HAN1LIN6EN TAD DEN GENEENTEHAAD TAN LEIDEN. 25. 37 Zitting van Donderdag 39 December 1S?0, geopend ten ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. 0. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren KrantzCock, Verster, LezwijnStoffels, Tollensde FremeryHarteveltHoogHubrechtTielemanvan Outeren van Heukelom, van Wensen, Scheltema, Goudsmit, Le Poole, Dercksen, du Bieu en van den Brandeler. De heeren Eigeman en Wttewaall gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 December 11. worden gelezen en goedgekeurd, De Voorzitter deelt mede: Twee dispositiën van Ged. Staten van Zuid-Holland van den 20 December 1°. B, n°. 7908 (le aid.), G. S., n®. 31, waarbij de mededeeling van het raadsbesluit van 24 November bevorenshoudende wijziging der veror dening van den 2°n Julij 1866, op de openbare scholen voor meer uitge breid lager onderwijs voor jongens, en intrekking van die van 30 April 1868 voor kennisgeving wordt aangenomen 2°. B, n°. 7965 (3e afd.)G. S.n°. 46, waarbij het 2e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting voor 1870 wordt goedgekeurd. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Voordragt betreffende het standbeeld voor Boerhave. 2°. Kapport op het adres van J. Bolt, betreffende de continuatie van het onderhoud der plantsoenen. 3°. Rapport der Raads-Commissie in zake den toren der Marekerk. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. De Voorzitter. Nog zijn ingekomeneen verzoek van Mej. W. M. Pluygers, en een verzoek van J. C. L. Sicherer en C. J. Heintz, tot het kosteloos gebruik van de Stads-Gehoorzaalhet le op den 25M' Januarij 1871, voor eene lezing van den heer Dr. van Gorkom, ten behoeve eener Vrouwen-vereeniging voor scholen, ten dienste van het godsdienst-onderwijs; het laatste op den llen Januarij e. k.tot het geven eener soiree musicale, tot stijving van het fonds van het Evang. Luthersch Weeshuis. Ik stel voor beide verzoeken in te willigen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Benoeming van leden in de Plaatselijke Schoolcommissie bij perio dieke aftreding. De heeren Krantz, Tollens en Hubrecht worden door den Voorzitter uitgenoodigd met bem het bureau van stemopneming uit te maken. Ter vervulling der eerste vacature waren op het dubbeltal voorgedragen de heeren Dr. A. Heynsius en Dr. D. Doijer. Met 12 stemmen wordt benoemd de heer Dr. A. Heynsius; zijnde 7 briefjes in blanco gelaten. Voor de tweede vacature waren op het dubbeltal geplaatst de heeren Dr. H. Boursse Wils en Mr. W. C. D. Olivier. Met 10 stemmen wordt benoemd de heer Dr. H. Boursse Wils; zijnde 1 stem uitgebragt op den heer Mr. van Oosterzee, terwijl 8 briefjes in blanco waren gelaten. De heer du Rieu komt ter vergadering. Ter vervulling der derde vacature bestond het dubbeltal uit de heeren Dr. E. Verwijs en Dr. J. H. C. Kern. Met 12 stemmen wordt benoémd de heer Dr. E. Verwijs; zijnde 1 stém uitgebragt op den heer Kern, terwijl 7 briefjes in blanco waren gelaten. Eindelijk, ter vervulling der vierde vacature, waren op het dubbeltal voorgedragen de heeren Mr. A. J. Wijnstroom en Mr. G. A. van Hamel. Met 13 stemmen wordt benoemd de heer Mr. A. J. Wijnstroom; zijnde 7 briefjes in blanco gelaten. II. Wijziging van de verordening op de plaatselijke directe belasting. De voordragt deswege luidt als volgt: 'Burgemeester en Wethouders hebben de eer aan den Raad voor te stellen art. 8 van het raadsbesluit dd. 11 Nov./20 Dec. 1869, regelende de heffing eener plaatselijke directe belasting, te wijzigen als volgt: a. van elke door bovenstaande vermenigvuldiging verkregen som wordt ter bepaling van het belastbaar inkomen ƒ300 afgetrokken; b. onverschillig welke de huurwaarde is wordt geene belasting geheven als de meubelwaarde minder dan /AO bedraagt. Memorie van Toelichting. Zeer zeker is het een eerste vereischte van eene belasting-verordeningdat de gegeven voorschriften voor uitvoering vatbaar zijn en in den regel alle belastingschuldigen, desgevorderdverpligt kunnen worden om den een maal vastgestelden aanslag te betalen. Inderdaad is dit thans niet het geval. Art. 260 van de gemeentewet be paalt dat bij de invordering van gemeentebelasting de regelenbij de wet op de invordering van 's rijks directe belastingen gesteld, gelden zullen. De wet van 22 Mei 1845 (Stbl. n°. 22) is alzoo voor ons verbindend en deze bepaalt in art. 14, met verwijzing naar het wetboek van burgerlijke 1870. regtsvorderingde wijze waarop het dwangbevel, dat het regt van parate executie medebrengt, moet worden uitgevaardigd. Deze executie heeft echter hare grenzen, en ze zijn vervat in de artikelen 447 en 448 van het wetboek van burgerlijke regtsvordering, welke aanwijzen de roerende goederen waarop geen beslag mag worden gelegdniet alleen op de 2e alin. van het eerste artikel ves tigen wij de aandacht, maar bovenal ook wijzen wij op de 3e alin. van het laatstgenoemde artikel, om den zin en de meening van den wetgeverdie voor schrijft wat aan de armen niet zal ontnomen wordenwel tdoen uitkomen. Uit het laatst vastgestelde kohier blijkt dat er 720 belastingschuldigen op voorkomen