is Lier, behalve om inlichtingen, nog om geheel iets anders te doenname lijk om cene vertegenwoordiging, om mannen die, desnoods ongevraagd, voor de belangen van net weeshuis in de bres kunoen springen, wanneer zij i/ie bedreigd achten. Tot zulk cene vertegenwoordiging zijn ook nieuwe regenten volkomen in staat, en omgekeerd kan die representatie dan toch moeijelijk berusten in handen van een enkel lid. Laat ik er eindelijk dit nog mogen bijvoegen: om eene schikking tot stand te brengen, zooals wij misschien allen in beginsel verlangenis veel zamenwerking en wederkeerig toegeeflijkheid noodig. Zal men niet later aan den Kaad kunnen verwijten dat die toegeeflijkheid ontbrakwanneer hij een besluit neemt als is voorge steld? Zal dc Kaad om duidelijk te spreken niet den schijn op zich laden, dat hij louter uit vrees voor mogelijke oppositie de benoeming van nieuwe regenten heelt tegengehouden De heer Eigeman. Er is daar zoo gesproken van een wettig bestuur van het weeshuis. En omdat ik voor mij zeivendoor de geschiedenis in de laatste maanden plaats gehad, die wettigheid niet erkennen kan, moet ik nu wel, hoe ongaarne, tot dc ontwikkeling komen van die gewigtige reden, waarop ik daar zoocven gedoeld heb. Wil de Kaad het voorstel niet aannemenmaar overgaan tot het ontslaan van een regent en het benoemen van regentendan moet ik zeggendat het mijne overtuiging is,"dat de Kaad zulks niet doen kan op de voordragt van het tegenwoordig bestuur, omdat deszelfs meeste leden niet op eene wettige wijze zijn voorge dragen en benoemd. Het bestuur van het weeshuis verkeert in eenen zeer ongezonden toestand. Voor dit beweren heb ik grond. Zooals allen weten, heelt ons geacht lid Bijleveld vóór eenige maanden bij eene voordragt van ontslag den Kaad er op gewezen, dat hij niet voort mag blijven gaan op den weg tot hiertoe gevolgd want dat de verordening van Augustus 1864 aangeeft: «dat het bestuur zal doen voordragt tot ontslag en benoeming." De Kaad, die sedert 1864 op den ouden voet, dat wil zeggen, volgens ouder gewoonte vóór de verordening, de voordragt van regenten en regen tessen ieder afzonderlijk, dus in strijd met de verordening, welke alleen het bestuur kent, aangenomen en daarop benoemd had, moest bekennen, dat de heer Bijleveld volkomen gelijk had, en zond daarom de voordragt met dc bemerking terug. Hierna stelde de heer Bijleveld deze wijziging van de verordening voor: «ora te lezen, in plaats van bestuur, regenten of regentessen." Dit voorstel werd door velen ondersteund. Ook ik stemde er vóór, omdat door die wijziging eene fout werd hersteld en goed gedaan, wat niet goed gedaan was. De meerderheid van den Kaad nam die wijzi ging niet aanen er werd beweerd dathoewel er gegrondheid was om te bekennen, dat het destijds gedane amendement van den heer van Kaathoven en anderen, om «bestuur" te veranderen in «regenten of regentessen vergeten was op te nemen in de verordeningechter de notulenwaarin die omissie voorkomt, authentiek waren, ergo de verordening van Augustus 1864, zooals zij vastgesteld isde juiste leiddraad voor de handelingen van den Kaad was. Kort na die vaststelling, reeds in September van datzelfde jaar, is, in strijd met die verordeningde voordragt van eene regentesse niet door het bestuur, maar even als vroeger door de regentessen afzonderlijk ge daan waarop volgde dc benoeming door den Kaad zonder te letten op het voorschrift. Zoo zijn achtereenvolgens alle voordragten tot ontslag en benoeming op die wijze geschied, en nu vraag ik, of ik te veel zeg door te beweren, dat de sedert Augustus 1864 benoemde vijf regentessen geene wettige leden van het bestuur zijnen daarom niet kunnen medewerken tot het doen van voordragten. Voor mij bestaan er slechts twee wettige leden, de hceren Tichler en Pont, vóór de verordening benoemd. Ter voorkoming van vele mocijelijkhedendie onstaan kunnen door voort te bouwen op dien onvasten grondstel ik nogmaals voor om zoowel het ontslag als de benoeming aan te houdentot dat de Kaad zich verklaard zal hebben omtrent het voorstel van den kerkeraad. Mogt dit niet kun nen