li Leiden, November 1871. De Commissie vrm Financiën, zich vereenigende met het door Burge meester en Wethouders uitgebragt rapport op het adres van M. Loeber, om teruggave van betaalde plaatselijke directe belasting over 1871, heelt de eer u te radendes adressants verzoek te wijzen van de hand. De Commissie van Financiën enz. N°. 64. Leiden, 30 November 1871. Burgemeester en Wethouders hebben de eer hierbij andermaal aan uwe beraadslaging te onderwerpen de begrooting van de dienstdoende Schutterij voor 1872, hun te dien einde teruggezonden bij missive van den heer Com missaris des Konings, in dato 16 November jl., en zulks naar aanleiding van daarin door uwe vergadering gebragte wijzigingenwaartegen de Schut tersraad zijne bezwaren kenbaar maakte. Daar die wijzigingen het gevolg waren van voorstellen der Commissie van Financiën, hebben wij gemeend ook omtrent de ingebragte bezwaren het praeadvies dier Commissie te moeten inwinnen, hetwelk tevens bij deze wordt overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. 's Gravenhage, 16 November 1871. De Schuttersraad der dienstdoende schutterij ten uwent heeft zichvtot de Gedeputeerde Staten van dit gewest gewend, met gemotiveerde blootlegging zijner grieven tegen de door den Gemeenteraad gebragte wijzigingen in het hem door eerstgenoemd collegie aangeboden ontwerp van begrooting voor het korps schutterij, dienst 1872. De daartoe strekkende missive van den Schuttersraad met 2 bijlagen heb ik de eer UEd. hierbij te doen toekomen met verzoek ten opzigte van den inhoud te willen dienen van berigt en raad. Daarbij gaat tevens terug de door UEd. bij missive van 31 October jl., n°. 162, S. ter goedkeuring aangeboden schutterij-begrooting, dienst 1872. Het ware mijns inziens wenschelijk, dat die door den Gemeenteraad in nadere overweging wierde genomen, vermits de door den Schuttersraad ingebragte bezwaren mij niet van grond ontbloot toeschijnen. Mogt uw Eaad besluiten terug te komen van zijne beslissing ten aanzien der door den Schuttersraad gemaakte bezuinigingendan gelieven UEd. in 't onder- werpelijk stuk de vereischte wijzigingen aan te brengen. De Commissaris des Konings in de provincie Zuid Holland (get.) Kengers van Warmenhüïzen L. C. Aan Heeren Burgemeester en Voor eensluidend afschrift, Wethouders der gemeente De Secretaris van Leiden, Leiden. van Puttkammeb. Leiden, 11 November 1871. De Schuttersraad der dienstdoende schutterij te Leiden acht zich verpligt het volgende onder de aandacht van uw College te brengen. De gemeenteraad van Leiden heeft op voorstel zijner Commissie van Financiën eenige posten op de begrooting der schutterij voorkomende, welke begrooting volgens de «et door den Schuttersraad opgemaakt werd veranderd en het bedrag daarvan verminderd. Die commissie stelde namelijk voor, blijkens het hierbij overgelegde rapport, de volgende wijzigingen: Art. 6. Aan den officier van wapenen ƒ300, Nihil; Art. 9. Aan den onder-adjudant 500 dit artikel met/100 te verminderen; Art. 10. Twaalf tamboersad f 52 elk, en toelage voor den korporaal-tam boer l 676. De toelage van den korporaal-tamboer ad ƒ52 met Nihil uit te trekken; Art. 15. Voor het onderhoud van trommen ƒ150, te verminderen met f 110 Art. 26. Onderhoud van wapenen en wapenrustiugen, te verminderen met ƒ100. Aangezien na kennisgeving van dat rapport de tijd te kort was om die wijzigingen in den Schuttersraad te behandelen is door den Heer Majoor Commandant eene memorie aan Burgemeester en Wethouders ingediend, waarvan hierbij afschrift gaat, welke memorie vóór de behandeling van de begrooting in den Gemeenteraad is bekend gemaakt. De Schuttersraad heeft zich met inhoud en strekking dier memorie ge heel vereenigd. Desniettemin heeft de Gemeenteraad de door de Commis sie van Financiën voorgestelde wijzigingen aangenomenmet uitzondering van die betreffende het tractement van den Officier van wapenen. De Schuttersraad heeft tegen twee der gemaakte veranderingen in hare begrooting