De heer Bijleveld. Wenschende al wat overbodig is uit dit reeds uit voerig reglement weg te latenstel ik voor de geheele derde al. te doen vervallen. Immers ook zonder deze bepaling zullen Burgemeester en Wet houders bij de vervulling van de hier bedoelde vacaturen dit noodig ach tende, wel inlichting vragen aan den directeur, die met het personeel uit den aard der zaak bekend is. De heer Hübrecht. Misschien ware het een kortere weg te bepalen dat bij vacature eene aanbeveling van twee personen moet plaats hebben. Het amendement van den heer Bijleveld, tot weglating van al. 3, wordt met 9 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Hübrecht, Verster, Stoffels en de Voorzitter. Het aldus gewijzigd artikel wordt aangenomen. Art. 10. Langer dan een dag de gemeente willende verlaten, heeft hij daartoe verlof van den Wethouder, voorzitter der commissie van fabricage, noodig. Door ziekte of andere tijdelijke verhinderingen belet zijne betrek king waar te nemen, geeft hij daarvan aan dien Wethouder en zijnen adjunct kennis. Langer dan eene maand verlof bekomende of verhinderd wordende zijne betrekking waar te nemen, kan zijne bezoldiging over zoo- danigen tijd worden ingehouden. Wordt goedgekeurd. 3. Van den adjunct-directeur van het brandwezen. Art. 11. De adjunct-directeur van het brandwezen moet minstens dertig jaren oud zijn; zestig jaren bereikt hebbende, treedt hij af, tenzij Burge meester en Wethouders op zijn verlangen hem, telkens één jaar, mogten willen continueren. De heer Buys. Ik merk slechts op dat ten gevolge van het besluit omtrent art. 4 genomen, ook uit dat art. 11 moeten vervallen de woorden: «ten zij" enz. De Voorzitter. De redactie zal in overeenstemming gebragt worden met art. 4. De heer Krantz. Is de bepaling van 30 jaren hier wel strikt noodig? Op 29-jarigen leeftijd kunnen er wel geschikte personen zijn tot waarneming der betrekking van adjunct-directeur. De Voorzitter. Ik geloof dat het goed zal zijn den ouderdom van 30 jaren te behouden. Er kunnen ja uitzonderingen bestaanmaar men moet toch een regel stellen. Het art. wordt aangenomen. Art. 12. 1°. Hij voert met den directeur het beheer over alles wat het materieel en het personeel van het brandwezen betreft en onderteekent mede de stukkenhetzij rapporten of voorstellenwelke de directeur aan den Wethouder, voorzitter der commissie van fabricage, inzendt. 2°. Bij afwezigheid of verhindering van den directeur van het brandwe zen is hij verpligt diens betrekking waar te nemen. Langer dan eene maand, buiten het geval van ongesteldheid, met die waarneming belast zijnde, kan hem door Burgemeester en Wethouders de belooning van directeur -.van het brandwezen worden toegelegdnaar even redigheid van den duur dier waarneming. 4. Van de opperbrandmeesters. Art. 13. Opperbrandmeesters moeten minstens vijf en twintig jaren oud zijn; zestig jaren bereikt hebbende treden zij af, tenzij Burgemeester en Wethouders op hun verlangen hen telkens voor één jaar mogten willen con- tinueeren. Art. 14. Aan hunne zorg is opgedragen de spuit, waarbij zij zijn ge plaatst, met het daarbij behoorende materieel. Het personeel, daarbij aan gesteld, staat onder hunne bevelen. Zij ontvangen van den directeur van het brandwezen eene door hem geteekende lijst van het materieel hunner spuit, met eene juiste opgave van het getal en de grootte der lederen en linnen slangen en het aantal brandemmers daarbij behoorende. Worden goedgekeurd. Art. 15. Ingeval van brand of bij andere dienstverrigtingen zijn zij ver pligt te gehoorzamen aan de bevelendie hun door de directie van