VI. Voordragt tot vermeerdering van Let aantal hulponderwijzers bij de openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden. De voord ragt luidt aldus »Op onze openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden doet zich hoe langer hoe meer het gebrek gevoelen aan onderwijzend personeel zonder dat hierin met mogelijkheid kan worden voorzien. Bij de verorde ning op den bijstand in het onderwijs aan die scholen te verleenen is ge rekend op hoogstens 8 kweekelingen voor elke school, terwijl er slechts bij elk eentwee a drie worden gevondendaarbij overtreft het getal leer lingen verre dat waarop die scholen zijn ingerigt, waardoor mede een grooter onderwijzend personeel wordt gevorderd. Om deze reden heeft de schoolopziener in dit district ons het voorstel gedaan aan elk dier scholen nog een hulponderwijzer van de 2de klasse ad ƒ600, en een van de 3de klasse ad ƒ400, te benoemen, waartoe de ver ordening van 30 Junij 1866 (Gem.-blad n®. 15) gereede aanleiding geeft, daar ook daar de bijstand op minstens 6 hulponderwijzers wordt bepaald welk voorstel door de schoolcommissie ten volle wordt gedeeld. Wij deelen gaarne den wensch door de schoolcommissie te kennen gege ven, dat de te benoemen hulponderwijzers tevens bevoegd moeten zijn tot het geven van onderwijs in het teekenendan de overtuiging, volgens bij ons van bevoegde zijde ingekomen informatiën, dat deze thans moeijelijk zijn te bekomen, heeft ons geleid om dit bij deze voordragt niet op te nemen, ons voorbehoudende later bij eene nadere voordragt hierop terug te komen. Wij hebben dientengevolge de eer u bij deze voor te dragen tot deze vermeerdering van het hulppersoneel op de openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden als volstrekt onmisbaar te besluiten." Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden in houd »Bij nevensgaande voordragt van Burgemeester en Wethouders wordt, naar aanleiding van daartoe gedane voorstellen door het schooltoezigtin over weging gegeven het hulppersoneel aan elk der vier openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden te vermeerderen met een hulponderwijzer der 2de klasse ad 600, en een van de 3de klasse ad 400. Van de aanne ming van dat voorstel zoude dus eene verhooging van uitgaven van ƒ1000 voor ieder dier scholenof van 4000 in het geheel het gevolg zijn. De Commissie acht die vermeerdering der jaarlijksche uitgaven voor het lager onderwijs niet onbelangrijk, doch dit mag voor haar geen reden zijn om bezwaar te maken de gevraagde som toe te staanwanneer de voorge stelde uitbreiding in het belang van het onderwijs inderdaad dringend wordt gevorderd. Zij acht zich nogtans niet geroepen daarover een oordeel uit te spreken en wenscht dus de beslissing daaromtrent aan uwe vergade ring over te laten. Mogt uw collegie van gevoelen zijn dat aan die voor dragt het verlangde gevolg behoort te worden gegevendan moet de Com missie u alleen opmerken dat aan dien maatregel stellig niet voor 1 Julij uitvoering zal kunnen gegeven zijn, zoodat voor dit jaar de daaruit voort vloeiende uitgave niet meer dan ƒ2000 kan bedragen. De Commissie heeft mitsdien de eer u te raden, ingeval de voordragt wordt aangenomenhet art. Jaarwedden der hoofd- en hulponderwijzers met evengemeld bedrag te verhoogen, te vinden op het art. Onvoorziene uitga ven, waartoe het hierbij overgelegd concept-besluit tot af- en overschrijving op de gemeente-begrooting voor de loopende dienst u ter vaststelling wordt aangeboden." De heer Cock. Slechts twee woordenom te verklaren de reden waarom ik in dit geval niet zal stemmen tegen deze aanzienlijke verhooging der kosten voor het onderwijs. Zij is eenvoudig deze: dat het hier geldt het onderwijs voor on- en minvermogenden. De heer Tollens. Ik vraag slechts het woord omeven als de heer Cock, te zeggen, dat ik alleen en uitsluitend voor deze voordragt stemmen zalomdat zij de belangen van het onderwijs der on- en minvermogenden geldt. De heer le Poole. Ofschoon ik anders evenmin als de