HAH9ELISGES TAS DEI GEHEEHTEBAAD TAS LEIDEI.
Zitting tbu Donderdag S Junij 18T1,
geopend ten één ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester I)r. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Verster, EigemanLe Poole, Stoffels, Tollens,
BijleveldCock, Buys, Goudsmit, Krantz, van Outeren Scheltema, llu-
krecht en van den Brandeler.
De heeren Tielemanvan WensenHarteveltdu Rieu en de Fremery
gaven kennis verhinderd te zijn de vergade/ g bij te wonen.
De Voorzitter deelt mede:
Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollandvan den 3 lsten
Mei dezes jaars, B. n°. 3146 (3e aid.) G. S. n°. 37, waarbij worden
goedgekeurd de staten van af-en overschrijving, vastgesteld den 4'" bevorens.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adres van A. van Driel, houdende verzoek om het gebruik van de
Gedemptegracht aan den Vestwal tusschen de Zijdgracht en St. Jacobsgraeht
om daar eene touwslagerij op te rigten.
2®. Adres van 11. ltiepma, hulponderwijzer 4e klasse, van elders geko
men, om in het genot van de /"100 toelage te worden gesteld.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressenten fine van
berigt èn raad, te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders.
3#. Adressen van t
A. F. Sinclar van de Laar, lot het leggen van een spoelvlotin de
Langegracht
J. J. knot ter, tot het leggen van eene stoep aan de Haarlemmerstraat
hoek Donkersteeg
c. P. va i Oerle, tot het leggen van eene geplaveide stoep aan de Haar-
lemmerstrae imet rapporten.
4®. Voerdragten ter benoeming van
een 2e hulponderwijzer der 4e klasse aan de school n®. 1 voor min
vermogenden
een hulponderwijzer der 3e klasse aan de school n®. 2 voor minver
mogenden.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze stukken ter inzage van
de leden in de leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter. Naar aanleiding der bemoeijingen van Burgemeester
en Wethoudersis bij hen ingekomen een berigt van Dijkgraaf en Hoog
heemraden van Rijnland, waarin zij berigten dat er maatregelen genomen
zijn voor het doen inlaten van water zoo te Gouda als aan den Leidschen-
dam, ter verversching van Rijnlands boezem, en dat zij, nadat die inlating
eenigen tijd zal hebben aangehouden, bereid zullen zijn die verversching
nog meer te bevorderen, door van tijd tot tijd te Katwijk te doen
spuijen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is:
I. Adres van den heer Mr. F. Maclaine Ponthotfdende verzoek om ont
slag als regent van het H. Geest of Arme Wees- en Kinderhuis.
De heer Tollens. Het zou m. i.mijnheer de Voorzitter, rationeel wezen
om de punten l en 2 onzer agenda aan te houdentot dat punt 3 zal
zijn afgehandeld. Ik stel dat dan ook voor, op grond dat de te benoemen
raadscommissie ons misschien, door haar later rapport, er toe brengen
zal orn de superintendentie over het H. G. of Arme- Wees- en Kinderhuis
op den kerkeraad der hervormde gemeente alhier over te brengen. Het
gevolg daarvan zou wezendat alsdan niet deze Raadmaar wel de kerke
raad het regt van benoeming van regenten over bet weesbuis zou in handen
krijgen. Benoemen wij nu regenten, dan zouden wij kunnen empiëteren
op een regt, dat wij1 binnen kort aan anderen zouden overdragen. Onze
benoeming [zou dus niet alleen prematuur, maar zelfs hoogst onaangenaam
kunnen wezen voor de nieuw benoemde regentendie misschien al heel
spoedig zich zouden zien vervangen door eene andere keuze van den nieuwen
superintendent. Ik hoop dat mijn voorstel ondersteuning vinden zal. Onze
benoeming zou daarenboven noodeloos wezenwant gesteld aldat onze
raads-commissie het noodig achtte met regenten van het weeshuis over de
vraag van den kerkeraad te aboucherendan is er in elk geval nog genoeg
personeel van het bestuur van het weeshuis overig, om het verlangd advies in
te winnen. De door ons nieuw benoemde regenten zouden toch zoo
korten tijd na hun optreden niet bij magte wezen een gegrond advies uit
te brengen, maar zouden zijn wat men noemen kon: een vijfde wiel aan
den wagen. Ik wenschte eerst het lot van het weeshuis te weten en niet
tot eene benoeming over te gaan, dan nadat uitgemaakt is, wie de super
intendentie zal voeren.
