juiste opgaven niet zijnwanneer de belastingschuldige kan zeggenwat mijn waar inkomen is, weet ik niet, maar dit weet ik wel, dat het vol strekt niet hetzelfde is volgens den gemeente-onvanger als volgens den rijks-ontvangerP Heeft de kleine burgerman, die zoo diep niet kan naden ken en dan ookin zoo verre teregtdoor een geacht spreker is genoemd »de niet-nadenkende burger," dan ook niet groot gelijk, wanneer hij zegt: op zulk eene wijze brengt men ons in de war; zoo ik oneerlijk ben ge weest, de schuld ligt niet aan mij? Nu zegt de heer Goudsmit wel: het geldt hier slechts eene fictie. Ik erken gaarne, dat voor ons juristen ficties hoegenaamd geene moeijelijkheden opleverenwij kennen ze en weten wat zij beteekenen. Maar het grootste aantal belastingschuldigen bestaat nu toevallig niet uit juristen; de meesten behooren, wat ficties betreft, tot de //niet-nadenkende burgers." En dan geloof ik dat het in de eerste plaats onze pligt is hunwaar zij tusschen hun beurs en hun geweten worden geplaatst, voorschriften te geven zoo eenvoudig en ondubbelzinnig mogelijk. De heer Stoffels. In antwoord op het aangevoerde door den heer Buys kan ik zeggen, dat mijne ervaring mij sedert 1856, dat wij begonnen zijn de directe belasting in te voeren, heeft geleerd, dat de verschillende stelsels, die toegepast zijnniet beantwoorden aan de verwachting. En daarom alleen en op grond van hetgeen met goed gevolg in andere gemeenten gebleken is te werkenheb ik den wensch uitgesproken om hoe eer hoe liever het nieuw aangeboden stelsel toe te passen. - De heer Buys. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter, in antwoord op het gezegde door den heer Góudsmit. Wist ik niet dat die geachte spreker een beslist en warm voorstander is van de income-tax, ik zou hem waarlijk gaan verdenken, dat hij dan zoo even eene bittere satire heeft willen leveren van die belasting. Immers volgens zijne meening is het vrij onver schillig, of staat en gemeente bij de bepaling van het inkomen al of niet een zuiveren maatstaf volgen. Het zou hier maar eene fictie geldenwelke elk van beiden schept naarmate zijn belang het medebrengt. Heeft de staat veel noodighij schat het inkomen hoogen omgekeerd. Ik moet bekennen tot nog toe altijd te hebben gedacht, dat de voorstanders van de income- tax juist daarom aan die belasting de voorkeur gavenomdat zij niet op eene fictie steunt, maar op de werkelijkheid, op het inkomen zoo als het inderdaad bestaat. Maak die onderstelling tot een illusie en ik begrijp niet wat er nog voor eene inkomsten-belasting te zeggen overblijft, 't Is trouwens klaar dat de bepaling van het inkomen niets te maken heeft met de meer of minder groote som, welke de belastinghefier noodig heeft. Zijn zijne behoeften groot, dan zal hij veel opcenten heffen, en anders weinig. De Voorzitter. Ik wilde ook juist releveren hetgeen door den heer Goudsmit is in het midden gebragt. Mij komt het voor dat de grondsla gen om tot de berekening van het inkomen der belastingschuldigen te ge rakenniet moeten gewijzigd worden naar het hooger of lager cijfer der te heffen belasting; zij moeten alleen strekken om zoo na mogelijk tot de waarheid d. i. het werkelijk inkomen van de belastingschuldigen te geraken. Heeft nu het rijk of de gemeente meerder belasting te heffen, dan zullen van dat inkomen meerdere percenten moeten worden geheven. Ik acht het daarom wenschelijk dat de grondslagen eener inkomsten-belasting voor het rijk en de gemeente zooveel mogelijk dezelfde zijn. Nog een enkel woord wil ik voegen bij de gevoerde discussiënen zulks ter motivering van de stem, die ik zal uitbrengen. Zoo als de heeren weten, behoorde ik tot degenen, die in 1867 medewerkten tot het voorstel, destijds door Burgemeester en Wethouders aan den raad ingediend v tot het invoeren van eene klassen- belasting. Het feit toch dat de verschillende hoofdelijke omslagen sedert 1856 alhier ingevoerd, tot zoovele klagten aanleiding gaven, waarvan het billijke niet te ontkennen vielheeft ook mij er toe doen overgaan zoodanig voorstel in te dienen. Mijne opinie is sedert niet gewijzigd maar versterkt zóó door de werking van klassen-belasting elders ingevoerd, als door de vele klagten tegen onze bestaande belasting wederom ingebragt. Wanneer ik dus in deze vóór het voorstel van de Commissie van Financiën stem zal ik wel niet geacht worden vóór het bestendigen van den tegenwoordigen toestand te