Marcos De Haas.
De Commissie heeft de eer de uw schrijven begeleidende missive van den
Heer Inspecteur terug te zenden.
Namens de Commissie voornoemd
Aan Heeren Burgemeester en P- L. Bijkb, Voorzitter.
Wethouders van Leiden. H. J. Hamakeb, Secretaris.
Leiden, 4 Juni 1872.
De Commissie tot het ontwerpen en herzien der plaatselijke huishoude
lijke verordeningen kan zich vereenigen met het voorstel van Burgemeester
en Wethouderstot wijziging van de artikelen 8 van het reglement voor
de gemeente-instellingen van middelbaar en hooger onderwijs.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie voornoemd, enz.
N#. 116. Leiden, Juni 1872.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen nevensge-
voegden staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrootingdienst
1872, zoodat zij u in overweging geeft tot de vaststelling daarvan over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
[Bij dezen staat wordt voorgesteld uit den post voor onvoorziene uitgaven
te voldoen de som van ƒ200, noodig bij Hoofdst. VII, volgn. 108,
Kosten voor de middelbare scholen a. Jaarwedden der onderwijzers. Het
is een gevolg van de tijdelijke opdracht der lessen in de staatswetenschap
pen aan de hoogere burgerschool aan Mr. J. van Gigch tegen ƒ75 'smaands,
berekend van 1 Jan. tot ult°. Aug. 1872.]
N°. 117. Leiden, 17 Juni 1872.
Naar aanleiding van art. 3 van het reglement van beheer, hebben wij
de eer u de volgende dubbeltallen voor te dragen ter vervanging van de
leden van ons bestuur buiten den Gemeenteraad, die den len Juli moeten
aftreden, zijnde de heeren D. A. Schretlen, A. C. Leembruggen en H. P. J.
van Wensen, die weder op nieuw benoembaar zijn:
1°. de heer D. A. Schretlen en de heer P. Van Bleiswijk Ris.
2°. r A. C. Leembruggen P. G. C. Eigeman.
3°. 11. P. J. Van Wensen J. Zaalberg Jcz.
Aan den Gemeenteraad
van Leiden.
Bestuurderen van het Werkhuis
B. F. Kbantz, Voorzitter.
Stoffels, Secretaris.
N°. 118. Aan de Edel-Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Wed. P. C. MerlijnLa
Rivière, om in de stoep van hare woning op de Mare, wijk VI, n°. 28, te
mogen maken een luchtgat ten dienste van den kelder. Verzoekende daarvoor
UEd.-Achtbare goedkeuring.
't Welk is doende,
Leiden, 25 Mei 1872. H. M. J. La Rivièbe, wed. P.C. Meelijn.
Leiden, 17 Juni 1872.
Burgemeester en Wethouders hebben de eer u te berichten, op het in
hunne handen gesteld verzoek van de Weduwe P. C. Merlijn, om een kelder
gat te mogen doen maken in de stoep van haar huis op de Mare n°. 28
dat zij zich vereenigen met het daarop uitgebrachte rapport door de Com
missie van Fabricage, hetwelk hierbij wordt overgelegd, en nemen mitsdien
--de vrijheid u te raden der adressante verzoek in te willigenonder de voor
waarden door de Commissie bij haar advies omschreven.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 5 Juni 1872.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van de Wed.
P. C. Merlijn te berichtendat bij haar geen bezwaar bestaat tegen de
inwilliging van haar verzoek, om een keldergat te leggen in de stoep vóór
haar huis op de Mare, wijk VI, n\ 28 mits door een ijzeren rooster
gedekt, onder toezicht van rooimeesters en tegen betaling van het recht
bepaald bij art. 3, n°. 37van het tarief' vastgesteld den 5« Maart 1857.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Fabricage, enz.
||9 Leiden, 18 Juni 1872.