worden aangenomen, dan zal de toestand van het bestuur, welken ik thans ongezond noem, eerst dienen gezuiverd te worden, vóór dat de Kaad deszelfs voordragten kan aannemen. De heer IIubrecht. Ik meen ook, op dezelfde gronden als door den heer van Outeren is uiteengezet, dat wij niet langer kunnen wachten om het door den heer Maclaine Pont gevraagde eervol ontslag te verleenen. Indien de onderhandelingen over de overname van het weeshuis tot eene gewenschte uitkomst zullen leiden, dan is het toch wel te voorzien dat, voor wij zoo ver zijn, nog een geruime tijd zal verloopen. Juist het door den heer Eigeman aangevoerde is voor mij eene reden te meer om tot de benoeming van regenten over te gaanimmersgaat zijn beweren opdan zoude het getal leden van het bestuur nog minder kunnen worden, en ik geloof toch zeker dat het belang van het weeshuis medebrengt dat het bestuur zoo vol tallig mogelijk is. De heer Eigeman. De voordragten en benoemingen in al die jaren gedaan, in strijd met de verordening, kan ik niet wettig noemen. De Voorzitter. Ik zal het voorstel van den heer Tollens in stemming brengenmaar ik wenschte toch te vragen of hij bezwaar zou maken da t het door den heer Pont gevraagd eervol ontslag worde verleend. De heer Tollens. Ik zie er geen hoofdbezwaar in, mijnheer de Voor zitter, om nu reeds, als het dan zoo hoog noodig door anderen wordt ge acht, mede te werken tot het eervol ontslag van den heer Pont, wanneer maar mijn voorstelbetrekkelijk de benoeming van nieuwe regentenaange nomen wordt. De heer Pont zou tochindien wij het gevraagde ontslag niet gavenevenzoo kunnen handelen als de heer Taets van Amerongen en zeggen: ik neem mijn ontslag. Welligt echter ook zou de heer Pont, onze motieven kennende, ter liefde van het weeshuis, dat hij zóó lang diende, zijn verzoek om dadelijk ontslag nog wel willen intrekken en desnoodig zijne kennis, uit ondervinding geput, wel ten beste willen geven, wanneer onze raads-commissie zijn advies noodig hebben mogt. Ik wil dus dit on derdeel van mijn voorstel wel loslaten. De Voorzitter. Wij kunnen dan overgaan tot het ontslag van den heer Pont. De heer Eigeman. Ik ben daar niet voor. Ik wenschte liever de beide punten aan te houden tot de beslissing. De heer Hgerecht. Welke beslissing? De heer Eigeman. Die welke zal volgen na afloop van het overleg, waartoe door den Kaad eene commissie zal benoemd worden. Ik wensch deze zaak in dien staat te hebben gebragt, dat er eene benoeming kan ge daan wordenook dan wanneer de Kaad daartoe later zal moeten overgaan. De heer Goudsmit. Ik vind deze quaestie zoo belangrijk, dat ik niet gaarne in deze onvoltallige vergadering daarover zou willen beslissen. Wij zijn hier met ons veertienen. Ik heb over dat voorstel, dat mij inderdaad heeft verrast, ook niet kunnen nadenken, misschien andere leden ook niet. En nu heeft de zaak alreeds zoo lang geduurd, dat een gering uitstel tot de volgende vergadering wel niet veel zal afdoen. De heer Tollens. Ik moet mij ten sterkste teger. dat uitstel verzetten. De zaak is een beschreven punt. Ik erken dat het in deze een hoog be lang geldt, maar daarom juist hadden onze medeleden niet moeten absent blijven; zij ook kenden dat belang. Wij waren diligent, juist omdat wij de zaak niet ligt hebben geacht, en nu gaat het niet aan te vergen, dat wij, die welligt ook heden andere belangrijke bezigheden haddenten tweede male zullen moeten zamenkomen met verzaking van ander werkalleen om dat eenige onzer mede-leden heden niet opkwamen. Wij zijn heden talrijk genoeg om, op grond van de gemeentewet, besluiten te nemen over al de punten in onze agenda beschreven. Wie waarborgt ons daarenboven dat wij een volgende week talrijker opkomst zullen zien, en ik vraag of het billijk wezen zou later dit punt af te doen, in het geval, dat sommigen onzer, die nu opkwamen, alsdan volstrekt afwezig moesten blijven. Of ligt het in het plan dan alweder uitstel van behandeling te vragen? De heer Goudsmit. Ik vrees, dat te zeer de zaak wordt gepraejudi- cieerdwant er zal een bestuur overblijven op één been. Als wij heden de