zijn. Ik mag ook niet aannemen dat de Commissie van Financiën eene dilatoire exceptie heeft willen opwerpen ten einde eene inkomsten-belasting in het oneindige uit te stellen. Ik zag in haar rapport alleen de vraag be handeld//is eene zoodanige belasting, door den heer Hartevelt voorgesteldal dan niet tijdig", zonder haar oordeel uit te spreken over het stelsel zelf, en dan ben ik het volkomen met haar eens dat die invoering thans ontijdig is, en niet strekken zal om zoodanige belasting populair te maken. Daarom zal ik vóór de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën stemmen. De heer Krantz. Als ik den heer de Fremery goed begrepen heb, is hij van gedachte om thans omtrent het beginsel van de door den heer Hartevelt voorgestelde belasting eene beslissing te doen nemen, en later de verordening te behandelénwanneer het lot der aan de tweede kamer voorgestelde wet zal bekend zijn. Daartegen bestaat geen bezwaar, om reden inmiddels de behandeling onzer begrooting kan plaats hebben. De Voorzitter. De wensch van den heer de Fremery is om uit te maken, of wij eene klassen belasting zullen invoeren, ja of neen, nadat het rijk daartoe zal zijn overgegaan. Ik geloof, dat de Commissie van Financiën zeer juist heeft ingezien, dat, als men vóór eene inkomsten belasting is, dit tijdstip daartoe niet gelukkig gekozen is. De heer de Fremery. Na die opmerking en het daarop gegeven ant woord stel ik als amendement voor: 1°. //de Baad besluit om in beginsel aan te nemen dat eene klassen-belasting zal worden ingevoerd." Zoo dit beginsel wordt aangenomen, stel ik in de tweede plaats voor te bepalen dat: 2". «het voorstel-Hartevelt zal in behandeling worden genomen nadat het rijks-ontwerp zal aangenomen of afgewezen zijn." De heer Hartevelt. Met geen van beide de voorstellen van onzen geachten Wethouder, den heer de Fremery, kan ik mij vereenigen; het eerste zoude eene beslissing uitlokkendie van geen de minste waarde was, en omtrent het tweede neem Ak de vrijheid op te merken, dat in de raadsvergadering van 21 Mei dezes jaars door onzen geachten Voorzitter het volgende is gezegd: »Zijn er in deze vergadering leden die de tegen woordige belasting afkeuren en meenen dat zij behoort vervangen te worden dan kunnen zij met elkander in overleg treden en voorstellen in dien geest aan hunne medeleden doen." Welnu, mijn voorstel is daar, met eene ver ordening op de heffing en eene op de invordering daarbij. Moet dit nu weder in de papiermand geworpen worden? Eenmaal hebben Burgemeester en Wethouders zich hun voorstel eener inkomsten-helasting uit handen laten nemen, om eene beduidende minderheid, die er tegen gestemd was; laat ons nu toezien, dat het ons weder niet ontnomen wordt, om eene schijnbare reden, de rijks-inkomsten-belasting 1 Mijn wensch blijft eené bepaalde beslissing, dat mijn ontwerp in behandeling zal worden genomen. De heer Goudsmit. Ik heb dit tegen het zoogenaamde amendement, dat het eigenlijk geen amendement is. Het is een nieuw voorstel, doch dat tot geen het minste practische resultaat kan leidenen dus ook niemand bevredigen kan. Want zóó gesteldzal de heer Buys dadelijk antwoorden ik wil eerst de nieuwe verordening zien, om mij van hare mogelijke of wenschelijke toepassing te overtuigen. De heer de Fremery. In 1868 zijn wij na breedvoerige discussiën mede geëindigd met de beslissing der vraag: zal er eene inkomsten-belasting worden ingevoerd? Ik geloof, dat wij, na al wat over en weder reeds is aangevoerdnu toch wel over het beginsel uitspraak zouden kunnen doen. Da heer Goudsmit. Men zal antwoordenhet kan er naar zijn. Ik zie zelfs kans den heer Cock te overreden voor eene inkomen-belasting te stemmenmits geheel in zijn geest geredigeerd. De heer Scheltema. Ik moet mij ook tegen het amendement verklaren want wij zouden zoo doende nu reeds komen in eene discussie over de income-tax zelve. En dan zou het mij beter voorkomen om, indien de raad het voorstel der Commissie van Financiën verwerptover te gaan tot de behandeling van het voorstel van den heer Hartevelt, dat eene income-tax behelst. