einde daaruit door U de
benoeming .zou kunnen geschieden, als:
1°. Gerardus Hendricus de Bock,
2°. Abraham Matthijs Cattel,
3°. P. Hulshoff,
de beide eersten aan genoemde schoolde laatste te Oirschot werkzaam.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
N°. 132. Leiden, 24 Juni 1872.
Ter vervulling der vacature van 2den hulponderwijzer der 4de klasse aan
de openbare school n°. 1 voor minvermogenden, hebben wij, in overleg
met den hoofdonderwijzer dier school en den districts-schoolopziener, een
drietal opgemaakthetwelk wij ons de eer geven u bij deze aan te bieden
met verzoek om daaruit de benoeming te doen, als:
1°. Johannes Marienes van Kleeft, te Wormerveer,
2°. Lambertus Markste Leiden
3°. Tijs Slot, te Sandpoort.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 123. Leiden, 24 Juni 1872.
Ter vervulling der betrekking van leerares voor de Fransche taal aan de
openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der le klasse, voor
meisjes, opengevallen door het verleend eervol ontslag aan mejuffr. C. J. M.
Dejardinhebben wij eene oproeping van sollicitanten gedaan. Eene van
haardie zich daartoe aanmelddenmej. S. Kocherhebben wij uitgenoo-
digd de betrekking tijdelijk waar te nemen, waaraan zij bereidwillig heeft
voldaan. En het is ons daarbij gebleken dat zij voor die taak ten volle
berekend is te achten.
Wij aarzelen mitsdien niet haar als n°. 1 op de voordracht te plaatsen,
en het is in overleg met de betrokken hoofdonderwijzeres en den districts
schoolopziener dat wij de eer hebben u het navolgend drietal aan te bieden
ten einde daaruit de benoeming te doen, als: 1°. S. Kocher, tijdelijk alhier
werkzaam, 2°. O. Bonjour, te Antwerpen, 3°. L. Bennin, te Parijs.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders K enz.