maar hoe zou hij dan handelen met brandspuitendie juist vele personen
vereischen? Deze personen moeten toch elkander kunnen afwisselen. Yooreene
goede bediening der nieuwe brandspuiten is een getal van 80 onmisbaar.
En wat nu de meening aangaat om van eene naburige gemeente eene
stoomspuit in geval van brand te verzoeken, moet ik vragen: van waarP
van Amsterdam of Rotterdam? Aan de Commissie van Fabricage is ette
lijke jaren geleden opgedragen een onderzoek in te stellenof het wensche-
lijk was voor deze gemeente eene stoombrandspuit aan te schaffen; de
heer Driessen werd aan die commissie toegevoegden deze heeft daarop
een advies uitgebragt, waarvan de conclusie was, dat het niet wenschelijk
was eene stoombrandspuit aan te schaffenen de Raad heeft zich daarmede
vereenigd. Als de bepaling van het getal spuitgasten overigens aan Burge
meester en Wethouders verbleef, zouden zij stellig het getal 80 herstellen;
maar het is daarom wenschelijk dat het bij verordening bepaald worde, in
verband tot de begrooting, waarop de uitgaaf dient voor te komen.
De heer Lezwijn. Bij de behandeling van dit artikel in de vergade
ring van 8 Junij jl. was ik afwezig. Ik had, tegenwoordig geweest zijnde,
mijne stem gegeven aan het voorstel om het getal spuitgasten op 60 te
bepalen. Wat door de adressanten tegen dit getal wordt aangevoerd is niet
nieuw. In de vergadering van 8 Junij was men bekend met het gevoelen
van de directie over het brandwezcn, dat een getal van 80 spuitgasten
noodzakelijk was. Desniettegenstaande heeft de Raad met 11 tegen 3 stem
men het getal spuitgasten op 60 vastgesteld. Het is mij nog niet regt
duidelijk, waarom voor de nieuwe spuiten 80 en voor de oude 60 spuitgas
ten worden verlangd. Ik meende dat de nieuwe spuiten beter en gemakke
lijker te bedienen waren en ook met minder personeel. Ik meen mij te
herinneren dat in deze vergadering, bij gelegenheid van de beraadslaging
over het aanschaffen van nieuwe spuiten is aangevoerd dat deze minder
personeel zouden vorderen. Voor mij, ik vind bezwaar om nu reeds terug
te komen op een besluitna uitvoerige deliberatie met groote meerderheid
van stemmen genomen.
De heer Hubbecht. Op hetgeen door den heer Lezwijn is aangevoerd,
weet ik bijkans niet wat te moeten antwoordenomdat ik niet begrijp hoe
de geachte spreker tot zulk eene meening is kunnen komen. Hij begrijpt
niet, hoe het mogelijk is dat voor de nieuwe brandspuit 80 spuitgasten
wenschelijk worden geacht en voor de oude 60en hij meende dat juist
het omgekeerde het geval moest zijn. Maar dat bewijst alleen de mindere
bekendheid van den heer Lezwijn met de zaak. De nieuwe spuiten toch
kunnen ieder afzonderlijk werken met zuig- en perspomp, en reeds daar
door laat het zich duidelijk verklaren, dat zij een grooter aantal spuitgas
ten vorderen. Overigens blijf ik bij mijn gevoelen in mijn rapport uitge
drukt, dat de directie over de brandweer het best in staat te is beoordeelen
hoeveel hulp aan iedere spuit noodig is.
De heer Kbantz. Hetgeen door den heer Hu'arecbt is aangevoerdis
mij bekend. Wat echter voor mijne opinie pleit, is dit, dat geene ge
meente van eenigen omvang, die het brandwezen regelt, niet een of meer
dere stoombrandspuiten zich aanschaft. Het groot aantal personen, bij de
gewone brandspuit aanwezig, geeft aanleiding tot groote verwarring, en het
is dikwerf treurig te zien hoe ruw en onhandig met de werktuigen wordt
omgegaan, die daardoor spoedig onklaar worden.
