HAN1EUNEEN TU IEN 6EHEENTSR&AD TU LEIDEN.
9.
Zitting van Zatnrdag 4 Junij 1870
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren: Eigeman, Stoffels, de Fremery, Harte velt, Hu-
brecht, Lezwijn, Le Poole, Scheltema, Cock, Dercksen, DriessenKrantz
Wttevraall, Buijs en van den Brandeler.
De heeren van Wensen, Verster, Hoog en Tollens gaven kennis verhinderd
te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag 21
Mei worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidholland, van den
17 Mei, B. n°. 3012 (3» aid.), G. S. n°. 18, waarbij worden goedgekeurd
de besluiten van den 5'" bevorenstot onderhandsche verhuring van de hui
zen aan het Delitsche Veer en op de gedempte Marendorps achtergracht.
Deze wordt voor kennisgeving aangenomen.
2°. Missive van Vrouwe S. W. Hubrecht geb. Verstervan den 26#n Mei,
waarbij zij verklaart bereid te zijn de betrekking van Begentesse van het
H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis te aanvaarden.
Wordt mede voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Voordragt tot benoeming van een 3,n hulponderwijzer 4' kl. aan de
openbare lagere school n®. 1 voor minvermogenden.
2°. Adres van de Gemeente-commissie van het Ned. Herv. kerkgenoot
schap tot het afsluiten van een gedeelte gemeentegrond bij de Hooglandsche
kerk door het plaatsen van een hek, met rapport.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze stukken ter inzage van
de leden in de leeskamer neder te leggen.
De Vooezittee. Van wege het Gemeentebestuur van Haarlem is ons
berigt, dat de Baad dier gemeente zich vereenigt met uw besluit tot split
sing der eigendommen van het gemeenschappelijk trekpad. Het is alsnu
noodig, ingevolge art. 121 der wet van 29 Junij 1851 (Stbl. n°. 85),
magtiging te vragen om gemeenschappelijke zaken met het gemeentebestuur
van Haarlem te regelen. Ik neem mitsdien de vrijheid u te verzoeken
daartoe te besluiten.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter. Ik heb de eer aan de leden mede te deelen dat inge
volge raadsbesluit van 14 Junij 1863, volgens den rooster, de Commissie
bij de loting voor de Schutterij djt jaar zal zijn zamengesteld uit de
leden Stoffels en Krantz, terwijl de leden Hoog en Wttewaall de Commissie
van onderzoek bij de Schutterij zullen uitmaken.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter. Ik heb nog ontvangen de volgende missive van Bur-
gemeesteis van Bodegraven en Zwammerdam:
»Bodegraven/Zwammerdam2 Junij 1870.
In overleg met den heer Commissaris des Konings in deze provincie
nemen wij de vrijheid UEd. Achtb. beleefd doch dringend uit te noodigen
tot het houdenliefst zoodra mogelijkeener collecte aan de huizen der
ingezetenen uwer gemeenteom te voorzien in de eerste en meest drin
gende behoeften van hen die ten gevolge van den op Maandag en Dingsdag
11. alhier gewoed hebbenden brand van alles zijn beroofd.
Ter uwer informatie dient dat 130 huisgezinnen zonder dak en meeren-
deels zonder eenige bezitting zijn, als zijnde 98 huizen, de meesten met
alles wat er in was, door den brand vernield.
Het bedrag der collecte zal door een der ondergeteekenden gaarne worden
ingewacht.
De Burgemeesters van Bodegraven en Zwammerdam,
J. van Dam Jz.
J. A. de Bidder".
De Voorzitter. Uit deze missive blijktdat Gedeputeerde Staten aan
het gemeentebestuur van Bodegraven magtiging hebben verleend tot het
doen houden eener collecte met open schalen door de geheele provincie
tot leniging van de ontzettende ramp welke die gemeente getroffen heeft.
Het komt Burgemeester en Wethouders voor dat voor deze gemeente aanstaan
den Donderdag de meest geschikte dag daartoe isen ik houd mij over
tuigd dat de leden van den Gemeenteraad zich even als bij vorige dergelijke
gelegenheden, zich zullen beijveren zeiven die collecte te houden, hetgeen
toch, blijkens de ondervinding, van zoo grooten invloed op de opbrengst is.
Ik noodig de heeren alzoo uit Donderdag a. s. ten tien ure ten raadhuize
te zijn. Dan zullen de heeren zeiven de wijken loten, waarin ieder hunner
de inzameling zal doen.
Aan de orde is
I. Benoeming van een gemeente-apotheker.
De heeren HubrechtCock en Driessen worden door den Voorzitter uit-
genoodigd met hem het stembureau uit te maken.
Door Gecommitteerden tot de administratie der Vereenigde gast- en le
prooshuizen, als Commissarissen der gemeente-apotheek worden voorgedragen
de hh. Boelof Jesse Bz.te Leidenen Jan Mesmante Haarlem.
De uitslag der stemming is dat de heer B. Jesse Bz. met algemeene
stemmen als zoodanig benoemd wordt.
1870.
II. Verzoek van J. G. van den Bosch, hulponderwijzer 2klasse aan de
openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijzer le kl. voor jongens om
ontslag uit zijne betrekking.
Burgemeester en Wethouders stellen voor dit ontslag tegen 1 Augustus
eervol te verleenen.
Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten.
III. Voordragt om de gunstige bepaling van 22 Maart 1866 mede toe
te passen op die ambtenaren wier bezoldiging uit de kas van aan den gemeen
teraad rekenpligtige gemeente-instellingen wordt voldaan.