zaak beslissenbeslissen wij over de gehecle regeling van het weeshuis voor een langen tijd, en dit in eene zoo weinig talrijke vergadering. Ik zou nu geen besluit willen zien genomen over een zoo belangrijk punt; het besluit zou alleen kunnen gezegd worden formeel door den Kaad te zijn genomen. De heer Eigeman. Indien het argument van den heer Goudsmit, waar mede ik mij in het geheel niet kan vereenigen doorgaatdan moesten wij nu in deze raadsvergadering volstrekt maar geene besluiten nemen. Wij zijn opgeroppen oin te beraadslagen. Dat er velen ontbreken, de heer Tollens heeft er reeds op gewezen ligt buiten onze schuld. Omdat wij vol tallig zijn om een besluit te kunnen nemen, ben ik tegen het uitstel. De heer Goudsmit. Maar juist omdat ook ik de zaak als gewigtig be schouw, wensch ik de behandeling aan te houden tot eene racer voltallige vergadering. De heer Buys. Is nu de bedoeling van den heer Goudsmit om de be slissing aan te houden, niet slechts over het voorstel van den heer Tollens, maar ook over de quaestie door den heer Eigeman opgeworpen De heer Goudsmit. Ja. De heer Buys. Dan ben ik zeer bereid die motie te ondersteunen en tot uitstel te advisccren. Het betrelt hier geen nieuwe zaakheeft men ge zegdwant de onderwerpen waarover nu quaestie bestaat, worden op den oproepingsbrief genoemd. Zeer ten onregte intusschen.- het voorstel dat de lu:er Goudsmit nu in deze onvoltallige vergadering buiten behandeling wil laten, namelijk het voorstel van den lieer Tollens om voorshands geen nieuwe regenten te benoemen, staat niet alleen niet op do agenda, maar is daarentegen lijnregt in strijd met hetgeen in de laatste vergadering werd besproken en met onze agenda zelve, welke de benoeming van regenten aan de verkiezing van de bedoelde commissie vooraf laat gaan Nu weet ik wel, dat men zeer goed in eene vergadering voorstellen kan behandelen die niet op de agenda staan maar wanneer deze eene zoo wijde strekking hebben als het voorstel-Tollensdan is het niet wensehelijk van die bevoegd heid in cene zoo onvoltallige vergadering als deze gebruik te maken. De lieer Tollens. Indien het voorstel van den heer Goudsmit wordt aangenomen en wij in cene volgende vergadering weer met ons veertienen opkomen, zal dan de zaak op nieRW worden verdaagd en de behandeling er van ail calendar r/raecas worden uitgesteld? De geachte voorzitter heeft evenmin de zekerheid, dat er een volgende maal meer leden, dan heden het geval iszullen opkomenals ik of elk ander die hebben kan. De heer Goudsmit. liet is naauwelijks denkbaar, dat de volgende ver gadering wederom zoo onvoltallig zal zijn. Alleen door zeer toevallige om standigheden zijn op dit oogenblik vele leden verhinderd. Maar mogt eens de vergadering weder onvoltallig zijn, wij zouden dan kunnen zien, wat ons te doen staat. Het voorstel van den beer Goudsmit wordt voldoende ondersteund. In stemming gebragt, verklaren er zich 7 leden voor en 7 tegen; wes halve de stemmen staken en bet nemen van een besluit wordt verdaagd tot eene volgende vergadering. Voor stemden: de heeren Buys, Goudsmit, Krautz, van Outeren, Hu- brecht, Stoffels en de Voorzitter. Tegen: de heeren Bijleveld, Cock, Scheltema, Verster, Eigeman, Le Poole en Tollens. De Voorzitter. Hierdoor vervallen nu ook de punten 2°. (Benoeming van drie regenten voor bet H. G. of arme wees- en kinderbuis) en 3°. (Be noeming eener commissie om met eene door den kerkeraad der Nederduitsch- hervormde gemeente benoemde commissie in overleg te treden omtrent de superintendentie over het H. G. of arme wees- en kinderhuis). De lieer Buys. Is nu ook de bedoeling punt 3 uit te stellen? Ik dacht niet, dat dit de bedoeling van den beer Goudsmit was. De heer Goudsmit. Ja, het was mijne bedoeling, de geheele zaak uit te stellen. IV. Kekening van de stedelijke gasfabriek, dienst 1870. Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoudr «De Commissie van Financiën, in wier handen werd gesteld, ten fine van berigt en raad, dc rekening van de Stedelijke Gaslabviek over 1870, heeljj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 2