overwegende bezwaren, en wel tegen die betreffende het tracte ment van den Adjudant Onderofficier en van den bode van den Schutters raad, den korporaal tamboer (tamboer majoor titulair). Omtrent beide posten wordt ten deze hoofdzakelijk verwezen naar het geen daarover voorkomt in de memorie van den Heer Majoor-Commandant. Het is den Schuttersraad zeer moeijelijk ja onmogelijk, om het besluit van den Gemeenteraad ten aanzien van die tractementen te bestrijden, de wijl hem daarvoor geen enkel motief bekend is; het is bovendien moeijelijk te gissenwaarop dat besluit rust. Hij kan dat motief alleen putten uit het rapport van de Commissie van Financiënen deze commissie voerde alleen als grond aan, dat de voorgedragen tractementen in strijd met den wettelijken stand van zaken en met de wettelijke voorschriften zijn. In de memorie van den Heer Majoor-Commandant is aangetoond dat de Commissie van Financiën daarin dwaalde, en de Gemeenteraad heeft door zijn besluit ten aanzien van den voornaamsten post doen blijken dat volgens hem de grond van de Commissie van Financiën niet geldende is. Het eenige motief is dus vervallen. Zonder eetiig bekend motief heeft de Gemeenteraad alzoo de tractementen van den Adjudant-Onderofficier en den bode verminderd. Zooals in de memorie van den Heer Majoor-Comman dant is aangetoondis de verandering van het tractement van den Onder- Adjudant geene verhooging voor hem, maar regularisatie. En wat den bode, tamboer-majoor titulair, betreft, deze heeft die toelage sedert zijne aanstelling in 1850 genoten. Mogt die door minder juiste aanduiding vroeger verkeerd gebragt zijn onder den titel van «bataillonstamboer"de toelage betrof en betreft nog denzelfden titularis, die, na in het leger als sergeant majoor gediend te hebben en ook als zoodanig bij deze schutterij van 1847—1850 gediend heeft, in dat laatste jaar met den titel van tamboer-majoor, tevens bode van den Schuttersraad is in dienst getreden, met genot van diezelfde 52, hem toegelegd door den toenmaligen Luite nant-Kolonel Kommandant. Tegen de regularisatie van het tractement van den Adjudant-Onderoffi cier kan wel bij den Gemeenteraad geen bezwaar bestaan. De Gemeenteraad heeft dns voor beiden gewild vermindering van tracte ment of wel van de voordeelen aan die beide betrekkingen verbonden, en dat wel zonder eenigen grond en zonder dat de Schuttersraad gehoord is. De Schuttersraad kan dus zelfs niet gissen waarom de Gemeenteraad de tractementen van twee verdienstelijke ambtenaren beeft verminderd. De Gemeenteraad heeft die jaren lang toegestaan en terwijl de Schuttersraad meende dat de verandering door hem gemaakt, namelijk de regularisatie van het tractement van den Adjudant-Onderofficier, de goedkeuring van den Gemeenteraad en, met betrekking tot administratie en comptabiliteit, vooral van de Commissie van Financiën mogt wegdragen, moet hij er het voor houden dat hij juist daardoor aanleiding heeft gegeven tot de vermindering die twee verdienstelijke ambtenaren treft. De Schuttersraad moet met aandrang tegen zulk eene handeling opkomen en verzoekt de tusschenkomst van uw college om de tractementen te behou den zooals die jaren lang geweest zijn. Bij vacature van beide posten zal hij den Gemeenteraad 'in de gelegen heid stellen die tractementen nader te regelen. Wat nu betreft het onderhoud van trommen wapenen en ledergoedin het bedrag van welke posten ook verandering gebragt isdit betreft ge heel iets anders. Blijkt het, bij de noodige zuinigheid, dat de sommen daarvoor thans verleend, ontoereikend zijn, dan zal daarvoor later meer moeten gegeven worden. De Schuttersraad heelt gemeend uw college reeds nu met zijne bezwaren in kennis te stellen en niet te moeten wachten tot dat hem de hegroo- ting officieel is toegezonden. De Schuttersraad voornoemd Süringar, Kapt. waarnd. Comm'. h. t. Voorzitter. Aan HH. Gedeputeerde Staten Bakker, Secretaris, der provincie Zuid-Holland. Leiden, 27 November 1871. Wij hadden de eer te ontvangen een schrijven van den Burgemeester van Leiden dd. 21 dezer, n". 