obligatiën a 5 pCt. in te schrijvendoch slechts tegen den koers van 75 procent, de van dit kapitaal te betalen rente zoude moeten bedragen 6^ percent. Behalve de aflossing zal derhalve uit de opbrengst van den ont worpen spoorweg dit rentebedrag moeten worden voldaan alvorens de aan deelhouders eenig dividend zullen genieten van het door hen verstrekt kapi taal. In de meest gunstige omstandigheden kan men dientengevolge aan nemen dat, zeker althans gedurende zeer vele jaren na het in exploitatie brengen van den weghet verstrekt kapitaal geen dividend zal opleveren zoodat voor deze gemeente alleen reeds de handhaving van de genomen inschrijving eene jaarlijksche uitgave zoude vorderen van 10.000, zonder eenig uitzicht dat tengevolge van eene verhoogde opbrengst van den spoor weg deze uitgave in later tijd zal worden gedekt, terwijl eene verhooging der inschrijving deze jaarlijksche uitgave naar evenredigheid zoude vermeer deren. Hoezeer nu de totstandkoming van eenen spoorweg als de onder- werpelijke eehige opoflering van de zijde dezer gemeente alleszins zoude recht vaardigen, zouden wij toch niet gaarne medewerken om de gemeentekas in zoodanige mate te bezwaren, ten gevolge waarvan de gemeentelijke belas tingen eene aanmerkelijke verhooging zouden moeten ondergaan. Wij kunnen te minder besluiten in dien zin te adviseren, omdat en dit is ons tweede hoofdbezwaar uit alles blijkt dat de aaDleg van den weg, in plaats van zoo goedkoop mogelijk, daarentegen zeer duur zal zijn. Immers de aanleg zal later niet bij publieke aanbesteding aan den minst eischende worden opgedragenmaar deze is nu reeds gegund aan een per soon die eigenlijk betaald wordt in aandeelen en obligatiën, en natuurlijk die stukken niet voor de volle waarde kan aannemen. Hij moet veel meer dan eigenlijk noodig is voor den aanleg eischenten einde zich te dekken voor de nadeelen uit de depreciatie van het hem in betaling gegeven papier voortvloeiende. Feitelijk toch is ons uit de mededeelingen van hh. concessionarissen ge bleken dat eigenlijk de aannemer zelf de persoon is, die zich met de plaat sing van 1.000.000 in aandeelen en van de obligatiën belast, en door wiens tusschenkomst de bankiers zijn gevonden welke het vereischte geld leveren zullen. Natuurlijk dat wanneer de maatschappij 2.000.000 in specie bezat en dus al hare aandeelen werkelijk geplaatst had, de aanne ming op veel voordeeliger voorwaarden zou kunnen plaats hebben. Hoe duurder nu de aanleg van den weg, hoe minder uitzicht voor de aandeel houders op rente van het door hen gestort kapitaal. Eindelijk in de derde plaats en dit is misschien ons voornaamste bezwaar is het gebleken dat concessionarissenin strijd met hunne oor spronkelijke mededeelingenzich reeds definitief verbonden hebben om later zeiven den weg te exploiteeren. Het zal wel geen betoog behoeven dat deze beslissing de exploitatie veel kostbaarder zal maken dan wanneer een der drie daarvoor in de termen vallende bestaande spoorweg-maatschappijen de Hollandsche-, de Rijn- en de Staatsspoorweg-maatschappij zich met de exploitatie belastte. Immers de kosten van directie, de aanzienlijke uitgave van een volledig materiëel enz., zouden in dit laatste geval voor een goed deel wegvallen. Dat bovendien de aannemer en geldschieters op eigen exploitatie bepaal delijk hebben aangedrongen, levert, onzes inziens, een onwederlegbaar be wijs op hoezeer zij daarvan voordeelen verwachten, die niet anders dan ten nadeele kunnen strekkeu van de inschrijvers. Maar niet alleen dit: eigen exploitatie is, naar onze overtuiging, geheel in strijd met de wezenlijke belangen van onzen handel en toch, juist met het oog op die belangen had uwe vergadering tot eene zoo aanzienlijke opoffering van geld voor dezen spoorweg besloten. Immers het is duidelijk dat, wanneer onze maatschappij geheel op zich zelve staat en als mededingster optreedt, althans van de Hollandsche en de Rijnspoorwegenzij van de directiën dier wegen ook geenerlei concessiën te wachten heeft. Alle bepalingen strekkende om het verder vervoer van Utrecht te bespoedigen en gemakkelijker te maken, zullen niet onwaarschijnlijk op den onwil dier mededingsters