de hoofdhuis te leggen en de inrigting in de woningen aan de bewoners zeiven over te laten. Mij dunkt, daar zou veel voor zijn. De Voorzitter. De quaestiën omtrent de plaats naar de beerput gelegd zal worden en omtrent de aansluiting aan het Liernur-stelsel belmoren naar het mij voorkomt thans niet te norden beslist. Alleen breng ik nu aan de orde de vraag van de heeren Le Poole, om kosteloozen afstand van grond tot het bouwen van eenige arbeiderswoningen. Zoo niemand over dat verzoek meer het woord verlangt te voeren zal ik het voorstel in stemming brengen. Het voorstel tot kosteloozen afstand wordt hierop aangenomen met 15 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren Evers, du Kieu en van Heukelom. De heer Le Poole hield zich buiten stemming. II. Verzoek van H. L. A. van Campen, om afschrijving van plaatselijke directe belasting, 1871, Voor zijne moeder, de weduwe Bronsgeest. (Zie üandd. 7 n° 82.) Wordt zonder discussie toegestaan. III. Voordragt tot het verleenen van kwijtschelding der boete voor het te Iaat opleveren van stads gehoorzaal. (Zie Handd. 7, n°. 33.) De heer EigemaN. Niettegenstaande dat Burgemeester en Wethouders in hun advies ten zeerste pleiten voor het verleenen van kwijtschelding der boete, te betalen voor het te laat opleveren van het werk, zal ik tegen de voordragt stemmen. Ik ben er zeer voor om de bepalingen gemaakt bij aanbestedingenna te leven en toe te passen omdat ze niet alleen door de besteders bedongen, maar ook aangenomen zijn door hen, die.het werk ondernemen. Bij eene vorige gelegenheid heb ik er reeds op gewezen en ik moet het blijven afkeurendat toegelaten wordt om telkens elke gele genheid aan te grijpen tot het ontgaan van de boeten. Dat dit gemakkelijk ontgaan van de boete regel schijnt te worden, blijkt ten minste bij de laatste opleveringen van groote werken want dan eens wordt bet waterdan weder de vorst, vervolgens andere omstandigheden aangegrepen, als reden om de billijkheid van de kwijtschelling der boete te betoogen. Nu is het ter wille van de borgen, die door het failleeren van den aannemer er meê in zijn geloopen. Voor ben doet mij dit leed; maar hebben ook zij niet ge weten wat ze deden P Gaat men voort met gemaakte en' aangenomen bepa lingen als niet bestaande te beschouwendan acht ik het beter ze maar niet te maken. De heer Goudsmit. Ik ben het met den heer Eigeman, in dit geval, eens. Wel kan ik mij voorstellen dat er buitengewone omstandigheden kun nen zijn, die kwijtschelding van boete aannemelijk maken, hier echter geldt het zulk een geval niet. De hooldschuldenaar is in gebreke, de bor gen treden in al zijne verpligtingenzoo wel wat het werk zeil, als wat de boete aangaat. Deze is de zekerheid die men met den borgtogt beoogt. Een ander geval zou het zijn als er buitengewone omstandigheden hadden plaats gegrepen, dje de aannemer bij het aangaan van het contract onmoge lijk kon voorzien. Hier staan wij voor de insolventie van den hoofdschul denaar, tot vermijding van welker gevolgen wij de borgen hebben geno men, en nu zullen wij diezelfde personen, die ons tegen schade moeten vrijwarenschadeloos stellen voor de insolventie van dengene, voor wien zij borgen geweest zijn. De heer Buys. Met een enkel woord wensch ik het gunstig praeadvies van de Commissie van Financiën tegen het gevoelen van de twee vorige Sprekers te verdedigen. In het algemeen ben ik hun gevoelen geheel toege daan dat men niet dan in uiterste gevallen tot het vrijstellen van boeten moet komen, maar zij gaan, dunkt mij, toch wat te ver, wanneer zij on voorwaardelijk de kwijtschelding alkeuren. Alles hangt af van de vraag, vooreerst wat buitengewone omstandigheden zijn, en dan of die omstandig heden hier bestaan. De heer Goudsmit beweert, dat het eene ongerijmdheid is ten deze van buitengewone omstandigheden te sprekenomdat de borgtogt is aangegaan juist om de rigtige naleving van het aannemings-conlract te verzekeren. In het optreden van die borgen ligt dus, naar zijn inzien, niets buitengewoons. Bedrieg ik mij niet, dan verwart de geachte spreker hier echter twee zaken. Niemand denkt er aan de borgen ontslagen te rekenen van hunne verpligtingen. Wat was echter hier het geval? De insolventie van den hoofdschuldenaar heeft ten gevolge gehad dat er tijd verloren is gegaan en nu zal men toch niet beweren, dat dit tijdverlies bij de bepaling van de aannemingssom konde worden voorzien. De borgen hebben het werk in handen genomenzij zijn hunne verpligtingen volkomen getrouw nageko men, maar de omstandigheden, aan het faillissement van den hooldschulde naar