N°. 108. Leiden, 12 Juni 1872.
In uwe vergadering van 23 April 1870 werd het besluit genomen de
scheiding of splitsing van het beheer der eigendommen behoorende tot het
met de gemeente Haarlem gemeenschappelijk trekpad langs de Haarlemmer
vaart uit te breiden tot den eigendom, zoodat iedere gemeente zelfstandig
beschikt over al wat tot haar deel behoort van Halfweg tot aao ieders
grenzen, mits in de openbare bestemming van de Haarlemmertrekvaart met
het trekpad geene verandering worde gebracht als middel van gemeenschap
te water tusschen Haarlem en Leiden dan met goedvinden van beide gemeen
teraden1 eri het eene deel niet aansprakelijk zij voor de daden of beschik
kingen het andere deel betreffende, terwijl aan Burgemeester en Wethouders
de uitvoering van dat besluit werd opgedragenen wel bepaaldelijk het sluiten
der overeenkomst die noodig is om de eigendommen te doen overschrijven
op naam van elke der belanghebbende gemeenten.
Nadat het gemeentebestuur van Haarlem zich met dit besluit had veree-
nigdwerd de vereischte machtiging tot de regeling van gemeenschappelijke
zaken aangevraagd enblijkens dispositie van de Gedeputeerde Staten van
Zuidholland II Juli 1870 n°. 3979, verkregen. Sedert hebben onderhan
delingen tusschen de wederzijdscbe besturen ptaats gehad en is een concept-»
besluit door ons collegia aan het bestuur van Haarlem toegezonden waarbij
de scheiding der burgerrechtelijke eigendommen bovenbedoeld wordt gere
geld, welk concept-besluit door den gemeenteraad van Haarlem in zijne
vergadering van 29 Mei jl. is vastgesteld en door het gemeentebestuur ter
medevaststelling' door uwe vergadering aan ons is toegezonden.
Uit den considerans van dit besluit blijkt dat de gemeenschap blijft gehand
haafd van hetgeen behoort tot den openbaren dienst van de trekvaart en
het jaagpad.
Wij stellen u thans voor om tot de medevaststellingi van het bedoeld
besluit, hetwelk hiernevens wordt gevoegd, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
De Ilaad der gemeente Leiden, gemagtigd bij besluit van Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland, vau den Ilden Julij 1870 n6. 1,
en
De Baad der gemeente Haarlemgemagtigd bij beslnit van Gedeputeerde
Staten vaii Noord-Holland Van den Oden Julij 1870 n°. 24
Willende overgaan tot eene scheiding van de eigendommen thans nog
sedert den oorspronkelijken aanleg van de trekvaart en het jaagpad tusschen
Leiden en Haarlem in gemeenschappelijk bezit, met uitzondering van die
tot den openbaren dienst van gemelde trekvaart en jaagpad uitsluitend behoo
rende waarvan de gemeenschap blijft gehandhaafd
Gezien art. 121 der gemeentewet;
Besluiten
1°. Bij splitsing, in overeenstemming met het door ieder sedert den aan
vang gevoerd beheer, aan de gemeente Leiden toe te kennen en in eigendom
over te dragen de gemeenschappelijke bezittingen die gelegen zijn langs het
jaagpad en de trekvaart en daarvan afgescheiden van de limietpaal op
Halfweg .nabij den Delfweg onder de gemeente Noordwijkerhout tot het
einde van de trekvaart te Leiden,
2°. Bij gelijke splitsing aan de gemeente Haarlem toe te kennen en in
eigendom over te dragen de gemeenschappelijke bezittingen, die gelegen
zijn langs het jaagpad en de trekvaart en daarvan afgescheiden van de
limietpaal op Halfweg nabij den Delfweg onder de gemeente Noordwijker
hout tot het einde der trekvaart te Haarlem
3°. Deze afstand en overdracht in eigendom geschiedt op grond der
splitsingwederzijds zonder eenige bijbetaling of vergoeding voor de waarde
die een der verkrijgers meer of minder mocht verkrijgen dan de andere
met het recht om met het toebedeelde naar eigen goedvinden te handelen
4°. Burgemeester en Wethouders van iedere gemeente te belasten en
voor zooveel noodig te machtigen omtot uitvoering van dit besluitdé
vereischte overschrijving der bedoelde goederen op de registers der hypothe
ken en van het kadaster te doen verrichten en daartoe de noodige stukken
op te maken en in te leveren, waarvan de kosten gemeenschappelijk zullen
worden gedragen ieder voor de helft.
5°. Aan die uitvoering geen gevolg te geven dan na verkregen goed
keuring van Gedeputeerde Staten der provinciën Zuid- en Noord-Holland.
Gedaan in de vergadering van den Baad der gemeente
Haarlem van 29 Mei 1872 n°. 15. Leiden van
De. Burgemeester,
E. A. Jordkns.
De Secretaris, fj
J. Tieleniüs Kruythoff.
Leiden,. 12 Juni 1872.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de vaststel
ling van het door Burgemeester en Wethouders overlegd en door den Baad
der gemeente Haarlem genomen besluittot regeling der scheiding van de
daarbij bedoelde eigendommen, thans tuSschcw beide gemeenten in gemeen
schappelijk bezit.
Aan den Gémeëtttëraad. De Commissie van Financien, enz.
N°. I09. Leiden, 10 Juni 1872.