De Voobzixteb. Wat mij betreftik hecht mij allermeest aan het gevoelen
dergenen, die met de zaak gewoon zijn om te gaan en die de spuiten be
handelen. Ik heb gezien dat het bedienend personeel hier niet te over
vloedig is; want willen de spuiten spoedig water geven, dan zijn er veel han
den voor noodig, en het is een zeer vermoeijende arbeid zoodat telkens afwisse
ling van personeel noodig is. En nu is ons bij ervaring gebleken dat de nieuwe
spuiten verbazend veel water geven. Bij vele branden die er plaats hadden,
is overigens gebleken dat van de gewone brandspuiten dezelfde resultaten
worden verkregen als van de stoomspuiten. Het voornaamstewaarvoor bij
een' brand moet gezorgd worden, is dat de belendende perceelen zooveel
mogelijk worden beschermdwant in den regel is het brandend perceel
evenmin door eene stoomspuit te redden als door andere spuiten. En het
is ontegenzeggelijk dat er beter kan gewerkt worden als aan de eischen
van de directie wordt toegegeven.
De heer Kbantz. Ik zal nu niet in eene beoordeeling treden van de
meerdere of mindere capaciteit der brandspuitenmaar wat de waarde der
stoombrandspuit zeer verhoogt, is dit, dat er slechts weinige personen bij
noodig zijn.
De heer Tollens. Het bezwaar van den heer Krantz, om in het alge
meen terug te komen op een raadsbesluit, dat niet blijkt te deugen en wel
speciaal op het onlangs genomen besluit betrekkelijk het aantal spuitgasten,
door de deskundigen te gering geacht, bevreemdt mij zeer, omdat hij daarbij
als in één adem voorsteltom wel terug te komen op eenmijns inziens
veel belangrijker besluithoudende het niet aanschaffen van stoombrand
spuiten, in der tijd voor het gebruik in onze gemeente als totaal onbruik
baar bevonden. Ik begrijp zulk eene consequentie niet. Het eene raads
besluit is toch niet heiliger of meer onaantastbaar dan het andere.
De beraadslaging gesloten zijnde, wordt de conclusie van het rapport
van Burgemeester en Wethouders in hoofdelijke omvrage gebragt en met
10 tegen 5 stemmen aangenomen.
Tegen stemden: de heeren Lezwijn, Verster, Cock, van Heukelom en
Krantz.
De heer Krantz verlaat de vergadering.
VII. Concept-verordening, houdende wijziging der verordening van 30
Junij 1866 (Gem.-bl. n°. 15), bepalende den bijstand aan de hoofdonderwij
zers en hoofdonderwijzeressen te verleenen op de openbare lagere scholen.
(Zie Handd. n°. 18 blz. 1.)
De Voobzitteb. Deze ontwerp verordening is een gevolg van het reeds
genomen besluit van den Raad, om acht hulponderwijzers meer aan te stellen.
Mag ik vragen, of iemand daarover het woord verlangt?
De verordening wordt zonder hoofdelijke omvrage aangenomen.
1871.
VIII. Voordragt omtrent de aanbesteding der keijenbestrating buiten de
voormalige Rijnsburgsche poort.
(Zie de voordragt, alsmede de rapporten van de Commissiën van Fabricage
en Financiën, Handd. n°. 22, blz. 1.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
IX. Adres van het bestuur der Vereeniging Musis Sacrum, tot het be
komen van grond ter uitbreiding van het terrein van het gebouw op het
Plantsoen.
(Zie de adressende rapporten van Burgemeester en Wethoudersvan
de Commissiën van Fabricage en van Financiën, Handd. n°. 21, blz. 2.)
