gesteldin de eerste plaats voor overbodig enten anderehet zij met allen eerbied gezegdeen beetje ongerijmd. De Voorzitter. Er zijn toch werkelijk vrijspraken gevallen ter zake van het werpen met sneeuwballen. De heer Goudsmit. Ik moet daartegen dit doen opmerken. De sneeuw ballen zijn zachte of harde voorwerpen. Als zij zacht zijndoen zij geen schade. Als zij hard zijn vallen zij in de termen van art. 471. De heer Tollens. Het is toch niet aannemelijk, dat een van onze me deleden, veelmin hunne dames, zelfs met zachte sneeuwballen zouden willen geworpen worden. Het verbod van het werpen met harde en zachte sneeuw ballen of met andere voorwerpen wordt nu straffeloos overtredenomdat het werpen naar de straat, bij voorbeeld uit een raam, niet verboden is bij de tegenwoordige verordening. De heer'Bijleveld. Ik vereenig mij geheel' met de bedenking van den heer Goudsmit tegen dé redactie. Nog wenschte ik op te merkendat de woorden«op de straat", zooals zij in den zin voorkomenmij minder gelukkig gekozen voorkomen. De verlangde wijziging- in de vigerende be paling heeft, blijkens de daarbij gegeven toelichting, ten doel om ook straf baar te stellen het worpen van sneeuwballen enz. uit een raamen zulks blijkbaar uit overweging, dat ook daardoor ongerief kan worden veroorzaakt. Nu is bet, bekend als het ia, dat in strafzaken allerlei exceptiën worden opge worpen en dikwijls opgaan omdat strafbepalingen niet bij analogie mogen wor den toegepast niet ondenkbaar dat iemand uit een raam meerbedoelde voorwer pen werpt en het gevreesde ongerief doet ontstaanmaar dat de door hem gewor pen zaken niet op de straat maar over de straat elders, b. v. in bet water, neerkomen, in dat geval zou eene, hoewel dan spitsvondige, verdediging «ik heb niet op de straat geworpen",, m. i. kans van slagen hebben. Met de meening van den heer Goudsmitdat in het bedoelde geval reeds is voorzien bij art. 471 no. 6 C. P. zou ik mij, met allen eerbied voor de zooveel meerdere kunde van den geachten sprékef, minder kunnen vereenigen, daar het mij voorkomt, dat bedoelde bepalingstraf bedreigende tegen het nederwerpen van zakendie door uitwaseming schadelijk zouden kunnen zijn, en tegen het stellen van voorwerpen voor de woningen of het uit onbedachtzaamheid werpen voor -de woningen van voorwerpendie door hun val schade zouden kannen le weeg brengen, andere feiten, als waarvan nu sprake is, op het oog heeft. De heer Goudsmit. Ik wil over dit punt niet disputeren met den ge- achten! ambtenaar van bet openbaar ministerie, die vooral in strafzaken meer op de hoogte is dan ik. Het is mij genoeg, dat de heer Bijlevekl het met mq eens is over het overbodige van deze bepaling. Ik heb dus den wil van de reis. De Voorzitter. Wat bet begrip van straat of gracht aangaat, is, meen ikbij de verordening aangenomen dat overal onder openbare straat ook grachten zijn begrepen. De heer Bijleveld. Als eene dergelijke bepaling in de policie-verordening, voorkomt, mijnheer de Voorzitter, geef ik mij gewonnen, maar ik meen dat te mogen betwijfelen. De Voorzitter. In de vroegere verordening was het zoo begrepen. De heer VAN Outeren. De Commissie is, ik moet dit erkennen, wat veel uitgegaan van het denkbeeld om te waken tegen het werpen van sneeuw ballenmet het oog op de vele vrijspraken, die dienaangaande hebben plaats gehad. Ik gééf den heer Goudsmit toe, dat het op straat werpen van andere voorwerpen niet in ons voorstel zal kunnen worden opgenomen. Ik wil mijne medeleden in ^overweging geven dit ons geheele voorstel in te trekken* De Voorzitter. Ik ben door de Commissie gemagtlgd deze wijzi ging in te trekken. Nu is nog overgebleven de bepaling vóór art. 97, door de Commissie voorgesteld. Het is gebleken dat het hard rijden nog al aanleiding tot moeijelijkheid heeft