BAHSELIN6EH VAN DIS GÜEENTERAA1 VAN LEIDEN.
20.
INGEKOMEN STUKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N*. 6»*. Leiden, 2 Mei 1872.
Bij de overlegging van het door Burgemeester en Wethouders voorloopig
vastgesteld kohier van de plaatselijke directe belasting, dienst 1872, wprdt
door hen rapport uitgebracht aangaande eenige aan uwe vergadering ter zake
ingediende bezwaarschriften.
Met dit rapport kunnen wij ons, voor zooveel de bezwaarschriften van
baron; Sloet, Van Gessel en Van Tussenbroek betreft, volkomen vereenigen.
Ten aanzien evenwel van het bezwaarschrift van mejufvrouw Kooreman
veroorloven- wij ons eene opmerking in het midden te brengen.
Blijkens Eet rapport van Burgemeester en Wethouders, is de huurwaarde
van het huis door de reclamante bewoondoorspronkelijk aangeslagen tot
een bedrag van 400 en is die aanslag later gebracht op 350, ten
gevolge van de bepaling voorkomende in het raadsbesluit van 29 December
1870 (Gemeenteblad n°. 3 van 1871), krachtens welke, ingeval een ge
deelte van het perceel uitsluitend gebezigd wordt ter uitoefening van het
bedrijf van den bewoner, bij de bepaling van de huurwaarde alleen gelet
wordt op dat gedeelte van het perceel, hetwelk voor zijn gebruik overblijft.
Van daar dat bij de vaststelling van het kohier voor het jaar 1871, eene
huurwaarde van 350 bij de berekening van reclamante's aanslag tot maat
staf is genomen.
Bij de voorloopige vaststelling van het kohier van het jaar 1872 evenwel
is de huurwaarde berekend op een bedrag van ƒ420, ten gevolge van de
bij art. 5 van het raadsbesluit van 30 November 1871 (Gemeenteblad
n°. 1 van dit jaar) vastgestelde'bepaling dat, wanneer een gedeelte van het
perceel uitsluitend gebezigd wordt ter uitoefening van het bedrijf van den
bewoner, en mitsdien bij de berekening van de huurwaarde alleen gelet
wordt op hetgeen tot eigen gebruik overblijftde huurwaarde van dat ge
deelte met 20 percent wordt verhoogd ter vaststelling van den grondslag
der belasting.
Hoezeer wij nu van oordeel zijn dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, om den bedoelden aanslag te handhavenis overeenkomstig de
strenge letter van de vigeerende belasting-verordening, zoude het evenwel
naar het ons voorkomt eenigszins onbillijk zijn zoo de Baad het kohier
dienovereenkomstig vaststelde.
Het kan toch niet de bedoeling van de verordening zijn geweest om den
aanslag in de gevallen als de onderwerpelijke, al zij het dan ook in ge
ringe mate, te' verhoogen. Bij de vaststelling der onderwerpelijke bepalin
gen heeft men integendeel kennelijk gewild dat deze alleen zouden worden
toegepastwanneer de aanslag daardoor zoude worden verminderd.
Wel heeft nil de reclamante vrijwillig aangifte gedaan dat een gedeelte van het
door haar bewoond perceel tot uitoefening van haar bedrijf bestemd is en zoude
men derhalve «net reeht kunnen beweren dat zij de verhooging van den aanslag
die daarvan het gevolg is, aan zich zelve heeft te wijten, doch daartegen zij
opgemerkt dat eene volledige bekendheid met de bestaande bepalingen van
adressante niet wel kan worden gevorderd en dat het onbillijk zoude
zijndat zij ten gevolge van die mindere bekendheid met de belasting
verordening een hooger bedrag in de plaatselijke belasting zoude moeten
opbrengendan waartoe zij volgens de bedoeling der verordening gehouden
is. Er bestaan mitsdiennaar ons oordeelalleszins termen om den aanslag
van reclamante tot zoodanig bedrag te verminderen, als waarop zij zoude
zijn aangeslagen, wanneer de bedoelde aangifte niet door haar ware geschied
waartoe de Baad bij de vaststelling van het kohier voorzeker bevoegd kan
worden geacht.