het brandwezen gegeven worden. De heer Bijleveld. Wat wordt hier bedoeld met directie? De Wethou der voorzitter der commissie van fabricageof deze met den directeur of de directeur alleen? De Voorzitter. Er wordt onder //directie" bedoeldde wethouder met den directeur en den adjunct-directeur. De heer Bijleveld. Is deze geheele bepaling dan wel noodig? Ik lees in art. 1 dat aan het hoofd van het brandwezen staat de Wethouder, voor zitter der Commissie van Fabricage en de onder diens onmiddellijk bevel staande ambtenaren. Waartoe dan dit art. 15? De Voorzitter. Het is zoo; art. 15 kan, uithoofde van het bepaalde in art. 1vervallen. Art. 16. Gedurende den brand zijn zij verpligt zich steeds te bevinden bij de spuit, waartoe zij behoorenzij hebben de vrijheid zich van tijd tot tijd te verwijderen, om de noodige bevelen van den directeur van het brandwezen in te winnen. De heer Hübrecht. Zou het niet beter zijn hier en in het volgend art. te spreken van de «.directie" in plaats van den «-directeur?" Deze alleen stelt niet de directie daar. De heer Buys. Ik zou die verandering nog al bedenkelijk vinden om dat de verordening van geen «-directie" gewaagt en nog veel minder hare attributen omschrijft. Art. 16 wordt aangenomen. Art. 17. Opperbrandmeesters zijn bevoegd het aan hunne spuit verbon den personeel tijdelijk te verwijderen en hun het bij art. 3 vermelde onder- scheidingsteeken te ontnemen. Van zoodanige verwijdering geven zij binnen twee dagen berigt aan den directeur. Wordt goedgekeurd. Art. 18. Ingeval van brand of bij andere dienstverrigting nemen brand meesters, elk voor zijne spuit, van iederen spuitgast daarbij tegenwoordig, den in art. 3 bedoelden penning in ontvangst. Zij maken bij het eindigen van den brand of de dienstverrigtingin overleg met de brandmeesters, eene lijst op der spuitgasten, die daarbij hebben dienst gedaan. Opperbrandmeesters zenden, uiterlijk binnen twee dagen na iederen brand of dienstverrigtingvoormelde lijstmet zoodanige opmerkingen als zij raadzaam achtenaan den directeur van het brandwezen in. De opperbrandmeester van elke spuit is verpligt jaarlijks eene generale lijst van al de manschappen zijner spuit aan zijne brandmeesters uit te reiken. De heer Hübrecht. Alinea 1 kan hier worden gemist, omdat in art. 28 de zaak geregeld is. De heer Bijleveld. Ik geloof dat al. 1 blijven moet; art. 18 komt voor onder de rubriek van den opperbrandmeesterart. 28 slaat op de brandmeesters. Dat is dus niet dezelfde functie. Maar dit leidt mij tot eene vraag: Is er niet in al. 1, in verband met al. 2 beschouwd, eene vergissing? Al. 2 doelt duidelijk op de opperbrandmeesters. Ik geloof dus dat in al. 1 ook moet staan «opperbrandmeesters"maar daarom ook moet al. 1 behouden blijven en kan art. 28 niet volstaan. Ook zal in al. 1 in de plaats van de woorden«de in art. 3 bedoelde penning" moeten staan «het in art. 3 bedoelde" of «volgens art. 3 vastgestelde onderscheidings- teeken." Art. 18 wordt aldus gewijzigd aangenomen. Art. 19. Opperbrandmeesters, brandmeesters of adjunct-brandmeesters, die tijdens den brand of bij andere dienstverrigting niet tegenwoordig wa ren, zijn verpligt binnen vier dagen de redenen hunner niet-verschijning aan den directeur van het brandwezen schriftelijk op te geven; dit verzuimende of de directeur van het brandwezen die redenen niet voldoende achtende verbeuren de brandmeesters voor de eerste maal èén guldenvoor de tweede maal twee gulden en voor de derde maal vier guldende adjunct-brandmees ters telkens de helft. Bovendien kan door den directeur van het brandwe zen