boeken, en de ruiling te beschouwen als eene wisseling van waaiden, waar omtrent de gemeentewet zwijgt, dan zal dit de zaak al weder gemakkelij ker maken. De Voorzitter. Het komt alleen aan op den modus quo\ doch dien kunnen wij later bespreken. liet hoofdstuk wordt met algeraeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen. Afdebling I. Opcenten op 's rijks belastingen. Nos. 24 worden aldus goedgekeurd: 40 opeenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen ƒ24162.39; 10 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen ƒ62.77 25 op centen op de hoofdsom der belasting op het personeel 24600.39J. Afdeeling II. Aandeel in 's rijks belastingen. No. 5 wordt aldus goedgekeurd: 4/5 gedeelten van de opbrengst der rijksbelasting op het personeel in hooldsom en opcenten ƒ94464.95. Afdeeling III. Plaatselijke directe belastingen. No. 6. Plaatselijke directe belasting 70000No. 7. Idem, bij supple toir kohier ƒ2000. De Voorzitter. Ik stel voor deze nommers aan te houden tot straks, als wij tot de regularisatie overgaan. Dienovereenkomstig wordt besloten. Afdeeling IV. Heffing voor het gebrnik van openbare plaatsen, wegen, werken en inrigtiugen. Nos. 714 worden aldus goedgekeurd Opbrengst van tollen op de wegen ƒ2126.66; Opbrengst van brug-kaai-, haven kraan-, sluis-, dok-, boom- en veergelden 1900; Opbrengst der wik-, weeg-, meet- en keurloonen ƒ1600; Opbrengst voor banken ot staanplaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare plaatsen ƒ7200 Opbrengst voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerkenbezittingen of inrigtingen en dat van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten 1800; Opbrengst we gens de begraafplaatsen MemorieLeges en voordeelen der gemeente-secre tarie en van den burgerlijken stand ƒ1100. No. 15. Opbrengst van schoolgeld van de Latijnsche school (hooger onderwijs) 3000. De Voorzitter. Deze post was tot 3000 uitgetrokken maar zal nu met 800 moeten worden verhoogdovereenkomstig bet tegenwoordige aantal leerlingendat wij niet konden weten bij het opmaken der be grooting. Met die verboogiug wordt de post goedgekeurd. No. 16. Opbrengst van schoolgeld (middelbaar onderwijs) ƒ6400. De Voorzitter. Deze post zal nu met ƒ475 moeten worden verhoogd, zoo als in de rapporten van de sectiën en van de Commissie van Financiën teregt is opgemerkt. Met die verhooging wordt de post goedgekeurd. Nos. 17 en 18 worden aldus goedgekeurd: Opbrengst van schoolgeld (lager onderwijs) ƒ23820; Opbrengst van schoolgeld (bewaarscholen)600. Afdeeling V. Andere belastingen en heffingen niet begrepen onder eene der vier voorgaande afdeelingen. No. 19. Belasting op de honden ƒ1700. De Voorzitter. Tot op heden is van deze belasting ontvangen 1820. Ik stel voor den post met ƒ300 te vermeerderen. Met die verhooging wordt de post goedgekeurd. No. 20 wordt aldus goedgekeurd: IJ kloon op de botervaten ƒ1100. Met het oog op de nader uit te trekken cijfers voor den hoofdelijken omslag, wordt de hoofdelijke stemming over dit hoofdstuk aangehouden. Hoofdstuk III. Baten en opkomsten, spruitende uit gemeente- eigendommen EN BEZITTINGEN. No. 21. Huur van huizen en andere gebouwen ƒ3448.40. De heer Driessen. Daaronder behooren ook de huisjes op de Maren- dorps-achtergracht. Wordt daar geen huur voor betaald? De Voorzitter. Het zijn de huisjes bij de Baaihal, maar die verkee- ren in zoo slechten toestanddat zij schier niet bewoonbaar zijn. Zij zouden dan ook geene groote reparatiën waard zijn. De heer Driessen. Ik dank u voor die informatie. De post wordt goedgekeurd. Nos. 22 en 23 worden aldus goedgekeurd: Huur of pacht van landen en landerijen /1750; Opbrengst van den houthak ƒ100. No. 24. Kenten [van kapitalen ƒ22061.17. De Voorzitter. Daaromtrent is in eene der sectiën het voorstel gedaan een onderzoek in te stellen naar de werking der bank van leening. Bur gemeester en Wethouders kunnen zich met dat