afstuiten, en zoodoende zal een goed deel van de voordeelen, welke men met dien aanleg op het oog heeft, verloren gaan. Alleen reeds dit bezwaar achten wij zoo groot, dat het voor ons voldoende zoude zijn om u te raden op het oorspronkelijk besluit terug te komen. Het is op deze gronden dat wij deelneming aan de geldleening hoogst bezwarend zouden achten en gemeend hebben uwe vergadering met/ den meesten ernst te moeten ontraden daartoe over te gaan. Eene andere vraag is evenwel bij ons ter sprake gebrachtof de ge meente zich in den tegenwoordigen stand der zaak daaraan geheel zal be- hooren te onttrekkenmet andere woorden ofal moge dan ook eene deelneming aan het plan, zooals het thans is geregeld, in hooge mate, met het oog op de financieele krachten der gemeente, zijn af te keuren, dan toch de totstandkoming van eenen spoorweg, die de gemeente Leiden met Utrecht en met de zoo welvarende Rijnstreek in verbeterde gemeen schap zal brengenniet van zooveel belang is te achtendat de gemeente zich daarom eenige geldelijke opoffering zoude kunnen getroosten? Wij hebben gemeend deze vraag alleszins bevestigend te moeten beant woorden en zijn ten volle overtuigd dat de indirecte voordeelenwelke ten gevolge van de bovenbedoelde verbeterde gemeenschap ook voor deze ge meente kunnen worden te gemoet gezien, niet onbelangrijk zullen wezen. Bij de overweging van dit punt herinnerden wij ons dat reeds vroeger het denkbeeld is geopperd om door het aanbieden van een subsidie ten behoeve van de onderwerpelijke onderneming van de belangstelling der gemeente in deze te doen blijken, en dat ook de tegenwoordige concessio narissen in hun ten vorigen jare ingediend adres dit punt hebben ter sprake gebracht, want zij verzochten destijds dat hunne onderneming van deze zijde mogt worden ondersteundhefzij door het verleenen van een subsi die, hetzij door het nemen van aandeelen. Wij zijn dan ook tot de overtuiging gekomen dat thans, nu gebleken is hoe bgzwarend de inschrijving tot een aanzienlijk bedrag voor de ge meente geacht moet worden te zijn, aan dit vroeger ter sprake gebracht denkbeeld gevolg zoude kunnen worden gegevenen er alleszins termen bestaan om aan de concessionarissen ten behoeve van de onderneming een sub sidie aan te bieden. Wij zouden het bedrag van het te verleenen subsidie wenschen bepaald te zien op ƒ100.000, waardoor de gemeente met eene jaarlijksche uitgave van ƒ5000 zoude worden belast, eene uitgave die onge veer overeenkomt met de berekeningen gemaakt tijdens tot de inschrijving voor een bedrag van ƒ200.000 in aandeelen werd besloten. Immers men koesterde toen vrij algemeen de verwachting dat de aandeelen althans een dividend zouden opleverep van 2[ procent, zoodat uit een financieel oog punt eene inschrijving van 200.000 en het verleenen van een subsidie ad 100.000 geacht werd voor de gemeente dezelfde opoffering te zullen vor deren. Wij achten het overigens niet noodig in het breede aan te toonen dat eene vermeerdering der jaarlijksche uitgaven met bovengenoemd bedrag niet alleen voor de financieele krachten dezer gemeente niet te bezwarend kan worden geacht, maar ook alleszins in verhouding staat tot de vermeer dering van welvaart en van den bloei dezer gemeentewelke de aanleg van den onderwerpelijken spoorweg kan gerekend worden ten gevolge te zullen hebben. Reeds vroeger toch zijn wij in de gelegenheid geweest onze zienswijze hieromtrent en onze ingenomenheid met zoodanig plan kenbaar te maken. Wij hebben alzoo de eer uwe vergadering op grond van de medegedeelde beschouwingen voor te stellen: aan de adressanten als beschikking óp hun adres te kennen te geven 1°. dat de Raad niet alleen bezwaar maakt om overeenkomstig hun ver zoek de bij raadsbesluit van 17 Januari j. 1. genomen inschrijving te ver- hoogenmaar dat hij zich tevensop 'grond van de verandering welke in de voorwaarden van de opengestelde geldleening is tot stand gebrachtge noodzaakt ziet bedoelde inschrijving niet te handhaven en derhalve terug te nemen 2°. dat de Raad termen heeft gevonden om aan de voorloopige conces sionarissen ten behoeve van hunne onderneming bovenbedoeld een subsidie aan te bieden van ƒ100.000, onder