beide vorige geachte sprekers gewoon ben gelden te weigeren waar het geldt het open baar lager onderwijs aan on- en minvermogenden, zoo zal ik ditmaal eene uitzondering op deze gewoonte moeten maken en wel omdat de bijzondere school voor on- en minvermogenden op de Uiterstegracht, van welke door den heer schoolopziener de Goeje in zijn advies ook met een woord gesproken wordteerlang staat geopend te worden. Deze schoolvan welke een ruim gebruik zal gemaakt worden, naar de aanvragen te oordeelen om deze te mogen bezoekenbevat een ruimte voor 600 kinderen. Volgens de laatste officiële opgave van de Plaatselijke schoolcommissie van 15 Januarij dezes jaars is het getal der schoolgaande kinderen op de openbare scholen voor on- en minvermogenden, jongens en meisjes te zamen, 2242. Dus, als daarvan nu 600 die scholen verlaten, dan blijven er voor de openbare scholen ruim 1600 over. Ik zou daarom in bedenking willen geven het nemen van dezen maatregel uit te stellentot dat men weten kan welken invloed de spoedig te verwachten opening van bovengenoemde bijzondere school op het getal der thans schoolgaande kinderen heeft uitgeoefend, en zal alzoo voor het vermeerderen van het aantal hulponderwijzers niet kun nen stemmen. De heer Buys. Het bezwaar, door den heer Le Poole ontwikkeld, was aanvankelijk ook bij mij gerezen. Ik herinner mij namelijk in de school commissie de vraag te hebben gesteld, of het openen van eene groote bij zondere school de behoefte aan uitbreiding van onderwijzend personeel, welke nu gevoeld wordt, niet van zelf zou wegnemen. Deskundigen gaven op die vraag een pertinent ontkennend antwoord en daarbij moest ik mij wel neerleggen. Ook al mogt de nieuwe bijzondere school dadelijk geheel gevuld worden, dan nog, meenden die deskundigen, zoude men het perso neel op de openbare scholen behooren uit te breiden. De heer Dercksen. Ik zou u wel willen vragen, mijnheer de Voorzit ter, of het niet zaak ware de voordragt tijdelijk in te trekken, totdat het gebleken zal zijn of het gevoelen van den heer Le Poole dan wel dat van den heer Buys bewaarheid blijkt. De Voorzitter. Het zou wel van invloed kunnen zijn, doch waarschijn lijk is het niet; maar het schooltoezigt heeft verzekerd, dat het onderwijs beneden peil is, door het gemis aan onderwijzend personeel. De eenige we ken geleden gehouden examens hebben ons bewezen, dat de klassen boven, matig vol waren zoo zelfs dat er waren die over de 100 kinderen bevatten. De school van den heer van Dijk is verleden jaar dan ook moeten worden uitgebreid, de school van den heer Lancel wordt thaus evenzeer vergroot. En wat beteekent het toezigt van een kweekeling over 50 ja 100 kinderen, zoo als thans op enkele scholen plaats vindt? Het geldt hier het onderwijs van on- en minvermogendenzoo als teregt door de heeren Cock en Tollens is opgemerkt, wier ontwikkeling zoozeer behoort bevorderd te worden. De heer Dercksen. Mijn doel was om slechts tijdelijk de voordragt in te trekken. Ik mag toch evenmin betwijfelen de opgaven van den heer Le Poole als die van den heer Buys, fin geval van twijfel onthoud u," is een bekend gezegde, en ik zal daarom mijne goedkeurende stem aan deze voordragt moeten onthouden. In hoofdelijke omvrage gebragt zijnde wordt de voordragt met 17 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Dercksen en Le Poole. VII. Voordragt tot tegemoetkoming van hulponderwijzers van de 41'0 klassedie van elders komen. Die voordragt luidt als volgt: Bestaat er reeds sedert een geruimen tijd behoefte aan kweekelingen bij de openbare lagere scholen, deze doet zich thans ook voor ten opzigte van de hulponderwijzers 4de klasse. De bezoldiging van deze is bepaald op ƒ300 'sjaars, en dit is eene niet onbelangrijke belooning voor jongens, die zoo even de betrekking van kweekeling hebben verlaten en door hun examen bevoegd zijn geworden naar die van hulponderwijzer te staan. Hoe ruim echter deze belooning is voor jongens die bij hunne ouders in deze gemeente wonen zij is evenwel