719, geleidende een brief van den waarnemenden Commissaris des Konings in dit gewest aan het collegie van Burgemeester en Wethouders, waarbij aan dat collegie wordt toegezonden een bezwaarschrift van den Schuttersraad alhier aan Gedep. Statentegen het onlangs door uwe vergadering genomen besluit, vaststellende de schutterij-begrooting voor 1872. De Burgemeester verzoekt ons omtrent het bedoelde bezwaarschrift uwe vergadering van praeadvies te dienen, en zulks vermoedelijk naar aanleiding van deze woordenwelke aan het slot der missive van den Commissaris des Konings voorkomen «Het ware mijns inziens wenschelijk dat die ,(de «schutterij-begrooting) door den Gemeenteraad in nadere overweging wierde "genomenvermits de door den Schuttersraad ingebragte bezwaren mij «niet van grond ontbloot toeschijnen." De Commissie, volkomen bereid aan den wensch van den Burgemeester gevolg te geven, heeft de eer u het volgende als haar praeadvies mede te deelen. De bezwaren van den Schuttersraad hebben betrekking op slechts twee posten van de nieuwe begrooting, te weten op art. 9, het tractement yan den adjudant-onderofficier, en een deel van artikel 12, de toelage aan iden korporaal-tamboer. Het zij ons geoorloofd bij de bezwaren, tegen elk dier twee posten door den Schuttersraad aangevoerd, een oogenblik stil te staan. Ad Art. 9. Uwe vergadering zal zich herinneren dat het tractement van den onderadjudant tot het einde van het voorgaande jaar /300 be droeg. Op de begrooting van 1871 werd het echter met hare goedkeuring op 400 gebragt, terwijl thans voor 1872 eene tweede verhooging van 100 was voorgedragen. Deze nieuwe verhooging heeft iutusschen uwe vergadering gemeend overeenkomstig ons praeadviesniet te moeten inwilligen vooreerst omdat reeds een jaar vroeger aan den onderadjudant f 100 méér was toegekend, en ten andere, omdat, welke ook de verdiensten zijn mog- ten van den titularisverdiensten welke uwe Commissie geen enkel oogenblik in twijfel trok, een inkomen van ƒ500 niet in harmonie zoude zijn met de tractementen, welke aan andere stedelijke ambtenaren worden uitbetaald, ook aan hen die niet slechts een gedeelte van hun tijdmaar al hun tijd aan de dienst van de gemeente moeten wijden. Uwe vergadering nam de hier bedoelde afwijzende beschikking, in weerwil van de memorie van den heer Majoor-Kommandant, waarin met betrekking tot het hier bedoelde punt werd betoogd, dat de vermeerdering van ƒ100, welke de Schuttersraad wilde toekennen, eigenlijk bestemd was om te komen in plaats van emolumenten tot nog toe door den onder-adjudant genoten. Welke argumenten heeft nu de Schuttersraad tegen het besluit van uwe vergadering aan te voeren? Wij zullen zijne eigen woorden aanhalen, zooals die in het adrea, aan Gedep. Staten voorkomen, maar ons veroor loven enkelen van dien woorden te onderschrappenZonder eenig bekend motief heeft de Gemeenteraad alzoo de tractementen van den adjudant- «onderofficier en den bode verminderd. Zooals in de Memorie van den «heer Majoor-Kommandant is aangetoond, is de verandering van het trac- •tement van den onder-adjudant geene verhooging maar reguralisatie Tegen »de regularisatie van het tractement van den adjudant-onderofficier kan wel «bij den Gemeenteraad geen bezwaar bestaan. De Gemeenteraad heeft dus «voor beiden gewild vermindering van tractement of wel van de voordeelen «aan die beide betrekkingen verbonden, en dat wel zonder eenigen grond «en zonder dat de Schuttersraad gehoord is. De Schuttersraad kan dus zelfs niet gissen waarom de Gemeenteraad de tractementen van twee «verdienstelijke ambtenaren heeft verminderd. De Gemeenteraad heeft die «jaren lang toegestaan, en terwijl de Schuttersraad meende, dat de veran- «dering door hem gemaakt, namelijk de regularisatie van het tractement «van den adjudant-onderofficier, de goedkeuring van den Gemeenteraad en,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 3