beding dat de uitbetaling eerst zal plaats hebben wanneer de spoorweg zal zijn opgeleverd en ter exploitatie gereed ligt, en dat de betrekkelijke raadsbesluiten de goedkeuring van HH. Gede puteerde Staten van Zuid-Holland hebben verworven; en 3°. dat concessionarissen worden verzocht zich vóór 15 Juni e. k. te verklaren of zij op de gestelde voorwaarde dit subsidie aanvaardenzullende anders de gemeente na verloop van dit tijdstip niet meer aan haar aanbod gebonden zijn. Aan het slot van dit ons rapport gevoelen wij behoefte om bij deze ge legenheid te verklaren dat wij de meest mogelijke sympathie blijven gevoe len voor de wakkere ondernemers, die noch moeite noch geldelijke opoffe ringen hebben ontzien, ten einde de voltooiing der onderneming te bevorderen, en die zeker niet tot het stellen der latere ongunstige voor waarden zouden zijn gekomen, wanneer hunne oorspronkelijke plannen aan vankelijk in Nederland zelve meer geldelijke ondersteuning hadden gevonden. De Commissie van Financiën, enz. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Gemeenteraad. N°. 71. Aan den Gemeenteraad van Leiden. De ondergeteekenden Adrianus van Drielfabriekant te Leidenen Mr. Pieter Hendrik Engels, advocaat te Utrecht, nemen de vrijheid UEdel-Achtb. te verzoeken om den grond gelegen tusschen de Zijdgracht en St. Jacobsgracht voor een lijnbaan aan den eerst ondergeteekenden bereids afgestaanvoor hetzelfde doel aan beide ondergeteekenden in gemeenschap over te dragen. A. van Driel. Leiden, 20 Maart 1872. P. H. Engels. Leiden, 3 Mei 1872. Wij hebben de eer u te berichten op het adres van A. van Driel, fabriekant alhier, en Mr. P. H. Engels, advocaat te Utrecht, houdende verzoek dat de grond aan den Vestwal tusschen de Zijdgracht en de Sint Jacobsgracht, aan eerstgenoemde bij raadsbesluit van 24 Augustus 1871 afgestaan, moge worden overgedragen aan beide verzoekers, dat wij daarop het advies hebben ingewonnen van de Commissie van Fabricage, hetwelk hiernevens wordt overgelegd en waarmede wij ons vereenigen. Wij nemen alzoo de vrijheid u te raden dit verzoek in te willigen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, April 1872. De Commissie van Fabricageheeft de eer op het request van Adrianus van Driel, fabriekant alhier en Mr. Pieter Hendrik Engels, advocaat alhier, te berichten, dat bij haar geen bezwaar bestaat, tegen de inwilliging van hun verzoek, om de bij raadsbesluit van den 24 Augustus 1871, aan eerstgemelden verleende vergunning tot het gebruik van den gemeentegrond langs de gedempte Binnenvestgracht, tusschen de Zijdgracht en de St. Ja cobsgracht onder de daarbij gestelde voorwaardenop beider naam te stellen en nadat de grond juist is opgemeten, daarvan de vereischte acte op te maken. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Fabricage, enz. N°. 72. Leiden, 7 Mei 1872. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen den bijgaan- den staat van af- en overschrijving op de begrooting van den dienst van 1871, en heeft mitsdien de eer u in overweging te geven tot de vaststelling daarvan over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. [Bij den staat van af- en overschrijving op de begrooting voor 1871 wordt voorgesteld de som van 733.07 af te schrijven, als: van volgnom- mer 54, schrijfloonen ƒ10.31, van volgn. 55, reis- en verblijfkosten ƒ25, van volgn. 66kosten van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kies- verrichtingen ƒ235.84, van volgn. 124, kosten van verpleging van arme krankzinnigen ƒ312.42, en van volgn. 153, schadeloosstelling voor het gemis van vroeger genoten emolumenten ƒ150, en die som over te schrij ven op volgn. 58, druk- en bindwerk /126.11|, op volgn. 95, onderhoud der wachthuizen, mitsgaders licht- en brandstoffen voor dezelve 58.34§, op volgn. 97, onderhoud der brandspuiten ƒ259.621, op volgn. 101 drukwerk, schrijfbehoeften en andere uitgaven voor de policie'21.63^, op volgn. lil, onderhoud van de scholen de schoolraeubelen en de woning der onderwijzeressen ƒ206.90, en op volgn. 123, plaatsing en verzorgings- kosten in de gestichten te Ommerschans en Veenhuizen ƒ60.45.] Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 2