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer de Fremery ondersteund Het voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer Scheltema. Het voorstel, waarop de heer de Fremery heeft gewezen, werd gedaan terwijl eene income-tax in behandeling was. Dit is thans het geval niet. Ik blijf tegen het voorstel van den heer de Fremery, omdat ik meen dat vooraf uitgemaakt moet worden, of het voorstel van den heer Hartevelt al dan niet zal behandeld worden. De heer Cock. Het komt mij ook onmogelijk voor een abstract beginsel uit te maken. Wat zou dat geven Een doelloos werk. De heer du Rieu. Hetgeen de heer de Fremery daar voorsteltis eigenlijk geen amendement, het is geene wijziging, maar een voorstel. Wij hebben ge sproken over de conclusie Van het rapport der Commissieen dit stelt iets anders voor, dan door den heer de Fremery wordt voorgesteld. Nu komt het mij voor, datals wij eenvoudig die conclusie van het rapport der Commissie van Financiën in stemming brengenwij dan eene juiste beslissing zullen hebben genomen als het rapport aangenomen wordt, blijft het voorstel van den heer Hartevelt liggenen anders zal het in behandeling worden gebragt. De Voorzitter. Ik geloofdat het voorstel van den heer de Fremery verder gaat en wel degelijk de zaak zelve betreft. Hij verlangt toch juist nu reeds het principe te hebben uitgemaakt: zal in Leiden eene inkomsten belasting geheven worden, ja dan neen? De heer de Fremery. Volgens onze agenda is het voorstel van den heer Hartevelt toch in overweging. Als nu de Commissie van Financiën eene conclusie voorstelt over dat voorstel, waarom zou het mij dan niet geoorloofd zijn ook een voorstel te doen? De heer Bijleveld. Ik wilde ook vragen of eene stemming over het geen de heer de Fremery voorstelt, hetzij men daaraan den naam van amendement of een anderen naam geve, doel kan treffen? Ik kan mij voorstellen dat men in theorie gestemd is voor een income-tax, maar over wegende bezwaren heeft tegen de wijze, waarop men de theorie wenscht in praktijk te brengen en bijgevolg de daarop betrekkelijke voorstellen verwerpt. Men zou zich dus kunnen verklaren voor bet wenschelijke van een income-tax en toch kunnen stemmen tegen het voorstel van den heer Hartevelt. Wat zal dan een beslissing zooals de heer de Fremery verlangt baten? De Voorzitter. Het is waar; maar daarom ook verlangt de heer de Fremery eene bepaalde beslissing. De heer Cock. Ik deel niet uwe meeningmijnheer de Voorzitter. Het isdit zij met alle bescheidenheid gezegd, geen amendement, maar een geheel nieuw voorstelm. i. een zeer onpractisch voorstel. Het zou aan de Commissie van Financiën moeten worden gezonden om er op nieuw over te rapporteren. De Voorzitter. Ik zal de vraag in stemming brengen, of het voorstel van den heer de Fremery een punt van discussie zal uitmaken. Die vraag wordt ontkennend beantwoord met 21 tegen 4 stemmen. Voor steraden de heeren: Buys, Krantz, Ie Poole en de Fremery. De conclusie van het rapport der Commissie van Financiënalsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen met 13 tegen 12 stemmen. Vóór stemden de heeren: du Rieu, DercksenBuys, Verster, van Outeren, Cock, Scheltema, Bijleveld, lePoole, Lezwijn, Tïeleman en de Voorzitter. De Voorzitter. Alsnu stel ik aan uwe vergadering voor het voorstel van den heer Hartevelt andermaal te renvoyeren aan de Commissie van Financiën. Dienovereenkomstig wordt besloten. III. Voordragt betreffende de werklieden in dienst dezer gemeente. De Voorzitter. Ik geef in overweging de discussie over deze zaak nog te beginnen. De heer Goudsmit. Ik stel voor thans niet verder te gaanhet is bijna 4 ure, en waarschijnlijk zullen wij met dit onderwerp wel niet in tien minuten gereed zijn. Ik zou dus in overweging geven de behandeling van dit onderwerp tot de volgende vergadering te verdagen. Dit voorstel, hetwelk voldoende wordt ondersteund, wordt aangenomen met 23 tegen 2 stemmen. x Tegen stemden de heeren Dercksen en van Outeren. De Voorzitter. Thans stel ik nog alleen voor te behandelen de reke ning van het Ned. Israëlitisch Armbestuur, over 1869. Daartoe wordt besloten. De Commissie van Financiën raadt die rekening goed te keurenin ontvang ad f 2442.97, in uitgaaf ad /'2ü53.40|, alzoo opleverende een ba tig saldo van /389.66J, onder bepaling dat daarvan in de eerstvolgende rekening verantwoording zal worden gedaan, alsmede van hetgeen is aan gewezen als nog te verbalen, ten beloope van 104. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurdheb bende de heer Goudsmit, op grond van het bepaalde bij art. 24, 2de lid, der gemeentewet, als lid van gemeld armbestuur zich voor de behande ling dezer zaak uit de vergaderzaal verwijderd. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 6