voorstel wel vereenigen. Kan de vergadering mede hare goedkeuring hechten aan het voorstel, dat door Burgemeester en Wethouders is overgenomen? De heer Buys. De Commissie van Financiën heeft met belangstelling gezien, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel, om een onderzoek naar de bank van leening in te stellenondersteunen. Ondertusschen voe gen Burgemeester en Wethouders bij hunne verklaring daaromtrent deze bedenkelijke zinsnede: 'Vermoedelijk 2al weder een wetsontwerp tot rege ling der beleenbanken worden ingediend en alsdan het geschiktste tijdstip tot dat onderzoek welligt gekomen zijn." Ik geloof niet dat deze woorden met de bedoelingen strooken van de afdeeling, welke het eerst het voor stel deed. Zij wenschte dat de zaak nu zou worden ter hand genomen terwijl Burgemeester en Wethouders verwijzen naar een tijd, welke mis schien in een ver, zeer ver verschiet verborgen ligt. Ik moet toch doen opmerken, dat de zaak der banken van leening reeds sedert 1854 bij de staten-generaal aanhangig is, en dat wij nu juist even ver zijn als zeven tien jaren geleden, 't Is waar, de vorige Minister van binnenlandsche zaken had een nieuw ontwerp voorbereid, dat bij zijn aftreden ter behandeling gereed lag, maar de nieuwe Minister trok het in en zelfs maar van een plan tot wederindiening is, zoover ik althans weet, sedert niets meer ver nomen. Om al deze redenen acht ik het dus zeer weuschelijk dat wij niet wachten op eene wettelijke regeling, van welke niemand kan voor spellen hoevele jaren zij zal achterwege blijven. De Voorzitter. Het doel is ook niet om daarmede te wachten tot de wettelijke regeling. Wij wenschen de zaak niet in het onbepaalde uit te stellenmaar alleen tot eene volgende vergadering. De post wordt hierop goedgekeurd, en in verband hiermede het voor stel betreffende de bank van leeniug aangenomen. Nos. 25 en 26 wordfen aldus goedgekeurd: Opbrengst van grasverpach- tingen ƒ475 Pacht van de jagt en visscherij 786.10. No. 27. Ontvangsten, resultaat van eeu afzonderlijk beheer: Gasfabriek 55000. De heer Dercksen. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb heden ochtend reeds gezegd dat ik eene beschouwing wenschte te leveren over de zaak waartoe deze post mij aanleiding geeft te spreken. Het juiste oogenblik is nu, volgens uw oordeel, gekomen om daarover eenige woorden in het mid den te brengen. Ik zal deze gelegenheid niet gebruiken om de vraag te overwegen, in hoeverre het wenschelijk is, dat de gemeente zich begeeft op industrieel en mercantieel terrein. Ik zal evenmin herinneren, dat de stad zich bij ministeriëel besluit eene soort van monopolie zag toegekenddat even als ieder monopolie, hem die er mede begunstigd is, moet dwingen tot groote omzigtigheidwil hij het niet tot schade van liet algemeen uit oefenen. Vooral is dat het geval met eene gemeente, die zoo dikwijls er toe kan geraken op deze wijze belastingen te heffen, die eigenlijk geene belastingen behoorden te zijnen die men verbruiksbelastingen noemen kan omdat wel niemand zal ontkennen dat kunstlicht in onze lange avon den even noodzakelijk is als brandstof. Dan ter zake. De winst der gas fabriek wordt hier begroot op 55000. Deze moet verkregen worden, nadat 1°. eene som van 6200 aan de gemeente (afdeeling gemeente) door de gemeente (afdeeling gasfabriek) is betaald; nadat een bedrag van ƒ5000 ter zijde is gelegd tot stijving van zeker reserve- of amortisatiefouds. Laten wij nu voor het oogenblik de beide laatste posten daar; nemen wij aan, dat de 5000 slechts zijn eene afschrijving op de waarde der fabriek, in welk geval zij evenmin als de 6200 als eigenlijk gezegde winst kunnen in aanmerking komen, dan blijft de vraag over: is die 55000 dan de eenige winst, welke de stad zal genieten? Fn het antwoord luidt ontkennend. Want zij (afdeeling gemeente) heeft met zich zelve (afdeeling gasfabriek) eene overeenkomst aangegaan waarbij laatstgemelde de zorg voor de straat verlichting op zich neemt, tegen betaling eener som van 10000. Is dat nu veel of weinig? Om dat na te gaan neem ik de vrijheid mijne geachte medeleden enkele cijfers voor oogen te stellen, welke gemakkelijk te veri fiëren zijn en met welke l'art de grouper les chiffres niets gemeens heeft. Op bladz. 