men ook in de grootere stedenmaar de meerdere bevolking geeft daar afwisselend personeel. De heer Goddsmit. Ik wensch over deze zaak een enkel woord in bet midden te brengen. Wij hebben, dunkt mij, deze vraag te beantwoorden: 1°. Worden de ingezetenen van Leiden al te zeer gedrukt door de som die gevraagd wordt? Ik voor mij geloof dat de toestand der gemeente en der ingezetenen van dien aard is, dat men gerust nog 2000 'sjaar9 meer kan laten betalen. Bij een budget van p. m. f 400.000 is waarlijk de bijvoeging van 2000 niet te beschouwen als nijpend of drukkend. In de tweede plaats heeft men de vraag te beantwoordenbestaat er behoefte aan een verbeterd gebouw? En nu is het niet van gisteren of eergisteren dat die vraag tey sprake komt. Bij elke vergadering, bij elk concert, bij elke vereeniging, hoort men dezelfde klagt aanbeden: de gehoorzaal is geen locaal deze stad waardig. Nu hebben wij ontvangen een voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan die klagt een einde te maken. Wordt het aangenomeneene wezenlijke behoefte zal daardoor worden bevredigd. Wie zal er mede bevoordeeld worden? heeft men gevraagd. Ik antwoord: de geheple burgerij. Immers zal er nu gelegenheid worden gegeven aan het vestigen van vereenigingen tot het houden van vergaderingen die tot doel hebben bevordering en ontwikkeling van kunst en wetenschap. En naarmate die gelegenheid meer en meer wordt opengesteldzullen de schadelijke en zedebedervende bijeenkomsten verminderen. De zaak is derhalve onbetwistbaar ten behoeve en ten nutte van de gansche burgerij zonder uitzondering. En door wie zal die meerdere uitgave worden ge dragen? Ik geloof door 15/16 van hen die er grootendeels het genot van zullen hebben. Maar verlangt de burgerij deze verbetering en die uitgave? De heer Dercksen heeft zich van die vraag zeer gemakke lijk afgemaakt, nagenoeg op dezelfde wijze als ééns in eene andere riating Willem I, die al de niet stemmenden als toestemraenden heeft beschouwd. De heer Dercksen beschouwt al diegenen welke niet gepetitioneerd hebben als tegen den maatregel. Maar zou men niet veeleer kunnen bewerendat zij die niet geteekend hebben, juist diegenen zijn die vertrouwen stellen in en zich volkomen vereenigen met het denkbeeld van Burgemeester en Wet houders? Als ik mij de zaak wel herinner, is er slechts een stuk in druk verschenendoch zonder naamin een der Leidsche Courantentegen het voorstel, terwijl vele stemmen zich voor het voorstel hebben doen hooren. Het beweren ware alzoo niet onjuist, dat zij die niet geteekend hebben wel degelijk zijn voor het voorstel. Doch liever zou ik niet het aantal van onderteekenaren als maatstaf willen genomen zienwant wij weten te goed dat de Nederlanders niet gemakkelijk zijn over te halen om te petitioneren, tenzij zij gedreven worden voor zaken waarbij zij meenen dat de godsdienst betrokken is. Wanneer ik nu resumeer, kom ik tot dit resultaat. Men vraagt van de burgerij eene opbrengst van slechts 2000 'sjaars meer, eene som die waarlijk, met het oog op het goede doel, niet geacht kan worden bovenmatig te zijn. Men vraagt die som tot bevrediging van eene algemeen erkende behoefte. Die som zal grootendeels opgebragt worden door belastingschuldigen, die gaarne ook tot verfraaijing der stad willen bijdragen zonder dat zij al te drukkend zal zijn voor de overigen, zoodat men waarlijk niet zal kunnen zeggen dat men in deze zaak roekeloos met het geld der burgerij omspringt. Zeker is het, dat bevredigd zal worden eene behoefte die sedert 10 a 20 jaren bestaat. En als dus de burgerij die som wil be talen, moet men niet zijn plus roi/aliste que le roi, en als het ware de bur gerij willen beschermen tegen spilzucht. De eenige vraag bij die kleine uitgaaf, in vergelijking met bet budget, is: zal zij goed besteed wordenen strekt zij ter voldoening aan eene behoefte? Zoo ja, dan maak ik geen bezwaar. De heer Buys. Een enkel woord slechts over een paar bijzaken. De heer Dercksen heeft aan de juristen in deze vergadering gevraagd hoe zij wel dachten over de grondwettigheid der petitie, heden bij den Baad inge komen, en op de aanhangige quaestie betrekkelijk. Ik had gedacht dat de heer Goudsmit het gevraagde antwoord zou gegeven hebben maar nu hij dit niet deed, wil ik het beproeven, al ware het slechts om de adressanten niet te doen geloovendat wij allen het bezwaar van den beer Dercksen deelen