Wij stellen u derhalve voor om bij de berekening van den aanslag van
reclamante eene huurwaarde van ƒ400 tot grondslag te nemen, tot welk
bedrag het door haar bewoond perceel oorspronkelijk was aangeslagenen
dien aanslag mitsdien vast te stellen op ƒ64.11, in plaats van op ƒ67.15,
tot welk bedrag zij op het voorloopig vastgesteld kohier is aangeslagen
en met inachtneming van deze vermindering-het geheele kohier derhalve
vast te stellen op ƒ76123.59.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 68. Leiden, April 1872.
De Commissie van Financiënin wier handen werd gesteld de rekening
en verantwoording der stad9 bank van leening over den jare 1871, heeft
de eer u te bérigtenzij die heeft onderzocht en daarop geene bedenkingen
vondtwaarom zij u raadt die goed te keurenin ontvang tot een bedrag
van 263,009.991in uitgaaf tot een bedrag van 259,392.54^alzoo op
leverende een batig saldo van ƒ8617.45, waarvan in de eerstvolgende reke
ning verantwoording zal behooren te worden gedaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financienenz.
N°. 69. Leiden, April 1872.
De Commissie van Financiën geene bedenkingen hebbende tegen de in
hare handen gestelde rekening der inkomsten en uitgaven van het Gerefor
meerde Minne of Armen Oude Mannen- en Vrouwenhuis alhier, over de
dienst van 1871 v heeft de eer u te raden die goed te keuren: in ontvang
ad ƒ14,442.44, in uitgaaf ad ƒ12,788.021, alzoo sluitende met een batig
van ƒ1664.411, waarvan in de eerstvolgende rekening verantwoording zal
behooren te worden gedaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financienenz.
1872.
N°. SO. Leiden, 7 Mei 1872.
Bij raadsbesluit van 25 April jl. werd in handen van Burgemeester en
Wethouders en van de Commissie van Financiën gesteld het adres van de
heeren P. C. Knijff en A. Kaptijn voorloopige concessionarissen van den
Kijnstreek-spoorwegwaarbij wordt verzocht dat de gemeenteraad moge beslui
ten aan de ten behoeve van gezegden spoorweg door de gemeente Leiden
tot een bedrag van- ƒ200.000 in aandeelen genomen inschrijving alsnog te
verhoogen.
In dat adres deelen concessionarissen mede dat zij de in Januari van dit
jaar uitgeschreven leening van ƒ2.000.000 binnen 's lands niet hebben,
kunnen plaatsendoch dat zij geslaagd zijn het benoodigde kapitaal te vinden
bij de Berliner Handelsgeselschaft te Berlijn, en de heeren Lippman,
Bozenthal en Comp. te Amsterdam, die voor een millioen aandeelen a pari
hebben ingeschreven, en de benoodigde drie millioen obligatiën rentende
5 pCt. tegen den koers van 75 procent en derhalve uitmakende een nominaal
bedrag van vier millioen genomen hebbendat evenwel door gezegde ban
kiers gevorderd wordt,, dat één millioen door concessionarissen in aandeelen
worde geplaatst, waaraan nog een bedrag van ruim ƒ300.000 ontbreekt,
en datzoo voor dit bedrag niet mogt worden ingeschrevende ontworpen
spoorweg niet zal kunnen tot stand komen.
Eindelijk verwachten adressanten van de belanghebbende gemeentebesturen
dat deze alsnog voor het benoodigd bedrag zullen inschrijven.
Ten einde naar aanleiding van dit adres behoorlijk te kunnen overwegen
in hoeverre het belang van deze gemeente zoude kunnen vorderen dat aan
het verzoek van adressanten worde gevolg gegevenhebben er conferentiën
van Burgemeester en Wethouders gezamenlijk met de Commissie van Finan
ciën plaats gehad, en hebben wij het noodig geacht tevens zoowel mondeling
als schriftelijk nadere inlichtingen van de concessionarissen in te winnen.
Die overwegingen hebben ons Collegie en de meerderheid van de Com
missie van Financiën geleid tot de overtuiging dat eene deelneming aan de
bedoelde onderneming zooals zij thans is geregelddoor de gemeente Leiden
uit een financieel oogpunt hoogst bezwarend zoude zijn te achtenzoodat wij
geen vrijheid hebben kunnen vinden uwe vergadering voor te stellen de toe
gezegde inschrijving te handhaven veel minder haar te verhoogen.
