De heer Goüdsmit. Ik kan mij met deze verandering zeer goed vereeni
gen, daar het dan op alle geleiders slaat.
Het amendement van den heer Goüdsmitzooals het door den heer Cock
is gewijzigd, in omvraag gebragt, wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen.
Tegen stemden de heeren du Rieu, Buys en Tollens.
Hierop wordt de geheele nieuwe alinea van art. 114 in omvraag gebragt
en aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden: de heeren van Heukelom en du llieu.
De Voorzitter. Na komt- in behandeling het voorgestelde betrekkelijk
art. 115.
De heer Wttewaall. Ik blijf voor het behoud van de zinsnede van
art. 115, volgens welke een geleider een der voorste beesten moet vasthou
den en geleiden.
De heer do Rieo. Ik ben zeer voor dat behoud, en ik durf gerust ver
klaren, dat ook vele landlieden er voor zijn. Ik houd het daarvoor, dat
er dan minder gevaar voor ongelukken zal bestaan.
De Voorzitter. In eene vroegere vergadering werd besloten de be
handeling van deze zaak aan te houden, omdat men het wenschelijk achtte,
dat deskundigen zouden worden geraadpleegd. Dat is geschied. Er zijn
vjjf deskundigen geraadpleegd. Allen waren eenstemmig tegen het behoud
van die bepaling, en zij meenden dat hare afschaffing juist wenschelijk
was, ten einde ongelukken te voorkomen. Ik -vind het dus nog al beden
kelijk, met afwijking van het advies van deskundigen, de bepaling te
behouden.
De heer Cock. Ook ik heb verlangd, dat deskundigen zouden worden
geraadpleegd. Dat is geschied, en nu zie ik tot mijn leedwezen, dat er
verschil is tusschen de geraadpleegde deskundigen en den heer Wtte-
waall, die zeer zeker door zijne groote bekendheid met alles wat landbouw
en veeteelt betreft, onder de deskundigen mag gerangschikt worden. Ik
voor mij hel tot de opinie van de vijf eerst geraadpleegden over. Ik doe
opmerken, dat het in de voorgestelde verordening volstrekt niet verboden
wordt, dat één der geleiders vóór de drift zal gaan om het voorste beest
te geleiden of vast te houden. Dit zal geschieden wanneer het noodig is
en men zal het laten wanneer het niet noodig is. Volgt men daarentegen
het amendement van den heer Wttewaall, dan zal het steeds moeten geschie
den, hetzij noodig, hetzij onnoodig. In het laatste geval neutraliseert men
één der verpligte geleiders, die op andere wijze nuttig werkzaam konde zijn.
Het is waar, dat men het aantal geleiders, dat verpligtend is voorgeschre
ven, zoude kunnen vermeerderen, maar juist dat is eene zaak, die ik in de
vorige vergadering niet wilde, daar het ligt belemmerend voor onze zoo
bloeijende veemarkt konde werken.
De heer Hübrecht. Zoo als art. 115 nu luidt, moet het voorste beest
behoorlijk worden vastgehouden en geleid. De deskundigen hebben zich
tegen het behoud van die bepaling verklaard die ook dikwerf onuitvoerlijk
is, omdat het niet altijd mogelijk is, het beest dat men geleidtliet eerste
te laten gaanhetzij door onwilligheid van het beestof door het sterk
aandrijven der volgenden.
Het amendement van den heer Wttewaall, tot het behoud van de meer
gemelde bepaling van art. 115, wordt in omvraag gebragt en verworpen
met 17 tegen 3 stemmen.
Voor stemden de heeremdu Rieu, Bijleveld en Wttewaall.
IX. Missive van Meesteren Regenten van het H. Geest- of arme wees- en
kinderhuis, houdende bedenkingen omtrent het opmaken eener voordragt
ter vervulling der bestaande vacaturen.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders is vau den volgenden
inhoud
'Wij hebben de eer u bij deze omtrent de aan uwe vergadering door
regenten van het Heilige Geest of arme wees- en kinderhuis gerigte missive
van den 29 December 1870, mede te deelen: dat regenten in dwaling ver-
keerenwanneer zij aan de gedrukte verslagen uwer vergadering, die zeer
veel tot de geschiedenis en het regt verstand uwer besluiten bijdragenzoo
danige authenticiteit toekennen dat, wanneer er verschil tusschen deze en de
gehouden notulen mogt bestaan, zij of den voorrang in de geloofwaardig
heid of zelfs tot eenige quaestie dienaangaande tusschen beiden aanleiding
zouden kunnen geven.
Die verslagen rusten op geen het minste openbaar gezag en worden door
elk lid afzonderlijk, naar zijne .beste meening en wetenschap, gecorrigeerd
en geredigeerd; de notulen daarentegen rusten op wettige dienaangaande ge
geven voorschriftenworden voor de geheele vergadering gelezen en door
haar vastgestelden later als authentiek door den Burgemeester en Secre
taris gewaarmerkt; er is en kan alzoo geen de minste twijfel bestaan,
dat deze bij verschil alleen voor veridiek moeten gehouden worden en haar
inhoud boven allen twijfel verheven is.