en hen dus verdenken een ongrondwettigen stap te hebben gedaan. Ook om uwentwille, mijnheer de Voorzitter, mag die verdenking niet be staan blijven, omdat een ongrondwettig adres door u toch wel niet zonder commentaar aan de vergadering zou worden overgelegd. En wat is er nu van de bedoelde petitie? Ik zie daarin alleen dit, dat 20 of 21 personen, die elk voor zich teekenenden Raad berigt geven dat vele ingezetenen in eene onlangs gehouden bijeenkomst een besluit hebben genomenwaaruit van hunne ingenomenheid met het plan tot verbouwing van de gehoorzaal blijken moet. Hoe de eenvoudige mededeeling van dit besluit kan worden opgevat als een petitioneeren in naam van meerderendoor de grondwet verboden is mij niet duidelijk. In de tweede plaats een enkel woord aan den heer Hartevelt. Dat geachte lid wenscht het geld, voor de verbouwing noodig, te vinden door eene leening, en doet het daarbij voorkomen alsof de Commissie van Financiën eene andere meening zou zijn toegedaan. Dit is intusschen werkelijk het geval niet, de Commissie wenscht eerst de hoofd zaak te hebben uitgemaakt, ten einde later, naar mate van omstandigheden te beslissen door welk middel de bepaalde uitgaaf het bpst zou kunnen wor- j den gedekt. Men kan voorshands tot eene leening besluiten maar behoort zichnaar ik meen het regt voor te behouden om later tot verkoop van effecten te besluiten, indien het dan mogt blijken dat dit middel voor de gemeente verkieslijk ware. Wat eindelijk de exploitatie betreft, zoo wilde de Commissie enkel te kennen gevendat naar haar oordeel de gemeeente nimmer het betreurenswaardig voorbeeld van andere plaatsen behoorde op te volgen, door zelve als kasteleinesse op te treden. De heer Eigeman. Door al het gesprokene ben ik niet tot de overtui ging gekomen dat ik de financiële quaestie te bezwarend inzie. Ook is er mij nog geen uitzigt gegeven om dat bezwaar te helpen wegnemen. Wat de heer Goudsmit gezegd heeft: dat die lasten zoo groot niet zijn, want wat beteekenen 2000? dit kan ik niet toegeven. Op zichzelve beschouwd be- teekenen twee duizend gulden nietsen ik zou de belastingschuldigen geluk wenscbenwanneer zij deze alleen maar te dragen haddenmaar er valt meer te dragen. Het gaat toeh niet op, om bij elk voorstel van uitgave, en vooral zooals bet nu in deze is, voor genot dat genoten wordt in beperkten kring, te zeggen: het is maar dat weinige. Want van daag een weinig, morgen een weinig, en komt dit weinige wat dikwijls voor, dan wordt het eindelijk een groote last. De heer Goudsmit vergist zich zeker als hij meent dat 15/16 (zeker van de belastingschuldigen?) profijt van die zaal zullen hebben. Maar aangenomen dat dit zoo wareis dan die uitgave van zoo algemeen belang, dat wij niet te letten hebben op het overige 1/16 deel belastingschuldigen? Moeten zij, huns ondanks, het genot van anderen door verhoogde lasten helpen onderhouden De heer Dercksen (voor de derde maal krachtens vergunning der ver gadering het woord voerende). Het is hier natuurlijk niet de plaats om eene regtskundige quaestie op te lossenen ik zal het ook niet wagen met den heer Buys te redetwisten waar het eene quaestie van staatsregt geldt. Maar dit is toch zeker, dat ik grond meen te hebben voor mijne beschul diging, zooals men mijne opmerking heeft genoemdin het proces-verbaal der gehouden bijeenkomst, dat hier is ingediend. Men mag nu verschillen in de opvatting van de letter der Grondwet in bedoeld artikel, dat ik meende overtreden te zijn, maar ik geloof dat de geest dier bepaling mede brengt, dat ieder voor zichzelf moet spreken en niet uit naam van ande ren. Intusschenzooals ik zeidezal ik het niet wagen mij op dit terrein en te dezer ure in een strijd met den heer Buys te begeven. Wat echter het terugwerpen der beschuldiging op den geachten Voorzitter betreft, meen ik te moeten doen opmerken dat het proces-verbaal, aan den Raad geadresseerd zijnde, door hem ook hier ter tafel moest worden gebragt en hij het aan dezen moet overlaten de zaak te decideren. Ik heb dit alleen willen zeggen om aan te toonen dat ik niet ligtvaardig ben geweest in mijn oordeelof ten doel had iemand onaangenaam te zijn. De heer van Heukelom. Na alles wat er over het onderwerp dat ons bezig houdt reeds gezegd is, zou ik het woord niet gevraagd hebben, indien ik niet meende dat een argument tot aanprijzing van het voorstel door de vorige sprekers