De heer Habtevelt. Ik wenschte alleen den Raad er op te wijzen,
dat, blijkens het gedrukt Verslag der Handelingen n°. 21, er onder dag-
teekening van 4 Julij 11. twee requesten zouden zijn ingediend. Het be
stuur van Musis Sacrum heeft mij echter verzocht aan de vergadering mede
te deelendat er ten deze eene vergissing heeft plaats gehaden dat alzoo
het eerste adres moet beschouwd worden als niet te zijn ingekomendaar
het tweede van denzelfden datum alleen de juiste meening uitdrukt. Het
moet anders eene vreemde houding hebben, dat men twee adressen inzendt
die bijna hetzelfde bedoelenop een en denzelfden dag.
De heer Tollens. Ik zal alleen zeggen waarom ik tegen deze conclu
sie stemmen zal. Ik meen namelijk dat aan het bestuur van Musis Sa
crum reeds voldoende grond is afgestaandie alzoo onttrokken werd aan
zijne vroegere bestemming, dat is aan de voor het publiek bestemde wandeling.
Wanneer de gewenschte bloei dezer vereeniging nog meer mogt toenemen,
zal er later weer aanvraag om uitbreiding van het terrein moeten worden
gedaan. Daardoor zou ten slotte een zeer belangrijk deel der publieke
wandeling privaat eigendom kunnen worden en dat acht ik niet wenschelijk,
omdat daardoor de wandelregten der ingezetenen worden verkort, juist ter
plaatse waar zij het uitlokkelijkst zijn.
De heer Lezwijn. Toen verleden jaar het voorstel tot afstand van grond
aan de Vereeniging gedaan werd, heb ik mij er tegen verklaard, onder
anderen op grond dat ik vreesde dat er na eenigen tijd om afstand van meer
der grond aanvraag zoude worden gedaan. Ik had niet gedacht dat die
vrees zoo spoedig zou worden bewaarheid. Uit de gedrukte stukken blijkt
dat er grooter terrein is gevraagd, waartegen bezwaar bij de Commissie
van Fabricage, zoowel als bij Burgemeester en Wethouders, schijnt bestaan
te hebben, zoodat nu bij het tweede request er minder terrein is gevraagd
geworden. Uit het rapport van die beide collegiën meen ik te mogen op
maken dat men niet genegen zoude zijn in het vervolg nog meer terrein
aan de publieke wandeling te ontnemen. Ik zal de tegenwoordige aanvrage
dan ook beschouwen als eenen eindterm en er thans vóór stemmen.
De Voobzitteb. Ik zal thans in stemming brengen het verzoekzoo
als het is gewijzigd bij het rapport.
De heer du Rieu. Dan is het niet meer het verzoek, maar het rap
port. En voor het laatste zou ik des noods mijne stem kunnen uitbrengen.
De Voobzitteb. Ik zal dan in stemming brengen het rapport yan
Burgemeester en Wethouders.
De conclusie van dat rapport wordt met 13 stemmen tegen 1, die van
den heer Tollens, aangenomen.
X. Adressen van A. van Driel en anderentot het in gebruik bekomen
van den grond der gedempte gracht aan den Vestwal tusschen de Zijdgracht
en de St. Jacobsgracht.
(Zie de adressen, de rapporten van Burgemeester en Wethouders, van de
Commissiën van Fabricage en van Financiën, Handd. n8. 21, blz. 3.)
De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Adres van J. J. Caffee, tot het leggen van eene stoep en het plaat
sen van twee palen voor zijn huis in de Galgstraat.
(Zie bet adres en het rapport van Burgemeester en Wethouders, Handd.
n°. 21, blz. 2.)
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
XII. Rekening van het H. G. of arme wees- en kinderhuis, 1870.
(Zie het rapport der Commissie van Financiën, Handd. n°. 21, blz. 2.)
De conclusie van het rapport der Commissie van Financiën wordt op
gelijke wijze aangenomen onder dankbetuiging aan de rendanten van reke
ning voor het door hen gevoerd beheer; hebbende de heer Hartevelt, als
regent van gemelde inrigting, op grond van het bepaalde bij art. 24 der
gemeentewet, zich vóór de behandeling dezer zaak uit de vergader
zaal verwijderd.
Niets meer aan de orde van den dag zijndewordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
32