niet voldoende voor de zoodanigen die van elders komen en hierdoor kan niet in de behoefte aan die klasse van hulponderwijzers voorzien worden. Het is daarom datop het voetspoor van hetgeen te 's Gravenhage plaats heeft, bij nevensgaande missive van den heer schoolopziener in het 3dej district van Zuid hollandwordt voorgesteld om aan de van elders ko menden boven hunne jaarwedde eene toelage van ƒ100 te verleenen. Wij nemen de vrijheid dat voorstel bij deze aan uwe vergadering voor te dragen, onder deze bepaalde voorwaarde dat zoolang zich binnen deze gemeente onder de sollicitanten geschikte jongelingen bevinden deze bij voorkeur zullen geplaatst worden, doch bijaldien dit het geval niet mogt zijn men zijne keuze op van elders komende sollicitanten zal bepalen, in welk geval deze met zoodanige toelage zullen worden begunstigd." De Commissie van Financiën berigt in haar rapport dat bij haar, zon der in eenig onderzoek naar de noodzakelijkheid van den voorgestelden maatregel le treden, van financiële zijde daartegen geene bedenkingen bestaan. De heer Tollens. Met deze voordragt kan ik mij niet vereenigen mijnheer de Voorzitter. Ik zie in de bezoldiging van hulponderwijzers van de 4de klasse alleen eene financiële tegemoetkoming en niets meer. De hoofdzaak bij hunne benoeming acht ik gelegen in hel voorregt, dat zij door hunne plaatsing binnen deze gemeente, waarin het onderwijs als zoo uitstekend wordt geprezenworden in staat gesteld zich verder te bekwamen om daardoor tot rangsverhooging te geraken, die hier waarlijk niet matig gesalarieerd wordt. Daarenboven legt dit voorstel al weer een nieuwen last op de belastingschuldigen, die reeds genoeg te betalen hebben en dat acht ik niet oorbaar, maar zeer ongewenseht. Ik stem dus tegen deze voordragt. De Voorzitter. Het bezwaar heeft zich thans voorgedaanwij hebben gebrek aan geschikte jongelieden. Overigens spreekt het van zelf dat men ze niet buiten af zal zoeken, tenzij het blijke dat het onvermijdelijk is. De heer Tollens. Ik acht het toch een voorregt, dat zij, die zich hier willen vestigenverder vooruit kunnen komen, en het zou mij zeer bevreem den indien de jeugdige candidaten of hunne ouders er iets anders in zagen dan eene uitmuntende gelegenheid voor eene volgende maatschappelijke posi tie, die nooit geheel onkostbaar verkregen wordt; zoo men al zou willen aannemen dat eene toelage van 300 daartoe niet voldoende is voor jonge lieden van dien leeftijd, die toch ook in het huis hunner ouders geld kosten voor onderhoud. De heer Dercksen. Ik zal, even als de heer Tollens en om dezelfde reden tegen deze voordragt steramen. Men heeft mij wel eens toegevoegd dat ik te veel hechtte aan de eer om in deze stad bij het onderwijs te worden geplaatst, te veel aan de kans om zich hier beter te kunnen oefenen en dus ook van op die wijze vooruit te komen. Ik blijf echter beweren dat dit geen enkel onderwijzer onverschillig kan zijn en acht daarom ook voor jongelieden, van elders komende, het tractement voldoende. De Voorzitter. Hoe groot ook het voorregt zij om hier te komen, het is gebleken, dat men op het bestaande tractement niet gezind is hier te komen. Voor de ontwikkeling van den geest moge het voor zoodanigen wenschelijk zijn zich hier te vestigen, doch voor het ligchaam zou ik zulks betwijfelen. De heer Buys. Ook ik geef zeer ongaarne mijne stem aan deze voor dragt en doe het alleen uit nood gedrongen, Er moeten onderwijzers zijn en op de nu nog geldende voorwaarden schijnt men hen niet te kunnen vinden. Mijn grief is intusschen niet geheel gelijk aan die welke andere leden ontwikkelden. Wel verre dat ik er tegen zoude opzien het tractement van ƒ300 te verhoogen, gevoel ik schaamte er toe te moeten medewerken dat dit tractement als regel behouden blijft. Driehonderd gutden, eene som lager dan het loon dat aan een fabriekarbeider toekomt, is geen trac tement voor een hulponderwijzerdie van 's morgens tot 's avonds werk- 13

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 5