gegeven. Wij zijn geheel bui ten magte het feit te straffen. Intusschen beeft dat onbezonnen aanrijden nog al ongelukken ten gevolg gehad. Daarom is die bepaling voorgesteld en de beoordeeling van 't harder rijden dan in een matigen draf zal dunkt mij overgelaten moeten worden aan de beambten der policie. De heer Buys. Zonder in eenige bijzonderheden te willen tredenzal ik mij tegen deze bepaling verklaren. Een eerste vereischte van eene goede policie-verordening is dat de verbodsbepalingen precies en duidelijk zijn. Aan dit vereischte nu voldoet het verbod om anders dan «op een matigen draf" te rijden naar mijn inzien niet. Alles moet hier noodzakelijk wor den overgelaten aan de subjectieve opvatting van de policieen dit acht ik gevaarlijk. Of iemand in regten betrokken wordt wegens overtreding van dit voorschriftzal eenvoudig afhangen van de wijze hoe deze of gene polioie-agent op zekeren dag gemutst is. De heer Bijleveld. Ook ik ben tegen die bepaling. Ik geloof, dat daarbij te veel is overgelaten aan het oordeel van hendie dat rijden moe ten surveilleeren. Wat A noemt een matigen draf, noemt B een niet mati gen draf. De regter zal in den regel uitspraak moeten doen zonder andere gegevens dan de subjectieve meening van den verbalisantdie feitelijk de eigenlijke regter zal zijn. De Voorzitter. In de meeste gevallen indien wel eens iemand mogt afhangen van de minder goede grillen zoo als door een der heeren is gezegd, van een policie-agent, zullen er wel mensohen zijn, die bewijzen kunnen dat het feit niet geschied is. De heer Tollens. Ik vind het zeker gevaarlijk, dat men zou kunnen Bf hangen van het subjectieve oordeel van een policie-agent. Maar ik vind het nog veel gevaarlijker, als men afhangen moet van het subjectief oordeel van eiken koetsier die goedvindt woest te rijden. Ons voorstel «al toch in elk geval wel zoo veel effect kunnen hebben dat aan dat overmatig hard rijden althans eenigzins paal en perk worde gesteld. De heer Hartevelt. Ik zal niet vragen of het geoorloofd is te ga- loppeerenmaar wel of stappen geoorloofd is. De Voorzitter. Ja, men mag stilstaan ook. De heer Buys. Ik begrijp ook inderdaad niet het noodzakelijke dezer bepaling. Leiden beeft buitenaf de reputatie dat het in den regel in zijne straten vrij stil is. Waarom zal dan juist hier ter plaatse een verbod noodig zijn, waaraan in de grootste en drukste steden van de wereld, ia Londen b.v., niet wordt gedacht? De Voorzitter. Leiden beeft evenzeer de reputatie vau ook zeer naauwe straten te hebben.. En wu heeft dat overmatig hard rijden juist meerendeels plaats op punten die zeer druk zijn en waar dus het toezigt zeer noodzakelijk is. De beer le Poole. De heer Buys heeft juist naar mijn hart gesproken. Ik wil ook niet door eene dergelijke bepaling dwingen om zachter te rijden. Kon men al op het rijden eene verordening maken, dan zon het, dunkt mij, moeten zijn om b. v. den huurkoetsier aan te manen het wat harder te-doen. Wat nu de gevaarlijke punten betreft, mijnheer de Voorzifter, ieder ver standig koetsier zal wel van zelf in een matigen draf rijden-, althans voor- zigtig zijn op dergelijke punten. De Voorzitter. Een paar weken geleden heeft zulk een-verstandig koetsier den heer Hubrecht en mij zeer onverstandig tegen het lijf gereden. De heer Bijleveld. Het eigenlijk bezwaar ligt daarindat het geheel afhangt van het subjectief oordeel van ee"h policie-agent, of er harder dan in een matigen draf gereden is. Wil men echter, wanneer er zulke gevaar lijke punten zijn, aldaar ongelukken voorkomen, dim zou een radicaal hulp middel daarin kunnen bestaan om te bevelen op die plaatsen stapvoets te rijden. Eene overtreding van zoodanig verbod kan met zekerheid blijken; maar het harder rijden dan in een matigen draf kan men niet constateeren. De