Die voordragt is van den volgenden inhoud
wAangezien er bij ons twijfel bestond of de stads-apotheker behoort tot
de gemeente ambtenarenwien bij raadsbesluit van 29 Maart 1866voor
hunne weduwen het genot is toegekend van drie maanden bezoldiging, in
gaande bij hun overlijden, meenen wij geen gunstige beschikking te mogen
nemen op de hierbij gevoegde aanvrage van hh. Commissarissen der stads
apotheek, zonder vooraf daaromtrent de beslissing van den Gemeenteraad te
hebben gevraagd en verkregen.
Wij nemen derhalve de vrijheid voor te stellen dat bedoeld raadsbesluit
toepasselijk wordt verklaard op alle gemeente-ambtenaren, zoowel die bezol
digd worden uit de kas van aan den gemeenteraad rekenpligtige gemeente
instellingen als die regtstreeks uit de gemeentekas hunne jaarwedden ge
nieten."
De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt.
Wordt zonder discussie goedgekeurd.
IV. Bekening van de stedelijke gazfabriek 1869.
De heer Hubrecht, rendant der rekening, verlaat de vergadering.
Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud:
»De Commissie van Financiën, in wier handen werd gesteld, ten fine
van berigt en raad, de rekening van de stedelijke gasfabriek over 1869,
heeft de eer u te berigten, zij daarop geene aanmerkingen heeft en raadt
u die op te nemen en goed te keurenals
1". Van de gasfabriek: in ontvang tot eene som van f 188998.09J in
uitgaaf tot eene som van 145569.981en alzoo sluitende met een voor-
deelig saldo van ƒ43428.11;
2°. Van het reservefonds: in ontvang ten bedrage van ƒ21005.31in
uitgaaf ten bedrage van ƒ10763.41 sluitende met een voordeelig saldo van
ƒ10241.90, welke beide voordeelige sloten de rendanten in hunne respec
tive eerstvolgende rekeningen gehouden zijn in ontvang te verantwoorden.
De Commissie stelt u tevens voor, ter voldoening aan art. 11, 3®. der
Verordening van den 14den Mei 1858 (Gemeenteblad N°. 1) de winst over
dat jaar, ten bedrage van 53484.81 te storten in de gemeentekas op de
dienst van den jare 1869 en daarvan aan te wenden eene som van 5000
tot aankoop van inschrijving op het Grootboek der Nationale Werkelijke
Schuld 2\ pCt.
De heer Krantz. Ik héb geene aanmerkingen omtrent de rekening
zelve, maar ik zou gaarne wenschen dat bij eene volgende gelegenheid,
bij de behandeling der begrooting of bij het aanbieden eener nieuwe reke
ning, aan den Baad werd bvergelegd eene opgave van de waarde waarop
de fabriek zelve wordt geschat. Die waarde blijkt uit niets, en zij hangt
dus eigenlijk geheel in de lucht. Ik veronderstel dat bij de commissie
voor de gazfabriek wel eene zoodanige opgave voorhanden is, en daarom
verzoek ik dat daarvan aan den Baad mededeeling zal worden gedaan.
De heer de Fremery. Op de rekening komt niets anders voor, dan
het kapitaal dat voor de daarstelling van de fabriek besteed is, en de
aflossing die na de inrigling heeft plaats gehad. Vergis ik mij niet dan
is de waarde op de boeken gesteld nu p. m. 148.000. Zoo de vorige
spreker eene opgave verlangt van de waarde der fabriekdie zij bij verkoop
hebben zou, zal het moeijelijk zijn die met juistheid aan te wijzen. Als
hij echter verlangt dat de verkoopwaarde der fabriek door deskundigen zal
worden geschat; dan kan aan dien wensch wel worden voldaan en zal de
commissie voorzeker wel bereid zijn aan dit verzoek te voldoen.
De heer Krantz. Bij elke industriële zaak wordt toch de waarde der
inrigting zelve, van de gebouwen enz. berekent. Nu erken ik dat het moei
jelijk is de reeële waarde daarvan na te gaan maar men kan toch eenige
waarde daarvoor berekeuen.
De Voorzitter. Ik begrijp eigenlijk niet juist wat de spreker bedoelt,
want het kapitaal dat in deze zaak gestoken is, is bekend. Intusschen zal
ik gaarne het aangegeven denkbeeld aan de commissie overbrengendie
zich zeer zeker, zoo het mogelijk is, beijveren zal aan het verlangen te
voldoen.
De heer Cock. Ik ondersteun het denkbeeld van den heer Krantz en
acht de kennis van de juiste waarde van die fabriekmet alles wat daartoe
behoort, hoogst wenschelijk. Gaarne geef ik echter toe, dat het nog zoo
gemakkelijk niet zal zijn, die waarde te bepalen. Mogt de commissie zelve
dan ook in eene dergelijke taxatie veel bezwaar zien, zoo komt mij het
denkbeeld om daarvoor deskundigen te gebruiken zeer aannemelijk voor.
De Baad zal, geloof ik, er niets tegen hebben dat voor die waardeering
deskundigen worden gebezigd.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene zal de commissie
wel gronden vinden om aan het verzoek gehoor te geven.
Hierop wordt de rekening met algemeene stemmen goedgekeurd en de
commissie dankgezegdvoor het door haar gehouden beheer.
De heer Hubrecht keert in de zaal terug.
11