De geheele verandering, welke de wijze waarop volgens het oorspronkelijk
plan de zaak zoude worden tot stand gebrachtheeft ondergaanis de oor
zaak dat wij thans bezwaar moeten maken de inwilliging van het verzoek
der adressanten te helpen bevorderen.
Blijkens den door concessionarissen onder dagteekening van 27 December
jl. uitgegeven prospectus werd eene inschrijving opengesteld ter bekoming
van ƒ2.009.000 in aandeelen van 1000, 500 en ƒ250, met genot van
5 pCt. renten over het gestorte kapitaal tot dat de weg in exploitatie zoude
zijn gebracht, onder voorbehoud om later drie millioen in obligatiën uit te
geven, waarvoor de aandeelhouders de prioriteit zouden hebben.
De aandeelhouders zouden verder volgens het destijds bestaande aan het
gemeentebestuur schriftelijk medegedeelde plan te beslissen hebben op welke
wijze de exploitatie zoude worden ten uitvoer gebracht, terwijl door het ge
val dat de opengestelde leening niet mogt worden volteekend, de inschrij
vers zouden worden bijeengeroepen ten einde nader te overleggen wat te
doen stond.
Nadat reeds in uwe vergadering van 31 Juli des vorigen jaars de Kaad
zich bereid had verklaard tot een bedrag van 200.000 deel te nemen in
de geldleening welke destijds tot den aanleg van bedoelden spoorweg door
concessionarissen zoude worden aangegaanwerd door U in de vergadering
van 17 Januari van dit jaar ook naar aanleiding van de bovenbedoelde
schriftelijke mededeeling besloten om voor genoemd bedrag in aandeelen in
te schrijven, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat, ingeval de leening
niet mocht worden volteekend, de inschrijving voor de gemeente niet ver
bindend zoude zijn.
Toen nu concessionarissen niet mochten slagen in de volteekening dezer
inschrijving hebben zij pogingen aangewend de benoodigde gelden buitens
lands te verkrijgen.
Zoowel uit het adres als uit de nader verstrekte mededeelingen is daar
omtrent gebleken- dat door tusschenkomst van den aannemer van den weg
met een buitenlandsch handelshuis en eene Amsterdamsche firma eene over
eenkomst is aangegaan, waarbij dezen zich verbinden in te schrijven voor
een millioen aandeelen a pari, alsmede voor de benoodigde drie millioen
obligatiën rentende 5 pOt.doch slechts tegen den koers van 75 procent,
zoodat het nominaal kapitaal der uit te geven obligatiën bedraagt vier mil
lioen, en alzoo één millioen meer dan het bedrag volgens het oorspronke
lijk plan. De geldschieters hebben verder bedongen dat één.millioen door
de concessionarissen in aandeelen zoude moeten worden geplaatst en tevens
dat de Spoorweg-maatschappij zelve de geheele exploitatie van den weg
zoude op zich nementerwijl overigens de toestand thans op zoodanige
wijze is geregeld dat de aandeelhouders geen invloed op den gang van za
ken zullen kunnen uitoefenen. Nu- in den stand van zaken sedert het raads
besluit van 17 Januari jl. zoo 'belangrijke veranderingen hebben plaats
gehad, kan deze gemeente niet meer gebonden worden geacht aan de
door haar bereids genomen inschrijving, gelijk dan ook door de concessio
narissen zeiven volmondig is erkend.
In de gegeven omstandigheden moest derhalve door ons de beantwoor
ding van de twee volgende vragen in overweging worden genomenvoor
eerst vordert het belang der gemeente dat zij de inschrijving handhave,
zoo ja, is dan in de tweede plaats eene verhooging dier inschrijving,
en
overeenkomstig het verzoek dér concessionarissen wenschelijk?
In de eerste plaats werd door ons overwogen dat nu, volgens de door
concessionarissen met bovengenoemde handelshuizen gesloten overeenkomst,
deze laatsten zich verbonden hadden voor een bedrag van ƒ3.000.000 in
23