heer van Outeren. Het zal toch wel de bedoeling van den heer Bijleveld niet zijn dergelijke voorzorg te nemen b.v., op de Breedestaat? En juist dtór zou, bij het uitgaan der scholen, wanneer het er wemelt van kinderenhet onbesuisd rijden moeten kunnen worden verboden en gestraft. De heer Goudsmit. Gij vergeet, dat er ook een preventieve policie be staat. In geen geval echter behoeven wij straf te bedreigen tegen een feit, dat toch niet te constateCren is. Wij stellen inderdaad de burgerij, als ware zij minderjarig, te zeer onder voogdij harer regenten. E'n of hier zoovele schromelijke ongelukken voorvallen, meen ik te moeten betwijfelen'. Laat de statistiek spreken. Ik geloof dat men in geen vijf jaren iets van onge lukken gehoord heeft. Ik ben steeds een groot vijand geweest van het maken van reglementen, die niet uitgevoerd worden. Niets is er wat zoozeer het gezag en den eerbied voor de wet en- de magistratuur verzwakt; De heer van Outeren. De heer Goudsmit meent, dat men rn geen vijf jaren van ongelukken door woest rijden in onze stad gehoord heeft. Ik kan hem verzekeren dat vóór een paar jaren daardoor een vrij belang rijk ongeluk op de Haarlemmerstraat is veroorzaakt en dat het nog zeer kortelings is gebeurd, het vonnis daaromtrent zat morgen worden uitgespro ken, dat door het buitenmatig hard en in galop oprijden van eene brug, een zeer belangrijk ongeluk is voorgevallen. De heer Bijleveld. Ik zal niet in discussie treden over feiten, die gebeurd zijnmaar ik zou willen vragen of het bedoeld ongeluk niet meer scheen te moeten worden geweten aan het maken van een verkeerden draai en het niet behoorlijk voor zich uitziendan aan het rijden in te snellen draf. De heer van Outeren. Ik geef dit slechts voor een zeer klein deel toe. Na het nemer, van den draai, had de koetsier nog voldoende kunnen uitwijkenzoo de brug door hem met minder groote vaart was opgereden. De Voorzitter. De heer Goudsmit meentdat het gezag er zeer door zou lijden als op het geconstateerde door de policie eene vrijspraak zou volgen. Ik vraag integendeel, of dat gezag niet nog meer lijdt, indien de voerlieden tot de policie ongestraft kunnen zeggen: het raakt u niet, en de zweep over de paarden leggen. De heer Goudsmit. Dat hangt af van het moreel gezag der agenten en vooral van dat van het hoofd der plaatselijke policie. De Voorzitter. Er is geen straf op, het moreel gezag van het hooid der policie heeft daar niets mede te maken, De heer Goudsmit. Daar dient ook geen straf op te staan. De policie dient niet alleen om misdrijven op te sporen en te vervolgen, maar ook bepaaldelijk om misdrijven voor te komen; en als het hoofd der policie zijn gdkag behoorlijk handhaaft, behoeft men ook niet veel meer. Men spiegele zich aan Engeland en sla dan gade wat een goed ingerigte preven tieve policie vermag. De heer Lezwijn. Ik ben van een tegenovergesteld gevoelen als de heer Goudsmit. Ik acht de voorgestelde bepaling zeer noodig. Bij tooneel- voorstellingen concerten en andere gelegenheden, wanneer met hetzelfde rijtuig verschillende familiën moeten gebragt en afgehaald worden, dan wordt er zeer hard gereden en kunnen er ongelukken ^ontstaan. De heer Goudsmit. Als men daarop eene straf wil bepalenvrees ik dat de heer Lezwijn dikwerf niet voor drie ure 's nachts uit den schouwburg zal' t'huis komen. In hoofdelijke omvrage gebragt, wordt de wijziging verworpen met 14 tegen 8 stemmen. Voor stemden: de heeren van Outeren, Coek, Verster, Scheltema, Stoffels, .Tollens, Lezwijn en de Voorzitter. Het uur te ver gevorderd zijnde voor de behandeling der andere voor gestelde wijzigingen, wordt die uitgesteld tot eene volgende vergadering, en hierop de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRaBBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 8