een nieuw rioolstelsel, waterverversching, duinwaterleiding," en in het ge
drukt rapport van Burgemeester en Wethouders van 17 Februarij dezes
jaars aan den gemeenteraad lezen wij van te onderhandelen met het hoog
heemraadschap van Rijnland over het inlaten van water te Gouda en het
spuijen te Katwijk, om zoo tot eene gewenschte waterverversching te komen.
En nu zou ik willen vragenof van de waterverversching volstrekt geen
sprake meer is, hoewel zij eene zaak van het grootste belang is.
De Voorzitter. Dat is eene geheel van dit onderwerp afgescheiden zaak
waarover insgelijks eene beslissing door deze vergadering moet genomen worden.
De heer le Poole. Er is omtrent die waterverversching tot dusver
nog niets ingediend; en ik acht het zeer wenschelijk dat er spoedig met
Rijnland onderhandeld wierd, tot inlating van water door de Goudsche sluis
opdat wij, nu er met een gedeelte der stad'een meer afdoende proeve ge
nomen wordt, het geheel met de middelen die ons ten dienste kunnen staan
niet vergeten. Wij hebben niets gehoord over de kosten daarmede verbon
denen de zaak komt mij voor van het grootste belang te zijn opdat althans
bij den naderenden zomer door ruimen wateraanvoer de mondingen der
riolen onder het waterpeil gehouden worden.
De heer Hubrecht. Er staat toch aan het slot van dit voorstel om met
het hoogheemraadschap van Bijnland te onderhandelen over het inlaten van
water aan de sluis te Gouda. Eene conferentie is hierover reeds met den
heer dijkgraaf van Rijnland gehouden. Onder 11°. 4 wordt nu aan den
gemeenteraad voorgestelddat met genoemd hoogheemraadschap zal worden
onderhandeld. Indien dit voorstel thans wordt goedgekeurd, dan zal het
dagelijksch bestuur zich hiermede onverwijld belasten.
De Voorzitter. Het is een van de vier punten die in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders liggen.
De heer Eigeman. Ik zal mijne stem geven aan de aangegevene proef
neming met het Liernur-stelsel, omdat dit op den weg moet helpen tot ver
betering van het bestaande rioolstelseldat naar veler bewering voorziening
behoeften schadelijk geoordeeld wordt voor de volksgezondheid. Maar
daar er hier spraak is van het aanwenden van middelenwelke voor de
verbetering van volksgezondheid strekken moetenmoet ik eene bemerking
maken op dat, wat ik gisteravond gezien heb. Te tien uur gaande over
de Oude Vest kwam mij bij de Bakkersteeg eene ondragelijke rioollucbt
tegen. Voortgaande zag ikdat men bij het school bezig was met uit het
riool van de Marendorps-Achtergracht de faecale stoffen uit te malen. In
plaats dat deze stoffen opgevangen werden in Schuitenwerden zij gestort
in de Oude Vest. Mij dunkt, dat moest niet plaats hebben; want hierdoor
wordt niet alleen eene ongezonde lucht veroorzaakt, maar tevens de onzui
verheid van het grachtwater bevorderd. Is het echter onvermijdelijk, dat
die stoffen in de grachten uitgestort worden, zou het dan niet beter zijn,
dat zij door het kanaal zelf direct onder water daarin uitgeloosd worden
De ondragelijke en ongezonde lucht zou dan ten minste voorkomen worden.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hadden kennis gekregen
dat het riool op de Oude Vest verstopt was, en toestemming verleend om
dat te openen en te ruimen. Maar het is mij niet bekend, dat de vuile
stoffen uit hel riool in de Oude Vest worden overgepompt. Ik meen inte
gendeel dat die door schuiten worden vervoerd. De zaak zal echter onder
zocht worden.
De heer Hubrecht. Toen dat riool werd opengemaakt, moest eerst
het vuile water worden uitgepompt, en dit is waarschijnlijk wat de heer
Eigeman heeft gezien. Eerst daarna kon de ruiming plaats hebben.
De heer du Rieu. Dat uitmalen van water uit de riolen van de ge
dempte Marendorps-Achtergracht gebeurt meer; het wordt ia de Oude Vest
gepompt; ik heb er meer klagten over gehoord van bewoners van de Oude
Vest, maar de zaak bleef niettemin onveranderd.
De Voorzitter. De Commissie van Fabricage zal er de aandacht op vestigen.
De heer du Rieu. Ik vind het voorstel, zoo als het gedaan is en in
den open brief van de Vereeniging voor de verbetering der volksgezondheid
wordt aangeprezen, eigenlijk slechts eene gebrekkige proefneming. Ik zou
denken dat, als men een proef wil nemen met het Liernur stelselmen
eenigzins verder moest gaan en die uitstrekken tot de 3 blokken huizen
die op de kaart zijn aangeduid, want anders blijft een gedeelte van dien
grond doortrokken met faecalia. Men had dan ten minste eene proef genomen
waardoor men een zekerder resultaat zou bebben ter beoordeeling. Indien
de Raad tot eene proef besluit, zou ik die tot dat gedeelte willen hebben
uitgestrekt, al ware het ook, dat daaraan meerdere kosten waren verbonden.