verbonden, hebben het werk 2 a 3 weken vertraagd. Men verlangt voor hen geen vrijstelling van de verpligtingen welke zij op zich namen, want, nog eens, aan die verpligtingen is geheel voldaan, maar men vraagt voor hen vrijstelling van eene boetewelke het gevolg is van omstandighe den waaraan zij niets konden veranderen, niets toe- of afdoen. Zoo ooit, dan mag men dit zeker eene billijke reden van vrijstelling noemen. De heer Goudsmit. Alleen dit ter beantwoording van den vorigen spre ker. Ik beweer dat de boete het gevolg is van de insolventie van den hoofdschuldenaar, en dat de kwijtschelding, die men ons vraagtjuist daarom gevraagd wordt; ware toch de hoofdschuldenaar niet failliet verklaard, zoo zouden wij niet worden lastig gevallenom de eenvoudige reden dat alsdan de borgen hun verhaal tegen den schuldenaar hadden gezocht. Nu op de zen niets te verhalen valt, zijn wij het slagtoffer der insolventie en dat is onbillijk. De heer Buys. Ik herhaal, dat wij in het minst niet tegenspreken de verpligting der borgen tot naleving van het geheele contract, ook voor zooveel de boete betreft, maar op gronden van billijkheid vragen wij vrij stelling van die boeteomdat zij het gevolg is van oorzakentegenover welke de borgen niets vermogten. Wanneer men er op let, dat de aanne mer met de meeste krachtsinspanning aan zijne taak heeft gewerkt tot het oogenblik waarop zijn faillissement voorkwam en een oponthoud van 2 Èt 3 weken veroorzaakte, en verder hoe de borgen zoodra mogelijk, zonder eenig verzet, het werk hebben aanvaard en dit eveneens met den meesten spoed voltooid, dan is er, dunkt mij, reden genoeg om hun geen buitengewone omstandigheden toe te rekenen. Zij zeggen nuwij leven onze verpligtin gen na, maar breng dan ook niet ten onzen laste eene vertraging, welke het gevolg was van het faillissement van den hoofdschuldenaar, dat wil j zeggen van eene geheel onvoorziene gebeurtenis. De heer Goudsmit. Zoo men wil aannemen, dat insolventie een bui tengewoon niet te voorzien geval iszou welligt deze redenering iets atdoen, maar inderdaad behoort insolventie van een aannemer niet tot de buitengewone onvoorziene gevallen. Veeleer worden juist borgen gevraagd, en steeds gevraagd, omdat men insolventie vreest, en nu dit a priori ge vreesde, maar als mogelijk voorziene gevat plaats grijpt, zal men de borgen kwijtschelding verleenen. Komt hier in den Baad dikwerf eene aanvraag om kwijtschelding, in dit geval bestaat daarvoor niet de allerminste reden, en moet ik bij mijn gevoelen blyven volharden. De heer Buys. Het verschil tusschen den heer Goudsmit en mij blijkt tbans duidelijk genoeg. Hij beweert dat insolventie Van den aannemer regel, ik dat ze uitzondering is. De heer Hubrecht. Een enkel wóórd ter beantwoording van de heeren Eigeman en Goudsmit. Dat er zoovele aanvragen in den Baad zouden komen om kwijtschelding van boeten en alzoo bet inhouden der boete nimmer ge schiedt, is niet geheel juist. Die aanvragen komen alleen dan bij Ben Baad, als de boete, die reeds betaald is, wordt teruggevraagd, want indien er verzuim is, wordt de boete van den betalingstermijn ingehouden. Uit vele voorheelden blijkt, hetgeen later ook op de rekeningen voorkomt, hoe me nigmaal de boeten werden toegepast en betaald. Wat de beer Goudsmit aanvoerde omtrent de insolventie, die hij als regel aannam, daaromtrent moet ik zeggen dat ik gedurende de vele jaren dat ik de eer heb aan het hoofd der Commissie van Fabricage te staan, zoo als te begrijpen is, zeer dikwijls in aanraking kom met aannemers en werkbazen en dat ik op dien grond en volgens mijne ondervinding zijn thesis bepaald kan tegenspreken. Onder de vele bazen, wien aannemingen gegund werden, behoort insolventie tot de hooge uitzonderingen en ik geloof niet dat er twee voorbeelden kunnen genoemd worden. Overigens geelt art. 139 der gemeentewet vrijheid van kwijtschelding op gronden van billijkheid. En nu beaam ik geheel wat de heer Buys zoo helder heeft aangetoondde borgen hebben het werk met kracht voortgezet, maar er is een tijd geweest dat zij niet konden wer ken, toen namelijk de curators in het faillissement den toestand in de nieuwe zaal lieten opnemen en losse goederen waarderen. I)at was de reden van de vertraging en daarom acht ik kwijtschelding billijk. De voordragt van Burgemeester en Wethouderstot kwijtschelding der boete, hierna in stemming gebragt, wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. - Tegen stemden de heeren Eigeman en Goudsmit. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DKABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 2