De Voorzitter. Maar men moet ook de exploitatie-kosten in rekening brengen. De heer Hdbrecht. Behalve de reeds genoemde waterleiding, moet ook de vestwal worden vergravenmaar ik herbaal dat ik met gerustheid kan aangevendat de thans op de begrooting uitgetrokken som met p. m. f 4000 zal kunnen worden verminderd. De heer Cock. In antwoord op het zoo even aangevoerde moet ik doen opmerken, dat er in dit jaar wel niet veel zal kunnen geëxploi teerd worden van het stelsel Liernur. Op zijn gunstigst zal die exploi tatie pas kunnen aanvangen in het volgende jaar, zoodat er althans op de loopende begrooting daarvoor geene onkosten zullen vallen. Mag ik verder deze gelegenheid waarnemen om op te merkendat thans in den Raad geconstateerd is, dat er waarschijnlijk een overschot zal zijn van f 3000 a f 4000op den reeds vroeger vastgestelden post van uitgaven voor de demping van de Binnenvestgracht, van de thans loopende begroo ting, en dat er derhalve tot dekking der uitgaven voor het Liernurstelsel niet voor f 22.000, maar voor slechts 18.000 of f 19.000 inschrijvingen op het grootboek zullen behoeven verkocht te worden. De heer de Fremery. Dat ligt in den aard der zaak. De toezegging is bij ons voorstel reeds bepaald gedaanen daardoor te gelijk aan den wensch van den heer Cock voldaan. De heer Dercksen. Ik wensch een enkel woord in het midden te bren gen, om te verklaren, dat ik hoogst waarschijnlijk tegen het voorstel zal stemmen. Wij zijn in den laatsten tijd met brochures over deze aangele genheid zoo al niet overstelptdan toch ruim begiftigd. Ik heb het ge noegen gehad die alle te doorlezenen het is mij toen geblekendat er tusschen de auteurs dier brochures volstrekt geen eenstemmigheid bestaat. Het schijnt dus geheel onzeker, welke de uitslag der te nemen proeve zijn zal; en dat doet mij huiveren om de financiën der gemeente met eene zoo gewigtige uitgaaf te bezwarenals door het nemen dier proeve het geval zal zijn. Dat die financiën in zoo goeden staat zouden verkeeren, kan ik ook niet toegeven wanneer ik mij herinner dat nog ten vorigen jare eene leening van f 10,000 moest worden aangegaan tot het verkrijgen van eene nieuwe brug. Met die herinnering voor oogen erken ik gaarne dat ik geen ƒ18000 wil wageu voor het nemen van zoodanige onzekere proef; maar aangenomen eens, dat het meer is dan eene proef, en dat zij slagen zal, dan ben ik er zeker tegen; want dan bevoordeelt men het ééne gedeelte der stad boven het andere. Als men zoo zeker is van den goeden uitslag der proef, dan moet men het plan voor de geheele stad uitvoeren en zich niet bij de St. Jacobsgracht en daarbij gelegen gedeelten onzer gemeente bepalen. De heer Bijleveld. De bezwarendoor vorige sprekers tegen het nemen eener proef in het midden gebragt, hebben zeker bij ieder onzer gegolden. Ieder heeft opgemerkt, dat geen eenstemmigheid bij de deskundigen be stond. Maar ik durf vragen of zoo iets bij belangrijke quaestiën zulk een ongewoon verschijnsel is, en of, waar gewigtige vragen moeten worden opgelost, en bepaaldelijk bij vragen van de soort als ons nu bezig houdt, eenstemmigheid van de deskundigen wel haast denkbaar is. Maar het zal ook bij ieder onzer op den voorgrond hebben gestaandat daar, waar het een zoo belangrijk onderwerp geldt, er nooit eenstemmigheid van gevoelen kan heerschen. Daarom juist wordt het nemen eener proef aangeraden want bestond de zekerheid dat het stelsel van den heer Liernur goed slagen zou, dan kon het dadelijk algemeen worden toegepast, en dan bestond er geen enkele reden om daarmede te wachten. Men heeft dikwerf gezegd, dat het plan van den heer Liernur nooit ergens was toegepast. Tn een in Junij des vorigen jaars verschenen aflevering van bet Polytechnisch Journal wordt gegeven een uittreksel van een geschrift van den ingenieur Ph. Lau- rin, volgens wien het stelsel Liernur zou zijn in toepassing gebragt aan inrigtingen te Praag, Brünn en Keulen en onderhandelingen met hetzelfde doei met Kassei zijn aangevangen. Van mijne zijde kan ik mij met het nemen eener proeve vereenigen en ik zal alzoo stemmen voor het voorstel. De heer Dercksen. Als het werkelijk is eene proefneming, zooals de vorige spreker zegt, dan moet die proef ook worden gedaan door eene ge meente wier financiën in ruimer en beter toestand verkeerendan de onze. Ik zie dien financiëlen toestand dezer gemeente zoo gunstig niet inals sommige andere