keurd en een door den koning gegeven tarief werkelijk zoo onbeduidend In het eerste geval blijft de tol rusten op eene gemeente verordening, zij het dan ook eene goedgekeurde, en deze kan niet werken buiten Leiden, Woerden en Utrecht; in het tweede geval hebben wij eene verordening van dat publiek gezagdat even goed te Alphen en Koudekerk geldt als in deze gemeenten. Ook de gevolgen zijn verschillend. Steunt de tol op een konink lijk besluit, dan komen er geen voorschriften van invordering te pas, en wordt overtreding gestraft volgens de wet van 6 Maart 1818. Ik geloof dus dat wij hier niet anders kunnen handelen dan zooals de Commissie van Financiën voorstelt. De heer Cock. Ik geef gaarne toe en heb het reeds gezegd, dat als wij een koninklijk besluit hebben, hetzij dat op de eene, hetzij op de andere wijze verkregen worde, alsdan de zaak uit is. Ik zie intusschen niet in, hoe wij door een besluit te nemen in den vorm van het concept van Bur gemeester en Wethouders zelfs den schijn zouden hebben van eene gemeente verordening vast te stellen in den zin van onze gemeente-wet, die natuurlijk verbiedt bij eene gemeente verordening tol te heffen op het gebied eener andere gemeente. Niet elk raads-besluit stelt eene gemeente verordening daar. Wanneer de raad, niet als wetgever, maar als eigenaar van privaat eigendom bij voorbeeld besluit om een stukje land, hetzij in hetzij buiten de gemeente gelegen, b. v. onderhandsch te verpachten of te verkoopen, waarbij hij tevens goedkeuring van Ged. Staten noodig heeftdan is dat besluit geene gemeente verordening. Juist de aanhef van het conceptwaaruit blijkt, dat de drie steden, LèidenUtrecht en Woerden, te zamen beslui ten toont genoegzaam aandat er geen sprake is van eene gemeente-ver ordening in den gewonen zin des woords. Die drie sleden bezitten als pri vaat-eigendom gezamenlijk een jaagpad en nu stellen zij, bij raadsbesluit van eike der drie steden, een tarief vast, dat uit den aard der zaak een concept-tarief is, en dat zijne kracht pas zal ontleenen aan een koninklijk besluit, dat gevraagd moet worden. Doch er is nog eene andere reden, waarom ik aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders de voorkeur geef. Ik heb er zoo even niet van gesprokenomdat ik er het nut niet van inzie hier ingewikkelde juridische quaestiën te behandelen. Zij is deze, dat ik nog volstrekt niet overtuigd bendat wij tot nu toe dien tol onregt- matig zouden hebben geheven. De zaak is, ik erken het, quaestieus. Maar wat is uit een streng juridisch oogpunt al niet quaestieus? Vooral waar het zulke oude regten betreft. En toch zoude ik wel kans zien, juist opgrond der woorden: //sauf aux propriétaires a justifier leurs titres" van het keizer lijk decreet van 1811, de geldigheid van den tol te verdedigen. Intusschen wil ik daarom nog niet geacht worden al de gronden van Burgemeester en Wethouders, ten voordeele van de regtsgeldigheid van dien tol aange voerd tot de mijne te maken. De heer Buys. Ik kan volstrekt niet treden in het denkbeeld van den vorigen spreker, omdat het hier niet geldt eene quaestie van convenientie maar eene van bevoegdheid of van onbevoegdheid. Leiden staat wat het jaagdpad betreft geheel gelijk met een privaat-persooneen grondeigenaar. Wat moet die persoon doen wanneer een gedeelte van zijn goed voor het pub liek ten gebruike openstaatzoodra hij verlangt dat dit publiek ook de kosten van onderhoud betale? Hij kan toch niet op eigen gezag een tol gaan heffenen evenmin zulk een tol verordenenbehoudens de goedkeu ring des konings; want de koning zou dergelijke particuliere verordening zeker niet erkennen. Welnu, Leiden, Woerden en Utrecht verkeeren met betrekking tot het jaagdpad volkomen in hetzelfde geval, en moeten dus ook hetzelfde doen als de bedoelde particulier, dat wil zeggen den koning bij adres verzoeken, dat deze krachtens zijn gezag tolheffing verordene en de opbrengst van dien tol aan de adressanten afsta. De heer Cock. Ik zal deze discussie niet langer rekkenmaar de vorige spreker heeft mij niet overtuigd. Juist omdat de drie gemeenten op het gebied van vijf of zes andere geen tol kunnen stellenvragen zij het aan den koning, die er de magt toe heeft. En daar zij met haar drieën het jaagpad in eigendom hebben, besluiten zij alle drie, elk bij raadsbesluit, hoe hoog het tarief zal zijn, dat zij den koning zullen verzoeken vast te stellen ten haren behoeve. Ik zal mij tegen het derde punt verklaren. Dat derde punt wordt aangenomen met 20 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren DercksenCock en Wttewaall. Het vierde punt, om in het sub. 3°. bedoelde tarief tevens de bepaling in te lasschendat de schippersvarende in geregeld heurtveerslechts de helft van den tol zullen verschuldigd zijnmits zij die voor den aanvang van elke reis voldoenwordt zonder stemming goedgekeurd. X. Adressen om ontheffing of afschrijving van plaatselijke directe belas ting, 1869, van: o. D. Stronck. De Commissie van Financiën raadt de gevraagde afschrijving voor 12 maanden te verleenen ad ƒ6.18. Wordt zonder discussie met algemeene stemmen aangenomen. b. D. L. J. de Bruyn. De Commissie van Financiën raadt de gevraagde afschrijving voor 9 maanden te verleenen ad f 4.35. Aangenomen als voren. o. W. H. J. Janssen. De Commissie van Financiën raadt de gevraagde afschrijving te verleenen voor 6 maanden ad ƒ5.97. Aangenomen als voren. XI. Staten van af- en overschrijving of suppletoire begrooting 1869, van: a. de Gemeente-apotheeken b. het Werkhuis. Deze staten worden zonder discussie achtereenvolgens, overeenkomstig de conclusiën der rapporten van de Commissie van Financiënmet algemeene stemmen goedgekeurd. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 8