met stilzwijgen was voorbijgegaan en dat mij toch nog al van gewigt voorkomt. Er is veel gesproken over het gebruik der gehoor zaal voor alle mogelijke vermaken, feesten, muziekuitvoeringen enz. Hoe zeer het nut daarvan erkennende, kan ik toch begrijpen dat daartegen nog wel iets te zeggen valt. Maar voor mij ligt in het stichten van zulk een ruim gebouw nog een ander en veel grooter nut. Ik beschouw het bezit van zoodanig locaal ook als een raiddel om met vrucht te kunnen arbeiden aan de opvoeding van onze burgerij. Ik heb hier het oog op de volks voorlezingen, die gelukkig zoozeer in den smaaK van onze medeburgers vallendat de tegenwoordige zaal daarvoor reeds te klein is. Daardoor moet menig belangstellende worden afgewezen, gelijk mij van nabij bekend is. Ik betreur diten waardeer te zeer de moeite en zorgen die door velen aan die volksvoorlezingen te koste gelegd wordenom niet te wenschen dat hun een ruimer locaal ter beschikking gesteld worde, opdat hunne pogingen ook in ruimer kring mogen vruchtbaar zijn. De Voorzitter. Bij dat adres wordt ook, mijns bedunkens, in de verste verte niet tegen art. 9 der Grondwet gezondigd. Het is toch niet namens anderen ingediend. Ik zal evenwel daarover niet verder sprekenna hetgeen dienaangaande reeds door den heer Buys is opgemerkt. Wat nu het voor stel van Burgemeester en Wethouders aangaat, mij zal het aangenaam zijn, wanneer het de goedkeuring der vergadering zal wegdragen. Over de voor deden die zoodanige zaal zal opleveren, zal men het allen wel eens zijn, zoowel de voordeden die men ziet als die welke men niet ziet. Ik acht het niet noodig over dit punt in verdere ontwikkeling te treden. Met genoegen hebben Burgemeester en Wethouders ontwaard dat de Commissie van Financiën hare goedkeuring aan het voorstel hecht. Overigens kunnen zij zich wel vereenigen met de zienswijze van de Commissie, als zij meent „dat de omstandigheden kunnen medebrengen, dat eene andere wijze van dekking, wanneer die som benoodigd is, voordeeliger zoude kunnen zijn, waarom zij in bedenking geeft om voor alsdan zich in deze voordragt wijzi ging voor te behouden." Thans wenscb ik, als niemand meer het woord verlangt, in rondvraag te brengen: zal er eene nieuwe zaal gebouwd worden De heer Eigeman. Ik heb mijne stem geheel afhankelijk gesteld van de wijze waarop men die uitgave kan doen, zonder bezwaar van de belasting schuldigen. Nu ik zie dat deze niet, althans zoo het schijnt, kan gevonden worden, gevoel ik mij verpligt, hoe gaarne ik zou gestemd hebben vóór de verbouwing, nu tegen te stemmen. De Voorzitter. De heer Buys heeft teregt reeds doen uitkomen dat er slechts te kiezen is tusschen eene leening en verkoop van kapitaal. De heer Krantz. Ik geloof dat het voorstel der Commissie zeer juist is. Het komt mij voor, dat het zeer gevaarlijk zou zijn om nu te beslissen, op welke wijze de zaak geldelijk zou moeten worden geregeld. Het blijft toch uit den aard der zaak altijd aan den Raad voorbehouden dit zoodanig te regelen als hij het best zal oordeelen. De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft aan het slot van haar rapport het volgende gezegd»En wat eindelijk de som van f 45000 betreft, waarop dit werk wordt geraamd, de Commissie heeft daartegen geene bedenkingen en vindt mede geen bezwaar om bij het raadsbesluit, waarbij die som moet geregulariseerd worden, deze bij wijze van leening te dekken; dan zij meent er uwe vergadering nu reeds op te moeten wijzen, dat de omstandigheden kunnen medebrengen, dat eene andere wijze van dekking, wanneer die som benoodigd is, voordeeliger zoude kunnen zijn, waarom zij in bedenking zoude geven om voor alsdan zich in deze voordragt wijziging voor te behouden." Ik geloof, dat dit zeer juist uitgedrukt is. De Raad blijft dan bij magte om, naar gelang van omstandigheden, in het welbegrepen financieel belang der stad te handelen. Indien geen der leden verder het woord verlangt, sluit ik de beraadslaging, en zal ik allereerst in stemming brengen de vraag, of de stads-gehoorzaal zal worden verbouwd, in den geest zooals dat door Burgemeester en Wethouders, na overleg met de Commissie van Fabricage, is ontworpen. Deze vraag wordt met 16 tegen 5 stemmen toestemmend beslist. Tegen stemden de heeren Cock, Dercksen, Lezwijn, Eigeman en Tieleman, Thans wordt in stemming gebragt de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 4