raadsleden. Zoodra hetgeen ons door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld niet anders dan eene proefneming is, moeten wij die nalaten; maar als het plan zekerheid van welslagen aanbiedt, dan, maar ook dan alleen, moeten wij geene proef nemen, maar het overal, de geheele stad door, ten uitvoer leggen. Maar ik herhaal het, proeven nemen ligt niet op den weg van het gemeentebestuur. Laten wij veeleer afwachten den uitslag van dergelijke proeven, in het werk te stellen door andere ge meenten, die meer te wagen hebben, en zich in gunstiger financiëlen toe stand verheugen. De heer Tollens. Het zij mij vergund den heer Bijleveld op te mer ken dat ik de brochures over deze aangelegenheid met aandacht heb door lezen en het mij voorkwam dat er over deze materie niet alleen een bloot verschil van gevoelen tusschen de geleerden bleek te bestaanmaar dat zij elkanders zienswijze als het ware schijnen te persifleeren en te willen ver nietigen. Dat juist heeft bij mij het wantrouwen tegen de verschillende plannen opgewekten het doet mij huiveren eene proef te nemen ook met het stelsel van Liernur. De deskundigen zeggen elkander, wel is waar zoo beleefd mogelijk, in hunne geschriften, dat zij er niets van weten; en juist deze wederzijdsche verwijten geven mij volstrekt geen waarborg dat de proef gelukken zal. De heer Huisrecht. Ik wil den heer Dercksen toch vragenwat zalbij afstemming van dit voorstel, van de verbetering van ons rioolstelsel hier ter stede worden? Zullen wij nogmaals eene afwachtende houding aannemen? De voorgestelde proef is van de ingediende plannen de minst kostbare en meest afdoende. Laat ons toch handelen, en deze voor onze gemeente zoo gewigtige zaak niet langer onbeslist laten. Met nadruk kom ik op tegen den ongunstigen toestand onzer gemeente-financiënzoo als de heer Dercksen die voorstelde. Onze gemeente heeft geene schulden, heeft inschrijving op het Grootboek, heeft eene bloeijende gasfabriek, en daarbij doorwandel de 1870. stratenoveral worden huizen en winkels opgeknapten zoude onze ge meente zich dan voor de verbetering der volksgezondheid geen offer mogen getroosten? Er bestaat naar mijn inzien geen reden, om het nemen van eenezoo op goede gronden aanbevolenproef achterwege te laten. De heer Goudsmit. Ik beaam volkomen wat de vorige spreker heeft gezegd. Maar als ik hier hoor spreken over den ongunstigen toestand van de financiën der gemeentezoo denk ik onwillekeurig aan sommige lieden die 40 jaren geleden deze stad hebben bewoond of bezocht en die mij en anderen steeds de vraag doenof men nog door zoo vele straat-bedelaars wordt lastig gevallenals ware gedurende de laatste halve eeuw de wereld stil gestaan en ook onze gemeente onveranderd en in eenen ongewijzigden toestand gebleven. Inderdaad, als wij eene gasfabriek hebben die eene waarde van 4 a 5 tonnen gouds vertegenwoordigt; als wij nog 2 ton ka pitaal op het grootboek aan inschrijvingen hebben, en eindelijk nagenoeg zonder schuld zijn, dan waarlijk kan men niet zeggen, dat Leidens finan ciële toestand zoo ellendig en beklagenswaardig is. En wat nu de zaak zelve aangaat moet ik vragen, heeft Leidens senaat niet reeds lang genoeg be raadslaagd? Heeft niet reeds zoovele jaren de zaak het onderwerp uitge maakt van onderzoek van commissiën en van deskundigen. Zijn er niet genoeg rapporten uitgebragt, en vellen papier volgeschreven? Nu hebben wij voor ons een naauwkeurig voorstel van mannen, die geacht moeten wor den de zaak te verstaanterwijl hunne tegenstanders ten laatste niets heb ben aangevoerdom de meening van de eersten te bestrijden. Welke redenen zouden er dan voor ons bestaan om den gegeven raad niet op te volgen? Is het dan zoo eene verschrikkelijk hooge som, die van ons bij wege van proefneming gevraagd wordt? Bestaat er geen vrees dat, als wij nog langer delibereren, er een luid geschrei over onze werkeloosheid zal opgaan En mogt onverhoopt onze stad weder door eene epidemie worden bezocht, wat zullen wij gedaan hebben om haar te voorkomen of te be strijden? Laten wij ons eindelijk voor den vijand vrijwaren, voor dat deze onze poorten genaderd zij. Wij mogen, wij moeten nu de proef wagen, al kost die ook f 20000 of f 30000. Ik althans deins daarvoor niet terug, maar reken mij veeleer alleen verantwoord door daartoe mede te werken. De heer Lezwijn. Ook bij mij weegt het financieel bezwaar niet. Im mers het