Bij Baadsbesluit van 23 Mei j.l. werd een staat van af- en overschrij
ving op de begrooting dienst 1871, vastgesteld tot een bedrag van ƒ4800,
ter vervanging van den in uwé vergadering van 18 November j. 1. vast-
gestelden suppletoiren staat van begrooting, dienst 1871, waarbij in ontvang
werd gebracht: afkoop van grondrententienden enz. 17.60, en verkoop
van inschrijving op het Grootboek der Nationale Werkelijke Schuld ren
tende 2J percent 4782.40te zamea uitmakende een bedrag van ƒ4800,
en wel op grond dat gebleken was dat de daarbij in uitgaaf gebrachte som
gevonden kon worden zonder tot verkoop van inschrijving op het Grootboek
over te gaan. Vermits het Baadsbesluit van 18 November 1871 geacht
moet worden te zijn vervallen, zal het noodig zijn op de begrooting dienst
1871, op nieuw in ontvang te brengen een bedrag van ƒ17.60, wegens
afkoop van grondrenten, tienden enz., waartoe het vereischt concept
besluit hiernevens wordt overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 10 Juni 1872.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen den door
Burgemeester en Wethouders overgelegden suppletoiren staat van begrooting,
dienst 1871.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 110. Leiden, 10 Juni 1872.
De Commissie van Financiën heeft onderzocht den in hare handen ge
stelden suppletoiren staat van begrooting en staat vanaf- en overschrijving,
dienst 1871, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis alhier, en
maakt geen bezwaar u te raden die beiden staten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Comüiissie van Financiën, enz.
N°. Hl. Leiden, Juni 1872.
Bij. de opname der tienden onder Leiderdorp is het ons gebleken, dat
deze voor dit jaar van te weinig belang zijn om daarvan eene openbare
verpachting te houdenzoodat wij de vrijheid nemen u bij deze voor te
stellen, om de tienden voor den oogst en jaarschare dezes jaars te Leider
dorp te veld staande, gelijk zulks in de laatste jaren placht te geschieden,
onder de handvolgens taxatie van twee deskundigenaan de tiendplichti-
gen af te staan, tenzij deze zich met die taxatie niet mochten vereenigen,
in welk geval eene openbare verpachting daarvan het noodzakelijk gevolg
zou zijn.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 10 Juni 1872.
De Commissie van Financiëngeene bedenkingen hebbende tegen het
door Burgemeester en Wethouders gedaan voorstel, om de tienden voor
den oogst en jaarschare dezes jaars te Leiderdorp te veld staandezooals
dit in de laatste jaren placht te geschiedenonder de handvolgens taxatie
van twee deskundigen aan de tiendplichtigen al te staanindien zij zich
met die taxatie kunnen vereenigenheeft de eer u te radenovereen
komstig dit voorstel te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 112. Leiden, 12 Juni 1S72.
De Commissie van Financiëngeene bedenkingen hebbende tegen den in
hare handen gestelden staat vau af- en overschrijving op de begrooting
over 1871 van het Israëlitisch armbestuur alhier, heeft de eer u te raden,
dien goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 113. Leiden, 7 Juni 1872.
Bij raadsbesluit van den 23 Mei 1872, is, op voorstel van de Commissie
van Financiën, door den Gemeenteraad bepaald:
1°. de rekening van de Gasfabriek over 1871 goed te keuren en vast
te stellen
2°. aan Commissarissen van de Gasfabriek toe te zenden afschrift van
het rapport van de Commissie van Financiën, met uitnoodiging van hun
gevoelen te doen blijken omtrent de verschillende opmerkingen iu die mis
sive vervat.
Wij hebben de eer aan die uitnoodiging bij deze te voldoen.
De eerste vraag is, waarom de ƒ10,000 voor de straatverlichting niet
zijn gebracht onder de ontvangsten, en de ƒ6450 voor verschuldigde renten
niet onder de uitgaven van 1871.
In vorige jaren zijn die posten altijd in den loop van het dienstjaar ver
effend en alzoo ook in de rekening gebracht. Door toevallige omstandig
hedenveroorzaakt door de verwijdering van den boekhouder en de aan
stelling van eenen anderen, zijn die gelden niet tijdig vereffend, en eerst
uitbetaald in de maand Maart van dit jaarendaar het bewijs van ont
vang in die maand uitgereikt, niet tot dekking strekken kan van een ont
vang ot uitgave van een vorig dienstjaar, is deze vertraagde afdoening niet
kunnen vereffend worden; daar evenwel het bedrag op de winst- en verlies
rekening is uitgetrokkenheeft dit verzuim op het eindcijfer geen invloed
uitgeoefend.
Zooals blijkt deelen wij dus geheel het gevoelen van de Commissie van
Financien, en zullen wij zorgen dat de beide posten in dit jaar, en ook in
volgende, tijdig worden vereffend om ze op te nemen in het dienstjaar
waarover de rekening loopt.
In de tweede plaats vestigt de Commissie van Financiën de aandacht op
de wijze waarop het aandeel in de onzuivere winst, den directeur en de
beambten van de Gasfabriek toekomende, verrekend wordt. Zij oordeelt
dat het aandeel in de winst over het jaar waarop de rekening betrekking
heeftook onder de uitgaven van dat jaar moet opgenomen wordenen wijst
er op dat bij eene andere instelling, die ook rekenplichtig is, die wijze van
boeking gevolgd wordt.
Met bescheidenhëid merken wij op dat geen aandeel in de winst kan
worden geconstateerd, vóóidat die winst zelve is vastgesteld; terwijl het
bedrag ook in de rekening onder de uitgaven niet mag worden gebracht
omdat het bewijs van uitbetaling niet kan worden geleverd en dit toch is
een eerste vereischte, zooals de Commissie zeker gaarne zal willen toegeven.
Mochten en konden bij onze administratie, even als bij de gemeenterekening
ontvangsten en uitgaven behoorende tot een vorig dienstjaar nog vereffend
worden in liet opvolgend semesterde aanwijzing zou kunnen opgevolgd
worden, doch nu ons dienstjaar eindigt met den laatsten dag van het jaar,
f li j. /"b vBv' tf