De heer Eigeman. Ik ondersteun ten zeerste het voorstel van den heer
Tollensen vcreenig mij geheel met de redenwelke hij daarvoor aan
geeft. Doch deze reden is het niet alleen, die mij doet stemmen voor een
uitstel van de voordragt tot ontslag en benoeming ter zake het bestuur
van het wpeshuistot dat de Raad zal beslist hebbenof hij het beheer
van het gesticht aan zich zal behouden, dan overdragen aan den kerke
raad zooals door deze verlangd wordt. Er is eene nog veel gewigtiger
redenwelke ik nu niet zal aangevenwant ik hoop dat door het aanne
men van het voorstel, ik niet tot de ontwikkeling daarvan zal behoeven te
komen. Door de aanneming kunnen vele moeijelijkheden voorkomen worden.
1871.
De heer Buys. Ik verklaar mij stellig tegen het voorstel van den heer
Tollens. Door het goed te keuren zou men, dunkt mij, een ongelukkig be
sluit nemen. Men moet niet vergeten, dat de commissie, welke hier zal
worden benoemd om zich met den kerkeraad te verstaan omtrent eene
nieuwe regeling van het bestuur over het weeshuis, eene moeijelijke taak
zal te vervullen hebben eene taak die veel tijd zal vorderen en misschien
ook velerlei nasporingen, waarbij de hulp van regenten volstrekt onmis
baar kan worden. En hoe is het nu met dat collegie gesteld? Het is tot
één lid teruggebragten dat juist op een oogenblik dat het tot gewigtige
werkzaamheden kan geroepen worden. Dit mag, dunkt mij, niet voortduren.
Daarbij zou het minst genomen vreemd zijn, dat de gemeenteraad,
juist dan wanneer het stappen gaat doen, welke over de toekomst van eene
meer of minder zelfstandige inrigting kunnen beslissen, voor die inrigting
haar eigen orgaan weigerde. Ik acht het dus wenschelijkdat wij ons
houden aun de orde van den dag, zooals zij door u, mijnheer de Voorzit
ter, werd geregeld, dat wil zeggen, dat wij eerst het bestuur van het wees
huis aanvullenen dan de commissie benoemen welke met den kerkeraad
zal moeten raadplegen. De bewering van den heer Tollens, dat als de su
perintendentie aan de kerk mogt komenhet bestuur van het weeshuis toch
wegvalt, is zeker volkomen juist; maar wat kan zij ter zake afdoen? Zoo
lang het weeshuis blijft wat het nu is, mag geen geregeld bestuur ontbreken.
Het voorstel van den heer Tollens wordt voldoende ondersteund.
De heer Scheltema. Wanneer de commissie uit den Raad eenige voor
lichting noodig heeft, zal zij die veel beter kunnen verkrijgen van regen
ten die eenigen tijd het bestuur hebben gevoerddan van regenten die
pas in het bestuur zijn gekomenook wat betreft het produceren van
stukken. Op dit oogenblik zijn er behalve de regentessen nog twee regen
ten. Ik geloofdat deze even goed in staat zijn stukken te produceren
en inlichting te geven als een voltallig bestuur.
De heer Stoffels. Ik geloof, dat de zaak denzelfden loop zal moeten
hebben als vroeger bij benoemingen het geval was. De Raad heeft, naar
aanleiding der verordening, tcregt gemeend, dat het weeshuis een bestuur
moet hebben; er is nu een bestuur. Nu vraagt de heer l'ont zijn ontslag.