De ondergeteekende beeft bij dezen de eer, tegen primo Augustus a. s.
eervol ontslag te verzoeken uit de betrekking van hulponderwijzer aan de
openbare school voor m. u. 1. o. voor jongens, 1* klasse.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Leiden, 20 Juni 1872.
Op het hierbijgaand adres van Marcus de Haas, strekkende ter bekoming
van een eervol ontslag tegen 1°. Augustus e. k. als 2® hulponderwijzer der
4® klasse aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der
1® klasse, voor jongens, hebben wij het advies ingewonnen van den hoofd
onderwijzer dier school, hetwelk hiernevens wordt overgelegd en waarmede
wij ons vereenigen.
Wij nemen alzoo de vrijheid u te raden den adressant het gevraagd eervol
ontslag tegen opgemeld tijdstip te verleencn.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 19 Juni 1872.
De ondergeteekende heeft de eer u te berichten, dat er bij hem geen
bezwaar bestaat tegen het verleenen van een eervol ontslag, op 1 Augustus
e. k.aan den hulponderwijzer M. de Haas.
De hoofdonderwijzer aan de openbare school voor meer
uitgebreid lager onderwijs der ls'e klasse, voor jongens,
Aan HH. Burgemeester en Wet- Gr. Japikse.
houders dezer Gemeente.
N®. 120. "Aan den Raad der gemeente Leiden.
Ingevolge het door mij in de vergadering van 26 October 1871 geuit voor
nemen, heb ik de eer eene verandering voor te stellen in het raadsbesluit
van den 14den Mei 1858, Gemeenteblad n°. 2, en wel in art. 13, zooals het
is gewijzigd bij raadsbesluit dd. 4 Maart 1869-, welk artikel ik voorstel dus
nader te wijzigen dat het luiden zal als volgt:
"Bij het begin van iedere maand zal van wege de administratie, ïn-
"dien de verbruiker zulks verlangt ook in zijne tegenwoordigheid, op
*den meter worden nagegaan hoeveel gas sedert het plaatsen van den
"meter of de laatste opneming is verbruikt.
"De hoeveelheid verbruikt gas zal worden berekend tegen 2 de 28TYAr
"kubieke ellen (1000 kubieke voeten).
Ik voeg hierbij het voorstel dat het gewijzigd artikel zal beginnen te
werken den l,ten Januari 1873.
TOELICHTING,
Behalve eene kleine wijziging in redactie, welker wenschelijkheid ik aan
de beoordeeling mijner geachte medeleden overlaat, is het hoofddoel van dit
voorstel vermindering van den prijs van het gasdoor de gemeente aan
instellingen en particulieren te leveren; aan te vangen met 1 Januarij 1873,
welk tijdstip mij wensehelijk toeschijnt omdat nu eenmaal bij de begrooting
voor 1872 gerekend is op eene winst van ƒ55000, die de gasfabriek in dat
jaar zoude afwerpen.
Ik neem de vrijheid dit voorstel te doen vergezeld gaan van eenige op
merkingen, welke, volgens mijn denkbeeld, de wenschelijkheid der wijziging
van het bedoelde artikel in het licht stellen.
Eerstelijk moet hier de beantwoording der vraag hare plaats vinden: Wat
is de jaarlijksche winst der gasfabriek?
Ik meen met gewenschte onpartijdigheid te handelen door de rekening
over 1870 als uitgangspunt mijner redeneering aan te nemen. Het is geen
bijzonder voordeelig, het is geen bijster nadeelig jaar geweest; maar al ware
dit anders: de laatst bekende rekening eener handelszaak zal wel meestal
de meest juiste gegevens bevatten om toestanden daartoe betrekkelijk te
beoordeelen.