Het is op deze gronden dat wij de vrijheid nemen u omtrent deze missive
te raden aan regenten te kennen te geven dat zij uitgenoodigd worden ge
volg te geven aan de missive van Burgemeester en Wethouders van den
19 December 1870, als overeenkomende met de notulen van 11 Augustus
1864, die in deze als voorschrift moeten strekken."
De heer Bijleveld. In eene vroegere vergadering is door mij gewezen
op de verordening betrekkelijk het weeshuis en wel bepaaldelijk op art. 3
dier verordening, welk artikel gelijkluidend is met de daaromtrent in de no
tulen voorkomende redactie. De vergadering vereenigde zich met mijne
zienswijze, dat bij het bestaan eener vacature in het bestuur der bedoelde
inrigting, eene voordragt tot aanvulling moest uitgaan van het bestuur en
dat het bestuur bestaat zoowel uit regenten als uit regentessen. Ten gevolge
van het in deze gevallen besluit hebben Burgemeester en Wethouders zich
gewend tot het bestuur van het weeshuis, met verzoek in bedoelden geest
te handelen. Later is geblekendat volgens het gemeenteblad bij de dis
cussie over de verordening zoude zijn aangenomen een amendement van den
heer van der Hoevenwaarbij het beginsel golddat bij het bestaan eener
vacature eene voordragt zou uitgaan van regenten of regentessenal naarmate
de vacature betrof een regent of eene regentes. Dat amendement zoude
zijn aangenomen met «algemeene" stemmen. Nu wil ik niet beweren
dat de verslagen in het bijblad der Leidsche Courant omtrent de han
delingen dezer Vergadering authenticiteit bezitten, en geplaatst kunnen
worden tegenover de notulenik kan dit ook in het midden latenmaar
hoogstvermoedelijkm. i.heeft de zaak zich toch toegedragen zooals het
Gemeenteblad vermeldt, en is door een noodlottig toeval bedoeld amende
ment niet opgenomen in de notulen en in de verordening. Is dit zoodan
wenschte ik er op te wijzendat bij de vaststelling der verordening de wil
van deze vergadering, die het amendement met algemeene stemmen zoude
hebben aangenomen, was, dat regenten voor regenten en regentessen
I voor regentessen eene voordragt zouden doen, en, aangezien het bovendien
blijkt, dat ook de tegenwoordige regenten die regeling wenschen, te vra
gen of van de zijde van Burgemeester en Wethouders een voorstel in be
doelden geest mag worden gewacht. Mogt dit het geval zijn, zoo zal ik
mij van het doen van zoodanig voorstel onthouden.
De Voorzitter. Ik wil u wel mededeelen, dat bij ons geen voornemen
daartoe bestaat. Wat is er toch van deze zaak? Bij de resumtie hebben
de heeren regenten, ter vergadering tegenwoordig, hunne goedkeuring aan
de notulen gehecht. Daarom bestond er voor Burgemeester en Wethouders
geene aanleiding om een voorstel te doen.
De heer Bijleveld. Ik eerbiedig de bij het Dagelijksch Bestuur be
staande bezwaren, maar wenschte alsnu te verklaren, dat ik van mijne
zijde een voorstel zou willen indienen, en, aangezien dat voorstel, op grond
van de bepalingen van het reglement van orde, in deze vergadering in
geen geval kan in discussie komenvoor te stellen deze geheele zaak
voorloopig aan te houden, totdat bedoeld voorstel zal zijn gedaan.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene zou ik thans ook
in overweging geven de zaak aan te houden.
De heer Krantz. Aan de orde is het verzoek van hb. regentendaarbij
is een advies uitgebragt door Burgemeester en Wethouders. Het komt mij
dus voor, dat door het verzoek toe te staan of af te wijzen de zaak kan
beslist worden.
De Voorzitter. Men kan daarom even goed besluiten de zaak aan te
houden.
De heer Bijleveld. Ik geloof, dat hetgeen heeren regenten verlangen
geen punt van discussie kan uitmakenomdat zij hier geen voorstel kun
nen doen.
De heer Goüdsmit. Ik moet ernstig opkomen tegen hetgeen door den
heer Bijleveld is aangevoerd. Wij voor ons mogen niet afwijken van de
duidelijke bepalingen eener verordening, wier strenge vasthouding ook hij
kan geroepen zijn te vorderen. Daarom verwondert mij juist van den heer
Bijleveld eene handelwijze als door hem wordt voorgesteld. Te zeggen:
laten wij eerst de verordening wijzigen in den geest waarin zij zou bedoeld
zijn, ten einde deze wijziging op den bestaanden toestand toe te passen,
ik zou dit zeer revolutionair achten. Het ware aan de verordening eene
retro-activiteit geven, die zeker voor het minst onregelmatig is. Wij moeten
handhaven de bestaande verordening en deze alleen op dit geval toepassen.