renteverlies, dat wij door den verkoop van een kapitaal van onge veer 33,000 2.J pCt. Inschr. kunnen lijden, zal ongeveer 825 zijn en dit bedrag kan niet van zoo grooten invloed zijn op onzen financiëlen toestand, dat ik daarvoor zou moeten terugdeinzen het voorstel aan te nemen. De heer Tieleman. Het verheugt mijdat er slechts sprake is van eene proefneming. Hoezeer ik openhartig bekennen moet niet op de hoogte te zijn om de waardij van de ingekomen plannen te beoordeelennoch derzelver uitkomsten te berekenen waarin zelfs deskundigen malkander tegenspreken en bestrijdenzou ik aan eene geheele uitvoering er van mijne goedkeuring niet durven geven, omdat, naar mijne beschouwing, die de financiële krachten onze gemeente te boven gaat. En al ware het, dat onze gemeente daartoe bij magte was, dan zou ik toch gaarne de eer van de eerste te zijn aan eene andere gemeente gunnenom het voordeel te kunnen genieten, bij eventuele navolging, van het goedé gebruik te kunnen maken en het verkeerde te kunnen vermijden. Het zal toch voor elke stad, die dat belangrijk werk het eerste onderneemt, eene eenigzins gevaarlijke onderneming zijn, al laten het de financiële krachten toe, maar voor onze gemeente zou het metterdaad eene roekelooze genoemd moeten worden. Met veel genoegen heb ik van het verslag en de voorstellen der Re gering kennis genomen, omdat ik daarin ontwaarddemet welk eene naauw- gezetheid zij die zaken heeft nagegaan en overwogenmet inachtne ming van den werkelijken toestand der gemeenteaan welker belangen zij zich toewijdt. Wèl is zij overtuigd, dat er verbeteringen in rioolstelsel en waterverversching noodig zijn, alsmede van de behoefte aan goed drinkwa ter; hiervan strekken hare voorstellen ten bewijze; maar die voorstellen getuigen tevens van eene wijze voorzigtigheiddie iedere Regering tot eer verstrekt. Ik zal dus mijne stem er aan geven. De heer Dercksen. Ik acht mij verpiigt den heer Goudsmit met een enkel woord te beantwoorden. Dat geachte lid heeft er op gewezendat de toestand van de financiën der gemeente niet zoo ongunstigmaar veeleer bloeijende is. Ik zou dit kunnen toegeven als wij behouden konden wat wij bezitten, en als wij jaarlijks de uitgaven door de inkomsten en niet al te drukkende belastingen konden bestrijden. Maar het schijnt mij toe dat de financiën der gemeente in de laatste jaren niet zijn vooruitgegaan, daar ons op het Grootboek, ten name der stad, ingeschreven kapitaal jaarlijks afneemt. Het zal dit jaar voor de tweede maal zijn dat wij tot den verkoop van een deel van zoodanige gemeente-bezittingen onze toevlugt moeten nemen. Acht men het nu wenschelijk, dat men van zijn kapitaal leeft, dan is de finan ciële toestand dezer gemeente uiterst bloeijend te noemenmaar is men gelijk ikvan meening dat men van vruchten en inkomsten moet kunnen bestaan, en men zijn kapitaal moet kunnen behouden voor den dag des kwaads, om een geldelijken toestand gunstig te heeten dan ben ik, zonder meerder bewijs, niet geneigd'mijne straks geuite meening te laten varen. De heer Cock. Ik zal stemmen voor het gedane voorstel en dat wel niettegenstaande men zich voorstelt de onkosten door verkoop van kapitaal te dekken. Omtrent dit laatste punt vooral ben ik rekenschap mijner stem schuldig. Het is toch bekenddat ik altijd tegen den verkoop van kapitaal van het Grootboek heb gestreden. Reeds bij vroegere gelegenheden heb ik mij daarover verklaard. Den eersten keer gold het de herstelling van de Blaauw- poortsbrug, waarvoor ook voorgesteld werd kapitaal te verkoopenwijl het, zoo heette het toenhier eene buitengewone uitgave betrof. Ik heb dat toen ten sterkste ontkend en er op gewezendat in eene stad als Leiden welke een 130 a 140 bruggen te onderhouden heeft, eene dergelijke her stelling al gaat zij ook met verfraaijing gepaard niets anders is dan eene zeer gewone, jaarlijks voorkomende, reparatie. Bij een levensduur van 50 jaren of iets meer voor elke brug door elkaar kan men jaarlijks op elke begrooting twee of drie dergelijke herstellingen verwachten en moet men ook trachten de zaak aldus te verdeelen. Later heb ik mij ook verklaard tegen den verkoop van kapitaal voor de oprigting van de meisjesschool welke thans op de Boommarkt prijkt, omdat de droevige ondervinding, vooral met betrekking tot de damesscholen hier ter stede opgedaan, mij geleerd 8

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 5