HANDEINGEN TAH DEN 8HJTEBAAD TAN imn
15.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N°. 48.
Leiden, 27 Maart 1872.
De Commissiewelke zich te dezer stede heeft belast met het organiseren
eener feestviering op den lsten April e. k., ter gelegenheid van den gedenk
dag van de inneming van den Briel, heeft ter onzer kennis gebragtdat
de door haar bij de ingezetenen dezer gemeente ingezamelde gelden niet
voldoende zijn voor het beoogde doel; weshalve zij het wenschelijk acht,
dat ook van gemeentewege daarvoor eene bijdrage moge worden verstrekt.
Volgaarne geven wij gevolg aan dit verlangenen hebben wij mitsdien de
eer u voor te stellen aan Burgemeester en Wethouders een crediet te ver
leenen van ƒ1000, ten einde daaruit, voor zooveel noodigde kosten te
bestrijden, welke benoodigd zullen zijn voor eene feestviering, welke men
voornemens is te bereiden ten behoeve van de schooljeugd, zoowel op de
openbare als bijzondere scholen.
Het komt ons voor dat de vereischte som gevoegelijk gevonden zal kun
nen worden door af- en overschrijving van een bedrag van ƒ1000, van den
post voor Onvoorziene Uitgaven der begrooting, dienst 1872 op den post
Hoofdstuk X art. BKosten voor openbare vermakelijkheden enz.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 27 Maart 1872.
De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethoudersom hun uit de gemeentekas een crediet te ver
benen van ƒ1000, ten einde daaruit, voor zooveel noodig, de kosten te
bestrijden die nog worden vereischt voor eene behoorlijke viering van den
l»ten April.
Zij heeft mitsdien de eer u te raden, tot vinding van de vereischte kos-
ten, den bijgaanden staat van af- en overschrijving vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 49. Aan den Baad der gemeente Leiden.
De ondergeteekende, docent in de geschiedenis aan de openbare school
voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1« klasse voor meisjes, verzoekt
eervol ontslag uit die betrekking, in te gaan 1° April e. k.
Leiden, 11 Maart 1872. W. C. Groenevelt.
Leiden, 25 Maart 1872.
Op het adres van den heer W. C. Groenevelt, waarbij hij tegen 1° April
e. k. een eervol ontslag verzoekt als docent in de geschiedenis aan de open
bare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1' klasse, voor meis
jes, hebben wij de hoofdonderwijzeres dier school gehoord.
Het is op grond van het door haar uitgebragt advies, hetwelk wij ons de
eer geven ten deze over te leggen, dat wij vrijheid vinden u te raden,
den adressant, met ingang van opgemèld tijdstip, het gevraagd eervolle ont
slag uit zijne betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders,, enz.
Leiden, 28 Maart 1872.
De hoofdonderwijzeres aan de openbare school voor meer uitgebreid lager
onderwijs der le klasse voor meisjes heeft de eer te berigten dat zij er
geen bezwaar in ziet om aan den heer W. C. Groenevelt tegen 1° April
het gevraagde eervolle ontslag te verleenen.
t, tt Ti A. J. W. Renssen.
Den Heer Burgemeester der Gemeente Leiden.
Zitting van Zaturdag 30 Maart 1872.
geopend ten half drie ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de lieeren Bijleveld, Le Poole, Veefkind, Krantz, Goud
smit, Eigemanvan Wensen, LezwijnStoffels, vanOuteren, van Hettinga
Tromp, Dnessen en van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdak 21
Maart worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter. Ik heb de eer mede te deelendat van den heer
Hubrecht is ingekomen eene missivedie ik den Secretaris verzoek voor te
lezen.
Die missive is van den volgenden inhoud:
Leiden, 26 Maart 1872.
Mijne Heeren!
In de buitengewone vergadering der Provinciale Staten van Zuidholland,
op heden gehouden benoemd tot lid van het collegie van Gedeputeerde
Statenheb ik mij verpligt geachtdie benoeming aan te nemenen
daar die betrekking, krachtens artikel 23 der gemeentewet, onvereenigbaar
is met het lidmaatschap van den Raad, houd ik volgens artikel 25 dier
wet op, lid van den gemeenteraad van Leiden te zijn, waarvan ik de eer
heb u bij deze kennis te geven.
1872.
Ik voeg hierbij mijnen opregten dank, voor de talrijke blijken van wel
willendheid en vertrouwen, die mij gedurende den tijd dat ik het lidmaat
schap van den raad bekleedde, steeds geschonken werden, vooral door de
bestinirlng lde llerkiezinS als lid van het collegie van dagelijksch
Met het meeste genoegen heb ik die betrekking, bijna twaalf jaren
achtereen, waargenomen, en de aangenaamste herinneringen blijven mij van
dien tijd over, terwijl ik den wensch koester, dat ik als ingezeten van
Leiden zal mogen blijven deelen in de vriendschap der raadsleden en in
de welwillendheid van Leidens burgerij.
Aan den Gemeenteraad van Leiden. C. W. Hubrecht.