Die rekening toont, nadat de renten aan de stad zijn voldaan en eene
som van 9323.15 is afgetrokken ingevolge raadsbesluit van 14 Mei 1858,
Gemeenteblad n". 1, als winst aan een bedrag van 52385.39%
Welke winst weder wordt verminderd met 13 pCt. voor
directeur en beambten, ingevolge laatstgemeld raadsbesluit en
de wijziging daarin gebragt den 28»ten Januarij 1864, Ge
meenteblad n°. 2, dus met®°10.10
Hierdoor blijft aan winst van instellingen en particulieren
genoten overf 45575.29%
Ik blijf echter het eerste cijfer als het winst aanwijzende behouden, aan
gezien de aftrek van ƒ6810,10 natuurlijk afhankelijk is van de gemaakte
winst zelve, en die afgetrokken som dus eigenlijk tot die winst behoort en
zonder deze niet zoude behoeven te worden uitgekeerd.
Wij blijven dus stellen52385.39%
Hierbij moet gevoegd worden de betaling der straatverlich
ting door de gemeente (afdeeling gemeente) aan de gemeente
(afdeel ing gasfabriek) ad10009-
Te zamen 62385.39%
En is dit nu de geheele winst der gemeente bij de fabriek? Reeds vroe
ger toonde ik aan dat dit geenszins het geval is en ik neem de vrijheid dit
hier, eenigzins verduidelijkt, te herhalen.
In hetzelfde jaar 1870, welks rekening ik voor mij heb, brandden, vol
gens het verslag, 596 lantaarnen. ieder gedurende 2538% uren. Hiervoor
betaalt, gelijk we zagen, de stad ƒ10000. Nu is het bekend dat eene gaspit
den particulier ruim I| cent per uur kost Brandde die particulier dus in
een jaar hetzelfde getal lantaarnen gedurende hetzelfde aantal uren, dan
zou hem dit op ruim ƒ25000 te staan komen, gezwegen nog van de om
standigheid dat voor die ƒ10000 ook de herstellingen en vernieuwingen aan
de lantaarnen plaats hebben, iets wat bij een particulier toch wel niet het
geval is.
Dan het is niet noodig hier het getal cijfers te vermeerderen. De mede
gedeelde zijn voldoende om te doen zien dat de winst der gemeente tusschen
de ƒ70000 en ƒ80000 bedraagt.
Is die winst geoorloofd? Sommigen antwoorden op deze vraag ontken
nend op grond van artikel 254 in verband met artikels 240 en 238 der
Gemeentewet. En zeker ligt in de bepaling van hetgeen de gemeente voor
hare diensten mag eischen eenigermate een denkbeeld ten grondslagdat
zeer zeker als strijdig mag beschouwd worden met de enorme winst uit
onze gasfabriek verkregenmaar al weder geef ik gaarne prijs wat mij ter
verdediging weinig waard is; daar ik geene verbodsbepaling behoef in te
roepen om met nadruk te kunnen opkomen tegen het heffen eener belasting,
in den vorm van gaslevering, eene belasting die geene verdedigers kan vin
den, daar zij onrechtmatig en ongelijkelijk drukt.
Liever bepaal ik mij tot de vraag: is die winst eene gewenschte? En
dan is mijn standpunt veel gemakkelijker. Ik treed niet op het terrein
der juridieke haarkloverijenniet eens op dat der rechtsgeleerde interpretatie
van wettenbestemd om door allen gekend te wordenen toch feitelijk door wei
nigen gelezen. Ik beroep mij op het gezond verstand en rechtsgevoel van hen
tot wie ik spreek. En dan vraag ik of een toestand mag blijven voortduren waarbij
een groot deel der plaatselijke belasting, voor zoover zij direct door de gemeente,
in welken vorm dan ook, geheven wordt, betaald wordt door de gasverbruikers,
en wel door die verbruikers als zoodanighetgeen dus niet belet dat zij
in de andere helft evenveel betalen als zij zouden doen indien zij petroleum
of iets dergelijks brandden? Eene toestemmende beantwoording dezer vraag
kandunkt mijalleen gegeven worden door hemdie in het gas een arti
kel van weelde ziet. In zjjne opvatting moet de conclusie liggen dat dit