Als er geene gegronde reden vaii bedenking bestaat, wordt gewoonlijk dat
ontslag eervol gegeven. Dus ik twijfel niet, of de Raad zal ook hier geene
zwarigheid maken om dat eervol ontslag den heer l'ont te verleenen. Dan
was steeds de regeldat een nieuwe bestuurder werd benoemd, op voordragt
van regenten en regentessen' als uitmakende het bestuur. Die voordragt is
geschied. Wij hebben een dubbeltal. En nu is de vraagmag de Raad
afwijken van de tot dusverre gevolgde gewoonte en pligtmatige handelwijze,
eenen nieuwen regent te benoemen Ik geloof neen Zijn daarvoor bepaalde
redenen Want dat er nu een tusschen-voorstel is van den kerkeraadis
geen reden om van die gewoonte af te wijken. De heer Buys heeft dan
ook tcregt opgemerkt, dat, als er eenmaal weder een voltallig bestuur is,
men zich daarmede in contact kan stellen. Als er geen bestuur is, kunnen
er geen onderhandelingen plaats hebben of inlichtingen gegeven worden.
Wij mogen niet uitstellen. Ik zal gaarne, indien ik anders overtuigd word
er toe medewerkendoch twijfel of zoo iets het geval kan zijn.
De heer Tollens. Het ligt niet in mijn voorstel om aan den heer Pont
geen eervol ontslag te geven. De heer Stoffels kan daar zeer gerust op
zijn. Integendeel, ik zal daartoe gaarne medewerken, als wij maar niet
verpligt zijn dat eervol ontslag te verleenen op hetzelfde oogenblikdat
alligt ook de regenten over het punt in quaestie zullen moeten worden
gehoord. Er bestaat zeker voor dat ontslag geene urgentie, evenmin als
om dadelijk, na dat ontslag, over te gaan tot de benoeming van nieuwe
regentenwaarmede de raads commissiezoo als wordt beweerdin overleg
zou kunnen treden, ofschoon deze nog geen kennis van zaken hebben kun
nen. Maar er bestaat werkelijk op dit oogenblik een ligchaam van regen
ten en regentessen, dat blijkt uit de voordragt tot benoeming van drie
nieuwe. Immers hel collegie van regenten en regentessen vraagt in zijne
missive de benoeming en aanvulling van het bestuur. Wil onze commissie
nu aboucheren met een bestuur over het weeshuis, dan zal zij dat bestuur,
zooals uit die missive blijkt, wakende en werkzaam vinden, want het geeft
teckenen van levenjuist omdat het bestaat. De zoo sterk aangedrongen
benoeming heeft dus geen beteekenis, men heeft reeds wat men zoo drin
gend vraagt: een bestuur dat de zaken kent en geen nieuw licht behoeft
van nieuw aangekomenen die de zaken nog niet kennen.
De heer van Outeren. Ik wensch mij te voegen bij hetgeen door den
heer Buys in het algemeen is aangevoerd. Maar daarenboven mogen wij,
mijns inziens, het gevraagd ontslag van den heer Maclaine Pont niet ophou
den. Dat verzoek was reeds ingediend in een der laatste maanden van het
vorig jaar. Wij kunnen hem dus niet op nieuw nog belasten met de be
handeling van een allermoeijelijkst onderwerp, dat zeer lang zal kunnen
duren. Dat is van den heer Maclaine Pont niet te vergen. Ik wil niet
gelooven dat het gebeuren zou, maar het is toch mogelijk dat, indien wij
het ontslag hem nu niet verleenenzich hetzelfde zal voordoen als hetgeen
onlangs heeft plaats gehad en de heer Pont zijn ontslag zou nemen.
De heer Buys. Het voorstel heeft mij verrast, en hoe meer ik daarin
nu doordring, hoe meer ik het bedenkelik acht en hoe meer ik mij ge
neigd voel de vergadering tot voorzigtigheid aan te sporen. Wij worden
toch in kort geroepen om te beslissen over het lot van eene instelling,
welke eene groote mate van zelfstandigheid bezit. Zullen wij dit kunnen
doenik zeg niet zonder haar te kennenmaar zonder haar zelfs gelegen
heid te geven zich te doen hooren? 't Is waar, men kan ook aan den enkelen
regent die overblijft, desnoods aan de beambten, de inlichtingen vragen die
noodig zijn, en het is ook waar dat nieuwe regenten in den aanvang niet
veel meer op de hoogte zullen wezen dan zij die buiten staan. Maar het
17