83 van het jaarverslag, in 1871 opgemaakt cn loopende over 1870, leest men, dat in laatstgemeld jaar gebrand hebben 596 lantaarnen ieder gedurende 2538 uren a 3 kwartier-uursdat is dus eene leverantie van eene gaspit, zoogenaamde vleermuisbrander, gedurende ruim een millioen vijf honderd dertien duizend uren. Vraagt men nu, hoeveel dan per uur zulk eene gaspit kost, dan krijgt men tot uitkomst nog geen cent. En wat kost zulk een gaspit den particulier? ongeveer 1|, of wilt gij, gemaks halve liever, ruim 1| cent. Dus verkrijgt men voor de gemeente het niet onaardig voordeeltje van ruim ƒ15000, die de vermoede en ook vermoede lijke winst tot ruim ƒ70000 doet stijgen. Nu vraag ik: behoort bij zoo- danigen gunstigen toestand er niet gedacht te worden aan of, beter gezegd, moet er niet zoo spoedig mogelijk worden overgegaan tot verlaging der gas- prijzen, minstens met gedeelte, zoodat de 1000 kubiek voeten op 2.80 en de stère of wisse, anders gezegd kubieke el, op 10 cent komen te staan? Meent men welligt dat die sprong te groot zal zijn, dan wijs ik slechts op de gemeente Utrecht, waar de prijs 9 cent per stère is en waar men heeft voorgesteld dien tot op 7 cent te verminderen. En zoo dit voorbeeldals uitgaande van eene grootere stad (60000 inwoners), voor u geene waarde heeft, dan wijs ik op eene kleinere stad (Deventer) met nog geen 20000 inwoners, waar de gasprijs öp 10 cent per stère, dus op ƒ2.80 per 1000 voet is bepaald. Ik zal trachten bij mijne medeleden sympathie op te wek ken voor een voorstel in dien geest, maar zal gaarne de eer van het initiatief aan Burgemeester en Wethouders overlaten. Mij is het voor het oogenblik genoeg, dat hiertoe gelegenheid blijve, door den post der begrooting, volg- nommer 27, te verminderen met een bedrag van ƒ15000, hetgeen ik de vrijheid neem thans voor te stellen, ten einde daardoor de gasprijzen te kunnen doen dalen. De heer Hübrecht. Het was mij niet mogelijk den heer Dercksen in zijne cijfers te volgen. Zou het niet beter zijn, dat hij verzocht werd zijne voorstellen schriftelijk over te leggen Dan konden Commissarissen daarop rapport uitbrengen en de cijfers beter beoordeelen dan zoo op het gehoor af. De heer Df.rcksen. Ik had de bedoeling niet, om door de ontwikkeling van mijn gevoelen direct te komen tot eene vermindering der gasprijzen. Het was mij maar te doen om door de mededeeling van eenige cijfers de sympathie mijner medeleden uit te lokken voor eene zoodanige vermindering. De gasfabriek belooft eene winst van ruim ƒ55000. Indien het 40000 ware, zou het nog tamelijk aanzienlijk zijn, en konden wij daaruit argu menteren, dat daarvan nog wel gemakkelijk wat af kon ten behoeve der burgerij die thans het gas duur betaalt. Indien wij dus tot eene vermin dering van dezen post op de begrooting besluiten, dan zeggen wij alleen: dat wij ƒ15000 minder wenschen te verdienen. Be Voorzitter. Maar dan zou ook daarentegen de hoofdelijke omslag met ƒ15000 moeten worden verhoogd. Zou dat wel in het belang der burgerij zijn P De heer Dercksen. Dat is geen argument om tegen de zaak op te zien want het eenige wat hieruit volgt is, dat de belasting meer gelijk zoude worden verdeeld en betaald door hen die deze moeten betalen. Ik zeg de belasting, want bij circulaire van den Minister van binnenlandsche zaken is indertijd uitgemaakt dat wij in deze te doen hebben met eene belasting. De heer Cock. De quaestie der gasprijzen is hier al veelmalen aange roerd. Gedurende den korten tijd dat ik lid van den Baad ben, is zij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 15