De Voorzitter. Maar het blijkt dan toch uit de stukken, al is het
ook niet officieeldat er bij toeval een verzuim heeft plaats gehadwaarop
niet geattendeerd is. Daarom meen ik, dat het voorstel van den heer Bij
leveld in aanmerking zou kunnen komenen zie niet in dat dit tot ernstige
moeijelijkheden zou kunnen aanleiding geven.
De beer Hübrecht. Ik geloof dat wij ons moeten houden aan de
goedgekeurde notulenen bij de vaststelling dier notulen waren twee raads
leden, tevens regenten van het weeshuis, tegenwoordig. Wat de Handelin
gen betreft, deze moeten in deze zaak buiten beschouwing blijven. Daarbij,
indien de verordening niet conform de notulen waszonden die regenten
die tevens raadsleden zijn, hierover hunne bemerking wel hebben inge
zonden.
De Voorzitter. Wij hebben sedert 1864 gehandeld in den geest als
in de gedrukte Handelingen de zaak is vermeld. En regenten hebben ins
gelijks bij hunne voordragten in gelijken geest gehandeld. Het is, dunkt
mij, dus duidelijk dat hier te goeder trouw eene vergissing heeft plaatsge
had, waarop bij de resumtie der notulen niet is gelet.
- De heer Goüdsmit. Als gevolg wordt gegeven aan het verlangen van
den beer Bijleveld, wordt aan de dames-regentessen inderdaad een verkre
gen regt benomen. Volgens de verordening toch hebben zij het regt tot
het doen der voordragt mede te werkenen nu zouden wij willekeurig de
verordening gaan wijzigenten einde reeds nu de regentessen uit te duiten.
De Voorzitter. Het is toch nooit facto geschied.
De heer Goüdsmit. Dat doet er niets toe. Wij hebben met geen fac
tum te maken. Jure hebben regentessen regt otn de voordragt te helpen
opmakenen nu zou men door den voorgestelden weg haar dat regt ontne
men om alleen en uitsluitend aan regenten genoegen te doen.
De heer Krantz. Ik zoude gaarne eene wijziging in de verordening
zien gebragt en aan het verlangen van hh. regenten voldoenen zal uit
dien hoofde voor het voorstel van den heer Bijleveld stemmen.
De heer de Eremeet. Als de voordragt van Burgemeester en Wethou
ders in stemming wordt gebragt, zal daardoor worden uitgemaakt, of de
verordening zal worden gehandhaafd of ter zijde gestelddie beslissing
moet, dunkt mij, aan elke andere voorafgaan. De vraag of in eene stichting
als deze een algemeen bestuur niet de voorkeur verdientook als eene
voordragt moet worden ingebragt, mag, zoo er later eene wijziging mogt
worden voorgesteld, wel rijpelijk worden overwogen, omdat de beslissing
toch ongetwijfeld grooten invloed zal hebben op de eenheid in hit beheer.
De heer Cock. Ik ondersteun ten sterkste het denkbeeld door den heer
Bijleveld ontwikkeld. Ik begin met op den voorgrond te stellen, dat ik
zeer goed weet, dat de notulen het eenige officiële stuk zijn, waaruit van
het verhandelde in den gemeenteraad blijkt, en dat het gemeente-blad het
eenige orgaan iswaaruit men de gemaakte gemeente-verordeningen officieel
leert kennen. Maar dat verhindert niet, dat in dergelijke officiële stukken
ook wel eens dwalingen kunnen insluipen. Zulke dwalingen zijn zeer verge
felijk en vinden zelfs in de officiële stukken van de hoogste collegiën van
staat wel eens plaats. Men haast zich daar dan ook gewoonlijk de begane
fout zoo spoedig mogelijk door een nieuw besluit te herstellen dat alsdan
op nieuw officieel wordt afgekondigd en volkomen kracht van wet heelt.
Hier in Leiden heeft iets dergelijks plaats gehad. Een amendement op de
verordening voor het weeshuis, door den heer van der Hoeven in den jare
1864 voorgesteld en aangenomen, is niet behoorlijk genotuleerd en dienten
gevolge weggelaten uit de gedrukte verordening in het gemeente-blad voor
komende. Is het nu niet billijk en regt, dat wij aan het verzoek van hee
ren regenten voldoen en die fout door een nieuw besluit herstellen? Dat
er eene fout in het authentieke stuk is ingeslopenstaat vast. Geen
der leden dezer vergadering, die in 1864 leden van den Raad waren,
ontkent het. Het blijkt verder én uit het gedrukte verslag onzer han
delingen én uit de omstandigheid, dat in de zes jaren, gedurende welke
deze verordening in werking is geweest, geen enkelen keer de officiële
foutieve lezing is gevolgdmaar steeds de waarlijk bedoelde. Ik roer hier
de vraag niet aan, in hoeverre het wenschelijk is, dat ook de dames regen
tessen medeadviseeren over het verleenen van ontslag en het aanvullen van
vacatures van altredende heeren regenten. Daarmede hebben wij nu niets