alsmede bij twee door hem aan te wijzen bewoners van huizen in de on- middelijke nabijheid van elk brandspuithuis. De bewoners bewaren den steutel op zoodanige plaats, dat hij dadelijk door ieder der huisgenooten en ten allen tijde afgegeven kan worden. Zij geven den sleutel niet af dan aan den directeur van het brandwezen, den adjunct directeur, den opper- brandmeesterde brandmeesters of adjunct brandmeesters en, ingeval van brandaan de spuitgastenmits voorzien van hunne onderscheidingsteeke nen. Bij verhuizing zijn zij verpligt den sleutel aan den directeur van het brandwezen terug te bezorgen. De directeur van het brandwezen is verpligt alle drie maandenen zoo dikwijls hij dit noodig acht bevoegd zich den sleutel te doen vertoonen. Art. 36. Burgemeester en Wethouders bepalen het getal van de brand ladders, haken, zeilen, emmers, enz. De bewaarplaatsen hebben alle ge- lijkwerkende slotenwaarvan de sleutels berusten als in het vorig artikel ten aanzien der brandspuithuizen is bepaald. Art. 37. Geen materieel mag, zonder vergunning van den Burgemeester of van dengene die hem vervangt, buiten de gemeente worden vervoerd. Ingeval van brand buiten de gemeente, zullen alleen mogen uittrekken de volgende spuiten als N°. 1 en 3 buiten de voormalige Witte poort, de Morsch-poortvoor malige Bijnsburger- en Marepoorten N°. 2 en 5 buiten de Zijl- en Hoogewoerdspoorten N°. 2 en 4 buiten de voormalige Koepoort. Doch geen spuit mag buiten de gemeente gevoerd worden zonder den opperbrandmeester of deszelfs plaatsvervanger en op speciale last van den Burgemeester. Buitendien zullen bij gerucht van brand, onmiddelijk 12 werklieden dei- gemeente, met een wagen beladen met brandzeilen enz. en een wagen met ladders enz.welke steeds op de gemeentewerf gereed zullen staan zich naai den brand begeven genoemde manschappen zullen onder onmiddelijke orders staan van een der opzigters van fabricagewelke tijdens den brand en tot het onderhouden van het materieel, der directie van het brandwezen hunne diensten zullen bewijzen. Bovendien zal een opzigter der fabricage met drie werklieden zich zoo digt mogelijk met eene schuit naar de plaats waar de brand woedt bege ven, om zoo noodig dienst te doen en goederen ter berging in ontvangst te nemen. Art. 38. De bewaarplaatsen van brandspuitenbrandladders enz.zoo mede de woonplaatsen van brandmeesters en hunne adjunctenworden op eene kennelijke wijze, door Burgemeester en Wethouders te bepalen, aan geduid. Worden goedgekeurd. AFDEELING III. Voorschriften bij het ontdekken van brand. Art. 39. Die in zijne woning of elders brand ontdekt, geeft daarvan onverwijld kennis aan den naastbij wonenden brandmeester of aan de be ambten der policie. De heer le Poole. Dit voorschrift zal m. i. nooit worden opgevolgd. Die brand in zijne woning ontdekt, gaat aan het bergen en redden wat hij kan; die het bij zijn buurman ontdekt gaat hem helpen, maar loopt niet naar den naastbij wonenden brandmeester. Ik stel dus voor het artikel weg te latenals onuitvoerbaar. De Voorzitter. Men zal wclligt niet naar den brandmeester loopen maar wel kennis geven aan de beambten van de policie. Het amendement niet ondersteund wordende wordt het artikel aangenomen. Art. 40. De torenwachter, brand ontdekkende geeft daarvan dadelijk het gewone sein en hangt eene brandende lantaarn naar de zijde van den brand. De Burgemeester geeft bevel tot het luiden der klok op het Stadhuis en trommelslag door de stad. De heer le Poole. Zou het niet beter zijn te lezen: de torenwachter, brand ontdekkende geeft daarvan dadelijk het sein door alarm te blazen door het uithangen van een brandlantaarn en het luiden der klok? De Voorzitter. De torenwachter heeft eigenlijk twee attributen bij brand; vooreerst het uithangen van een lantaarn en ten andere nog het blazen op de trompet. Dat zijn de gewone seinen. De heer van Odteren. Zouden wij niet eens stilstaan bij den bij dit artikel bedoelden trommelslag door de stadP Is dat noodig? Zouden wij niet te vreden kunnen zijn met hetgeen thans plaats heeft en waardoor de burgerij m. i. genoegzaam bij brand gewekt wordt? Ik geloof dat het roeren der trom meer gerucht zal maken dan noodig is. De heer Scheltema. Ik betwijfel of de burgerij in het algemeen in den laatsten tijd genoegzaam gewaarschuwd is. Men verlieze daarbij ook niet uit het oog dat er nu geen klapwakers meer zijn, zoodat het van veel belang is, in dit ge mis te voorzien, niet alleen met het oog op de opkomst der spuitgasten maar ook van de schutterij. Ik heb meermalen opgemerkt dat vele schut ters niets wisten van een brand. En dat was niet een voorwendsel om de dienst te ontwijken, maar ik heb er mij van vergewist en meermalen de bewijzen in handen gehaddoor andere personen uit de buurt