wier meubelwaarde slechts 40 of minder bedraagt en 233 waarvan die grondslag volgens de opname van /"40 tot 50 aanwijst. Naar onze overtuiging kunnen de eerst aangewezenen stellig niet worden vervolgd terwijl de laatst aangegevenen naar onze meening ook aanspraak hebben op vrijstelling. En dit is niet alleen ons gevoelenmaar ook dat van de meest bevoegde uitleggers dezer wet. Zoo zegt de Pinto in zijne Handleiding tot het wet boek van burgerlijke regtsvordering, ad art. 447dat de raenschelijkheid en het openbaar belang zelve die uitzondering hebben gesteldomdat de staat en vooral de maatschappelijke orde er belang bij hebben dat men een schul denaar niet, door hem van alles te berooven, tot het uiterste dwingt. Vol gens streng regt, zegt de geachte schrijver, zal men dus alles, wat niet in de uitzonderingen van art. 447 en 448 genoemd ismogen verkoopen maar of het een wijs besluit zoude zijn, betwijfel ik zeer; vooral bij kleine vorderingen zal dikwerf alles moeten verkocht worden om bij slotte, na aftrek van de kosten der vervolgingen, niets of bijna niets te ontvangen. Kan de Raad zich vereenigen met dit gevoelen, waarin ook onze overtui- ging ligt opgeslotendan vertrouwen wij dat door de aanneming van de voorgedragen wijziging veler bezwaren zullen wegvallen. Tot toelichting strekke nog de navolgende opgave: Volgens schatting is de meubelwaarde: van 104 belastingschuldigen tot en met f 10 *213 r van 10 20 '159 u 20 30 244 30 r r 40 233 40 r 50 te zamen 963." Het rapport der Commissie van Financiën luidt als volgt: 'De Commissie van Financiën heeft de eer u te rapporteeren op de in hare handenten fine van berigt en raadgestelde voordragt van Burge meester en Wethouders, waarbij deze eene wijziging voorstellen van art. 8 van het raadsbesluit van 11 November/20 December 1869, regelende de heffing eener plaatselijke directe belasting, dat, bij de overtuiging die Bur gemeester en Wethouders hebben, dat door de aanneming der voorgedragen wijziging veler bezwaren zullen wegvallen, zij geene bedenking heeft tegen deze wijziging en u alzoo raadt daartoe te besluiten." De heer Tollens. Hoewel ik iedere gemeente-belasting, en dus ook dit project, verkiesselijker acht dan eene income-tax, zoo heb ik evenwel toch ook een bezwaar tegen dit voorstel van heffing. Wel blijkt daaruit dat Burgemeester en Wethouders getracht hebben de mingegoeden van soms drukkende betaling te ontlasten en die poging juich ik toemaar tot mijn spijt blijkt mij nietdat men ook getracht heeft de middelklasse te gemoet te komen, maar deze, andermaal, even als in het vorige jaar, zeer onevenredig met onze meestgegoedenheeft belast. Er is, mijns in ziens, geen verhouding hoegenaamd tusschen hun aanslag en dien der meest welgestelden en toch is het getal der belasting-betalenden het aan zienlijkst van hen die huizen van /"300 tot f 400 in huur bewonen. Dat was de griefwaartegen ook ons geacht medelidde heer Harteveltvroe ger opkwamen waarmede ik mij volkomen vereenigde. Ik wenschte wel dat dit bezwaar voldoende, althans eenigermate, kon worden weggeno men indien Burgemeester en Wethouders bij deze hunne voordragt on veranderd mogten volhardenzal ik den verderen loop der discussie af wachten om mijne stem te bepalen voor of tegen dit project van heffing. De heer de Fremery. Ik moet doen opmerkendat de voorgestelde wijziging volstrekt geene verbetering v^n het belastingstelsel ten doel heeftwant dit acht ik eene onmogelijke zaak. Ik had veeleer van de Commissie van Financiën verwacht, dat zij, in verband met de verklaring vroeger door haar afgelegd, ons eenige données had gegeven, die tot wijzi ging hadden kunnen leiden. Voor mijik acht het bijna onbereikbaar om eene afdoende verbetering in de belasting op de vertering te brengen; het geldt dus thans geene eigenlijke verbetering, maar veel meer eene weg neming van een bepaald kwaad, dat naar mijne meening niet langer mag blijven bestaan. Wij hebben op het kohier een groot aantal oninbare pos ten. Mij dunkt, dat zoodra dit geconstateerd is, het niet goed en niet raadzaam kan zijn om die personen onder de belastingschuldigen te blijven tellen. Wij zullen hen anders moeten dreigen met vervolging, maar het toch niet kunnen volhoudendit kandit mag niet. Burgemeester en Wet houders moeten dus nogmaals wijzen op de motiven bij dë voordragt ont wikkeld; het geldt thans alleen de wegneming van het aangeduide kwaad, het voorstel heeft geene verdere strekking en laat voor velen de hoop nog bestaan dat men nog later tot eene werkelijke verbetering van dit belasting stelsel zal kunnen komen. Voor mij is dit uïtzigt niet zeer helder. De heer Tollens. De heer de Fremery zegt dat de voorgestelde wijzi ging geene verbetering van ons belastingstelsel ten doel heeft, omdat hij dit eene onmogelijke zaak acht. Onze geachte Wethouder van financiën heeft, ?oo sprekende, zijne krachten te gering geacht, want hij heeft bij deze wijziging toch medegewerkt tot verbetering van enkele grieven, die ook ik tegen de vroegere wijze van belastingheffing had geopperd. De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 1