Men had dan een grondwaarop men met de zaak verder kon gaan. En
men zou naar gelang daarvan met meerdere zekerheid zeggen, of het stelsel
Liernur goed is. Wat mij betreft, ik vind de zaak te kostbaar en vrees
dat de gelden der gemeente zoo doende gaauw zullen zijn uitgeput. Ik
kan daarom aan dit onvolledig voorstel mijne stem niet geven. Laten de
kosten liever door de vereeniging zelve worden bestreden. Laten wij aan
de vereeniging concessie geven voor eene onderneming, waarbij de toepas
sing van het stelsel op groote schaal wordt toegepast. Laten wij des noods
de rente van het kapitaal voor eenigen tijd garanderen, maar niet ons
kapitaal er voor aanspreken. Ik geloof, dat dit gevaarlijk is.
De heer Hubrecht. Zeer zeker is het onderwerp, dat thans in behan
deling is, het belangrijkste, dat in geruimen tijd aan de orde is gesteld.
Reeds jaren achtereen is veel over de verbetering van het rioolstelsel ge
sprokener is veel over geschreven, en bij de ook niet gemakkelijke keuze,
welk stelsel in te voerenis er dan ook niets tot stand gekomenen is
de toestand dezelfde gebleven. In 1861 is aan Burgemeester en Wethou
ders een onderzoek naar den ongunstigen toestand der wateren binnen
deze gemeente opgedragen. In 1863 werd door de Commissie van Frabicage
een voorstel te dezer zake ingediend met overlegging eener memorie van
den hoofdingenieur J. A. Beijèrinckook hierop werd geene beslissing ge
nomen. In het jaar 1867 diende voornoemde commissie 'een nader voor
stel in, en het oordeel hierover werd aan drie deskundigen opgedragen.
Wij staan thans nog voor drie stelsels, dat van de Commissie van Fabri
cage, een verzameling-stelsel, van de drie deskundigen een doorspoelstelsel
en wat nu aan de orde ishet Liernur-stelsel. Toen de Commissie van
Fabricage haar voorstel indiende, was het stelsel Liernur nog minder be
kend zeker althans minder besprokenen in den laatsten tijd bebben in
onderscheiden geschriften vele bevoegden en deskundigen dat stelsel aan
geraden. Ik zal met volle overtuiging mijne stem geven, om de voorge
stelde proef naar dat stelsel te nemen. Ik heb mij zelf afgevraagd: als dit
voorstel verworpen wordtwat danP Zal de verbetering van het rioolstel.
sel dan weder worden uitgesteldzal dan naar een ander stelsel moeten
worden gezocht, of zullen de vroeger ingediende plannen, die in de laatste
dagentoch ook als minder geschikt ontraden werdenmoeten worden in
gevoerd Ik kan zulks niet beslissenmaar met te meer aandrang geef ik
mijne stem aan de voorgestelde proef. In vele steden ook in ons vaderland
is de rioolquaestie aan de orde, en door vele deskundigen wordt het
Liernur-stelsel, als het meest afdoende, aanbevolen. Laat ons dan nu han
delen al zijn wij in deze ook de eersten. Het stelsel Liernur heeft ook
dit voor, dat h^t bij kleine gedeelten der stad kan worden ingevoerd.
Mogt de proef gelukken, dan zal de burgerij ons dankbaar zijn, en wij
zullen behoedzaam op den ingeslagen weg voortgaanen mogt de uitkomst
niet aan de verwachting voldoendan reken ik de kosten van deze proef
voor onze gemeente toch verantwoord en niet te bezwarend, waar wij op
goede gronden hebben gemeend eenen maatregel te moeten nemen tot ver
betering van den gezondheidstoestand in deze gemeente. Ik breng mijnen
dank aan de commissie tot verbetering van de volksgezondheidvoor den
krachtigen stoot, die zij aan deze zaak heeft gegeven, waardoor ook dit
onderwerp thans in deze vergadering wordt behandeld.