De Voorzitter. Heeft de benoeming van derr heer Hubrecht mij en
de overige leden van het Dagelijksch Bestuur met blijdschap vervuld, leed
doet het ons echter den man te moeten missendie ten volle aanspraak
mag maken op de dankbaarheid zijner mede ingezetenen. IJver, naauwge
zetheid en echte humaniteit tochwaarmede hij zijne verschillende betrek
kingen bekleedde, zullen hem door niemand worden betwist. Moge de be
trekking, die hem op zulk eene eervolle wijze is aangeboden, hem tot
voldoening strekken en hij voor de provincie Zuidholland wezen wat hij tot
usverre voor Leiden was. Mijne, en ik vertrouw ook uwe, beste wenschen
volgen hem in zijne nieuwe loopbaan. Ik stel voor, de missive van den
neer Hubrecht voor kennisgeving aan te nemen.
De lieer Goudsmit. Zou het niet doelmatig zijn, mijnheer de Voorzitter,
een woord van dank van wege den Raad aan den heer Hubrecht te brengen
Jk althans zou er prijs op stellen dat men ons geacht medelid dank betuigde
voor den ijver en de naauwgezetheid, waarmede hij zijne betrekking van
V\ etliouder en vooral die van Voorzitter van de Commissie van Fabricage
heeft waargenomen. Nu is het waar, dat er besloten is niet altoos, als 'de
slile et de forme, eene loftuiting uit te spreken over leden die om de eene
of andere reden den Raad verlaten 5 maar ik stel er in dit bijzonder geval
prijs op, dat wegens de bijzondere diensten van den heer Hubrecht hem
daarvoor de dank der vergadering gebragt worde.
De Voorzitter. Daar het een lid van het Dagelijksch Bestuur betreft
kon deigehjk voorstel niet wel van Burgemeester en Wethouders uit
gaan. Maar nu een lid van den Raad het initiatief neemt, wil ik gaarne
bet voorstel van den heer Goudsmit overnemen. Ik stel dientengevolge
voor aan den beer Hubrecht den dank der vergadering te betuigen voor
den ijver en de naauwgezetheid, door hem gedurende een aantal jaren
in zijne verschillende betrekkingen in het belang der gemeente aan den dag
gelegd. Ik twijfel niet, of de vergadering zal hiermede volgaarne instemmen.
Wordt besloten overeenkomstig het gedane voorstel.
De Voorzitter. Ik heb de eer aan de vergadering mede te deelen, dat
de heer van de Blocquery, te Heemstede, heeft te kennen gegeven, dat
J ëenoegen neemt met de weglating van art. 12 uit het concept-contract
van verpachting der faecale stoflen, verzameld volgens het Liernur-stelsel
Zoo als de heeren weten was daarbij bepaald, dat, bij het eindigen van
het contractde pachter de voorkeur heeft den pachttijd met twee jaren te
verlengen tegen een verhoogden prijs van EO pCt. boven het oorspronkelijk
bedrag. Ik stel thans voor, behoudens de bedoelde weglatinghet contract
dat reeds voorloopig was goedgekeurd, in zijn geheel te bekrachtigen.
Lat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
^Voorzitter. Nog heden zal aan den heer van de Blocquery hiervan
schriftelijk worden kennis gegeven.
De Voorzitter. Ik heb verder de eer de heeren uit te noodigen om
van hunne belangstelling in de feestviering van den len April te doen' blii-
ken door zoo mogelijk de verschillende feestlocalen wel te willen bezoeken.
De Voorzitter. Nog heb ik de eer over te leggen concept-verorde
ningen houdende eene gewijzigde regeling van het openbaar lager onderwijs
in deze gemeente, vergezeld van eene memorie van toelichting, welke stuk
ken bereids gedrukt zijn en aan de leden rondgezonden.
Wordt besloten, overeenkomstig de voodragt, deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën.
Aan de orde is:
8tf? v.a" af" en overschrijving op de gemeente-begrooting, dienst
1872, tot vinding eener bijdrage in de kosten voor de plaatselijke feest
viering op 1 April e. k. J
(Zie Handd. 15, n°. 48.)
D® Voorzitter. Zooals de heeren gezien hebben, heeft de Commissie
van Financiën zich vereenigd met de voordragt. Ik open hierover het debat.
De heer Veefkind. Tot mijn leedwezen moet ik de verklaring afleggen
dat ik mij met deze voordragt met kan vereenigen. Wanneer ik, met het
officieel programma voor mij, zie, welk een betrekkelijk gering aandeel Leiden
in de algemeene feestviering zal nemen en hoe weinig geld er noodi» zal
zijn om een en ander te bekostigendan brengt de vrij aanzienlijke" bij
dragedie van de gemeente wordt gevraagd, mij tot de conclusie dat de
commissie al zeer ongelukkig moet zijn geslaagd in hare pogingen om die
gelden uit de ingezetenen bijeen te brengen. Daarvan kunnen, mijns in
ziens, maar twee oorzaken bestaan: of de commissie is niet gelukkig ge
weest in de keus der middelen om partij te trekken van de sympathie der
burgerij voor de feestviering, of die sympathie heeft niet bestaan. In beide
gevallen voel ik mij verpligt om tegen de voordragt te stemmen.
De Voorzitter. Ik zou het wenschelijk achten niet te treden in de ver
diensten van de pogingen, door de feestcommissie in het werk gesteld. Ik
16