geleverd dat men niets van den brand wist. Ik laat echter de bepaling der wijkenwaar het trommelslaan zal moeten plaats hebben geheel over aan de prudentie van Burg. en Weth., maar in de achterwijken zal het stellig noodig zijn. De heer van Odteren. Alleen meen ik aan den heer Scheltema te moe ten opmerken, dat er, even als vroeger, agenten, van een klep voorzien, dienst doen en bij brand van dat middel om de burgerij te wekkenge bruik kunnen maken. Wanneer het roeren van de trom, zoo als de Bur gemeester gezegd heeft, zou plaats hebben door dat de een van den ander zulks door de gansche stad zou overnemendan heeft dit ten gevolge dat ook in de Breêstraat en dergelijke buurten dat gerucht, m. i. noodeloos zal plaats hebben. De heer Scheltema. Op de BreedestraatRapenburg, enz, wonen meestal menschendie of niet tot de brandweer behoorenof die toch ge waarschuwd worden, terwijl de meeste spuitgasten in de achterbuurten of minder aanzienlijke wijken wonen. 1871. De heer Hubrecht. De bedoeling is om de bepaling van dit artikel aldus uit te voeren. Aan elke spuit zal een der spuitgasten belast worden met het roeren van de trom in geval van brand. En dan zal hij dit juist daar doen, waar hij weet dat de meeste spuitgasten, aan zijne spuit ge plaatst woneji. De Voorzitter. Op hetgeen de heer van Outeren heeft aangevoerd, moet ik aanmerken, dat er des nachts in alle wijken agenten zijn, maar dat de wijken tegenwoordig veel uitgebreider zijn dan vroeger, en het per soneel niet toe zou laten alle nachten 60 man voor de nachtwacht te be stemmen. De heer le Poole. Waarom de torenwachterals hij des nachts brand ontdekt, met het luiden der klok moet wachten tot dat de Burgemeester daartoe het bevel heeft gegeven, verklaar ik niet te begrijpen. Daardoor verloopt er een geruime tijd, terwijl het bij brand op spoedig alarm juist aankomt. Art. 40 wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Bijleveld, Krantz, van Outeren en Le Poole. Art. 41. De agent van policie, bij nacht in zijn kwartier brand ontdek kende, roert onverwijld zijn klap, op de wijze bij brand gebruikelijk, door de geheele wijk abrand" roepende, met vermelding der plaats waar die is ontstaan. De overige agenten van policie, ieder in zijn kwartier, moeten daarop mede hunnen klap op dezelfde wijze roeren en nbrancP' roepen, en wijders met den meesten spoed waarschuwen den directeur van het brandwezen voorts Burgemeester en Wethoudersden gemeente-secretarisden gemeente ontvanger, den gemeente-architect en de opzigters, den adjunct-directeur van het brandwezen de opperbrandmeestersde brandmeesters en adjunct brandmeesters, den garnizoens-kommandant, den kommandant der dienst doende schutterij, de commissarissen van policie, de beambten ter gemeente secretarie en voorts alle zoodanige personen die hun worden opgegeven. Wordt aangenomen. Art. 42. Van al de in het vorig artikel bedoelde personen bij het brandwezen geplaatst, wordt te dien einde door den directeur van het brandwezen eene lijst opgemaakthoudende ieders naamberoep en woon plaatsdeze lijst wordt door hem in de maanden Mei en November van ieder jaar herzien. De directeur van het brandwezen is verpligt jaarlijks, in de maanden Mei en November, een afschrift dezer lijst aan den Burgemeester in te zenden. De commissarissen van policie zorgen dat deze lijst, die gedrukt zal wor den uitgegeven, steeds in het wachthuis der klapwakers voorhanden zij en dat deze, ieder voor zooveel hun kwartier betreft, met de namen en woon plaatsen der daarop vermelde personen bekend zijn. Dat art. wordt aangenomen, nadat, op voorstel van den heer Bijleveld, eene vergissing was hersteld, door in al. 3 in plaats van het wachthuis der klapwakers, dat niet meer bestaat, te lezen: bureau van policie. Art. 43. Indien de brand bij dag ontstaatof op zoodanigen tijd dat de torenwachter en de agenten van policie niet in dienst zijngeschiedt de kennisgeving, in art 41 vermeld, door of van wege de policie. De heer Bijleveld. Ik releveer de woorden: «niet in dienst zijn." Is er zulk een tijdperk, dan zou ik het betreuren, maar ik geloof dat hier eene vergissing heeft plaats gehaddie haar oorsprong heeft in de vroegere bepalinggemaakt toen er nog klapwakers waren. Ik zou daarom wenschen te lezen: Indien de brand bij dag ontstaat, geschiedt de kennisgeving van wege de policie. Dienovereenkomstig wordt besloten en het art. aldus aangenomen. De heer Tollens verlaat de vergadering. Hierdoor het vereischt getal leden niet tegenwoordig zijnde tot het ne men van een besluit, wordt de vergadering opgeheven en de voortzetting der beraadslaging bepaald op den volgenden Donderdag. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DltABBE. 19

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 9