De heer Tollens. Ik ben leek in het vak en durf mij dus geen oor
deel over het stelsel Liernur aanmatigen. Maar dit treft mij dan tochdat
tegen dat stelsel overstaan de meeningen van zoo vele deskundigendie
evenzeer op wetenschappelijke gronden de deugdelijkheid van dat stelsel
bepaald tegenspreken. Wat almede mijne uitsluitende ingenomenheid met
het stelsel Liernur niet heeft vergroot, is daarin gelegen dat ik nergens
weersproken vond het beweren dat het alleen nog maar te Praag, in de
kazerne, is aangewend, terwijl het te 's Gravenhage en elders een, welligt
zeer verdiend, vertrouwen niet verworven heeft. Ik geef echter toe, dat
eene som van 22,000 op zichzelf niet te veel is om eene proef te nemen
van een hoogst nuttig en belangrijk werk. Maar ik zou dan eerst tot zoo
danige proef willen hebben overgegaanals onze financiën dat beter ge
doogden. Wij mogen m. i. de opbrengsten onzer contribuabelen niet wagen
zonder meer stellige zekerheid voor een goed resultaat. Mijns inziens be
staat er ook geen genoegzame grond om aan te nemendat de zaak
vruchten zal afwerpen, hoezeer ook wordt voorgespiegeld, dat de opbrengst
van faecale stoffen de kosten zou beloonen. Eene opbrengst van .45 voor
100 kilo's faecalestoffen wettigt geen uitgaaf van 22,000, plus de bij het
contract betaalde percenten, reis- en verblijfkosten voor ingenieurs en ver
dere remuneratiën. Ook acht ik de voorstelling, dat onze gemeente zoo
veel meer dan andere bloot staat aan epidemiën, wel wat overdreven. Ik
wenschte, dat men liever eerst had afgewacht, wat dergelijke proeven el
ders hebben opgeleverd. Men spiegelt zich gemakkelijk en onkostbaar aan
anderen en ik durf wel egoistisch te wezen in het belang onzer gemeente.
Wanneer geene andere argumenten voor die proefneming pleiten dan die
in het voorstel voorkomenmoet ik als oningewijd leek daartegen bezwaar
- blijven maken. Ik kan dan mijne stem niet geven aan een zoo kost
baar stelsel, waarvan de uitsluitende deugdelijkheid door mannen als Con
rad DelpratPieterzen en van Niftrik zoo stellig wordt betwist.
De heer de Fremery. De opbrengst dier faecale stoffen is niet zoo heel
gering. Immers wordt de hoeveelheid door deskundigen geschat op 350,000
kilogrammen, waarvan de waarde a 45 cent de 100 liters bedraagt 1575.
Dat is een rendement, dat nog wel in aanmerking mag komen.
De heer Tollens. Ik twijfel, of daarmede in evenredigheid staat eene
uitgaaf van ƒ22,000. Ik vind die som daarom vooral wel wat veel, als
mannen van beproefde kennis het afdoende van het stelsel tegenspreken.
De heer Lezwijn. Ik wenschte den heer Tollens te doen opmerkendat
van de ƒ22,000 moet worden afgetrokken een niet onbeduidend bedrag
reeds op de begrooting voor 1870 uitgetrokken voor het dempen van de
Binnenvestgracht. De uitgave zoude daardoor niet meer dan 17 a ƒ18,000
bedragen.
De heer Bijleveld. Naar aanleiding van de opmerking van den heer
Lezwijn een enkel woord. Op de begrooting van het loopende jaar komt
voor een post van ruim ƒ7000, voor demping van grachten, welke som,
even als het plan is ten aanzien van de aangevraagde f 22,000, zou worden
verkregen door verkoop van inschrijving op het grootboek. Op dien post
wordt blijkbaar gedoeld in het voorstel van Burgemeester en Wethouders in
n°. 3, waar men leest, dat, mogt tot de proefneming met het stelsel Liernur
worden besloten, alsdan gemelde post met een niet onbeduidend bedrag ver
mindering zou kunnen lijden. In de toegestane gelden zijn begrepen de
kosten voor het aanleggen van een bij het dempingsplan behoorende riool.
Ik wenschte te vragen of mijne opvatting juist is, dat de bedoelde bezui
niging zou zijn een gevolg van de omstandigheiddat zoo het stelsel Liernur
overeenkomstig het voorstel wordt toegepast, gezegd riool zou komen te
vervallenen verder waarop is geraamd het bedrag der voorgespiegelde ver
mindering, en of, zoo het nu aanhangige voorstel mogt worden aangenomen,
het dan in de bedoeling van Burgemeester en Wethouders zou liggen de
som van ƒ22,000 voor de uitvoering daarvan benoodigd zuiver en onver
minderd in uitgaaf te brengen, opdat steeds duidelijk blijke, wat de proef
neming heeft gekost, en slechts zooveel minder aan inschrijving op het
grootboek te verkoopen als zal zijn het bedrag van raeerbedoelde bezuiniging.
De heer Hubrecht. Er zal nu toch eene waterleiding moeten worden
aangelegd met roostersmede tot opname van het hemelwatermaar op veel
minder kostbare wijze, dan eerst was voorgesteld.
De heer Bijleveld. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt gesproken van vermindering met een niet onbeduidend bedrag. Ik
meende daarom te mogen aannemendat dat bedrag zou zijn beduidend en
dat eenige raming had plaats gehad.
De heer Hubrecht. Ik geloof niet, dat het gewaagd is, als ik stel,
dat het ƒ4000 zal zijn.