het ontslag van den nalatigen brandmeester of adjunct-brandmeester worden aangevraagd. Art. 20. Opperbrandmeesterseenig gebrek aan hunne spuit of aan het daarbij behoorende materieel ontdekkende, tot herstel waarvan uitgaven noo dig zijn, geven daarvan onmiddellijk den directeur van het brandwezen kennis en doen tevens de noodige aanvrage tot herstel. Zij mogen geene uitgaven doen dan op magtiging van den directeur van het brandwezendie daarvoor de toestemming van den Wethoudervoor zitter der commissie van fabricage, behoeft, tenzij bij oogenblikkelijke nood zakelijkheid en de som van vijf gulden niet te boven gaande. Worden goedgekeurd. Art. 21. Opperbrandmeesters langer dan een dag de gemeente verla tende, moeten daarvan kennis geven aan den directeur van het brandwezen en daarbij tevens hun plaatsvervanger aanwijzenwelken zij daarvan kennis zullen geven. De heer Bijleveld. Wie zijn die plaatsvervangers? Zijn die geheel ter keuze van den opperbrandmeester? In de verordening zelve wordt nergens een substituut aangewezen. De heer Hübrecht. De bedoeling is dat in het geval van art. 21 de oudste brandmeester den opperbrandmeester vervangt. De heer Bijleveld. Ik laat de bedoeling geheel daar, maar dan zal m. i. in het art. de brandmeester bepaaldelijk als plaatsvervanger moeten worden aangewezen. Het art. wordt aldus gewijzigd aangenomen. Art. 22. Minstens drie of vier maal'sjaars houden de opperbrandmeesters en de brandmeesters eene vergadering, bestemd om de zaken betreffende de brandweer en de daarbij noodig geachte veranderingen te bespreken, Zij kiezen uit hun midden een president, een vice-president, een secre taris en een penningmeester. Deze vergadering doet voorstellen tot wijzi ging of verbetering en zendt die, door tusschenkomst van den directeur van het brandwezen, aan den Wethouder, voorzitter der commissie van fabricage. Tot goedmaking der kosten van voornoemde vergaderingen wordt eene toelage van één honderd vijftig gulden uit de gemeentekas verleend. De heer Bijleveld. Ik laat geheel daar of eene bepaling als van al. 1 hier niet overbodig kan geacht worden. Waar toch het belang van de brandweer dat eiseht zullen de opperbrandmeesters en brandmeesters wel met elkaar overleggen, maar, zoo het bestaan blijft, wensch ik enkel te vragenzonder voornemens te zijn een amendement voor te dragenof de sorn van f 150 in al. 3 vermeld, niet wat hoog is voor 3 of 4 vergaderingen. Welligt zullen eenige inlichtingen mijn bezwaar doen wegvallen. De heer Hübrecht. Mag ik den spreker opmerkzaam maken dat wij hebben 8 spuiten, 1 opperbrandmeester en 4 brandmeesters bij elke spuit, te zamen 40 personen; als ik dan reken op minstens 3 of 4 vergaderingen, dan is 150 toch waarlijk niet te veel. De heer Bijleveld. Ik heb geen verdere aanmerking. Art. 22 wordt aangenomen. 5. Van de brandmeesters. Art. 23. Dezelfde bepalingen als in art. 13 voor de opperbrandmeesters zijn gesteld. De heer Scheltema. Ik zou hier den ouderdom van 30 jaren wenschen bepaald te zien en dan voor de tegenwoordige titularissen uitzondering van den regel van aftreding bij 60-jarigen leeftijd. Wat nu den 30-jarigen leef tijd betreft, ik stel er daarom belang in, omdat hier vooral de verleiding om bij de brandweer geplaatst te worden ten einde zich daardoor aan de schutterij te onttrekken, zich veel meer zal voordoen dan bij de betrekking van opperbrandmeester. De Voorzitter. Ware het dan niet rationeel op art. 13, hoewel reeds afgedaan terug te komen en ook daarin den 30-jarigen leeftijd te bepalen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 7