IAIDE1IN611 TAN BEN 6BHBSHTEBAAS VAN LEIDEN.
Zitting van Donderdag April l§SO,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de lieer Burgemeester Dr. VV. C. van deu Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Verster, du Bieu, van Wensen, Wttewaall,
Stoffels, Tollens, Hoog, de Fremery, Hartevelt, Tieleman, Schelteraa,
BijleveldLezwijn, Le Poole, Cock, Dercksenvan Heukelom, van
Outeren, Krantz, Hubrecht, Goudsmit, Buys en van den Brandeler.
De heer Eigeman gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag li) Maart
worden gelezen.
De heer Scheltema. Ik heb geene aanmerkingen op de notulenmijn
heer de Voorzitter, maar ik wenschte gaarne even het woord op zoodanig
gunstig oogenblik als door u zal werden aangewezen.
De notulen worden hierop goedgekeurd.
De Voorzitter verleent het woord aan den heer Scheltema.
De heer Scheltema. Ik ben zoo vrij eene vraag aan u te rigtenmijn
heer de Voorzitter. Bij de behandeling der laatste begrooting is door de
Commissie van Financiën de wensch geuit, dat de verordening op de brand
weer zou worden herzien. Ik geloofdat bij den jongsten brand die tfen-
schelijkheid op nieuw is gebleken. Niet alleen dat de orde toen wel iets
te wenschen overliet, en er veel onnoodig rondgeloop was, waardoor de
bediening der spuiten zeer belemmerd en het materieel beschadigd wordt,
maar bovenal, en hierop wensch ik thans meer bepaaldelijk neer te komen,
was er gebrek aan bediening der spuiten, namelijk aan spuitgasten. Volgens
de bestaande verordening moeten aan elke spuit 80 spuitgasten zijn. Er
zou dus personeel genoeg moeten zijn, en toch aan ééne spuit heb ik stu
denten zien pompen aan eene andere infanteristenaan eene derde cavale
risten. Nu kan het zijn dat dit niet alle stadspuiten zijnmaar dan toch
wel een of twee; doch dit is nog niet alles, ik heb ook eene stadsspuit
gezien zonder spuitgasten en zonder bediening. Ik heb hooren klagen dat
er zoo laat gewag van brand is gemaaktik durf in deze niet beslissen
doch dit is mij gebleken dat vele schutters of laat of in het geheel niet
zijn gekomen en dat vrij algemeen tot verdediging werd aangevoerd dat
er in hun buurt geen gewag of alarm is gemaakt, en zonder dat kan men
niet verwachten dat schutters en spuitgasten zullen opkomen. Wij, die in
de meer aanzienlijke wijken wonen, worden in dergelijke omstandigheden
nog al opgebeld; maar in de buurten, waar de werkman woont, moet
vooral gewag gemaakt wordendaar een werkmandie den ganschen
dag gewerkt heeft, in den regel vaster slaapt dan wij. Maar ik laat
het nu in het midden of er al of niet te laat gewag is gemaakt. De
voorname oorzaak van het gebrek aan spuitgasten ligt, naar mijne mee
rling alleen in de verordening op het brandwezen. Volgens die ver
ordening is de dienst aan de spuit vrijwillig, en daarbij komt nog de
bepaling, die in mijn oog zeer verkeerd is, dat de spuitgasten betaling
krijgen voor de dienst die zij doen nadat de brand drie uren geduurd heeft.
De ongunstige werking onzer verordening zal ik met een paar voorbeelden
aantoonen, die duidelijker spreken dan vele woorden. Eeu spuitgast kwam
te laat, en toen men daaromtrent aanmerking maakte, was het antwoord:
»gij moogt blijde zijn dat ik nog gekomen ben." Een ander geval, dat
zich bij een vorigen brand heeft voorgedaanis het volgendeeen brand
meester ontmoet, naar den brand gaande, een werkman, dien hij weet dat
spuitgast is; hij vraagt hem of hij ook niet naar den brand moest gaanen
krijgt tot antwoord: //wel neen, nog niet, ik kom pas over drie uren, dan
word ik betaald." Dat zijn de verkeerdhedenwaartoe de verordening op
het brandwezen aanleiding geeft. De fout ligt alleen in die verordening.
Ik vraag dus, mijnheer de Voorzitter, of wij binnen kort mogen verwach
ten dat Burgemeester en Wethouders de hand zullen slaan aan eene her
ziening van de verordening op het brandwezen; zoo niet, dan zal ik in
eene volgende vergadering een daartoe strekkend voorstel doen.
De Voorzitter. In antwoord op uwe vraag of het dagelijksch bestuur het
voornemen heeft eenige wijzigingen in het brandreglement aan deze verga
dering voor te stellenkan ik den heer Scheltema mededeelen dat daartoe
het plan niet bestaat. Wel heeft het bij Burgemeester en Wethouders een
punt van overweging uitgemaakt, reeds vóór den laatstelijk plaats gehad
hebbenden brand, in hoeverre het wenschelijk kon geacht worden het brand
reglement te herzien; dan met het oog op de eerlang te wachten wet op
de schutterij hebben zij gemeend, om het naauwe verband der dienst-
pligtigheid bij de schutterij en den brandweer, daaraan geen gevolg te
moeten geven. Dat bij den laatsten brand de orde zoo veel te wenschen
heeft overgelaten is mij niet gebleken dat er zooveel schade aan de brand-
bluschmiddelen is te weeg gebragt kan ik gelukkig tegenspreken. De
Wethouder van fabricage zal de vergadering ook in dezen zeer voldoende
inlichtingen kunnen geven. Dat spuiten door infanteristen en cavaleris
ten zijn' bediend, is zeer natuurlijk; met dat doel toch is aan beide
die corpsen eene gemeente-brandspuit, met medeweten uwer vergade
ring, afgestaan. Wel heeft het ook mij getroffen dat de opkomst van
het personeel wat te wenschen overliet, doch ik heb zulks toegeschreven
aan de minder doelmatige wijze van wekken door de policie. Zooals de
heer Scheltema zich wel zal herinneren is om dezelfde reden vroeger wel
eens hier ter sprake gebragt om in geval van brand de trommen te doen
roeren. Met mij was men het toen eens dat zulk een alarm in de stad
minder verkieselijk te achten is en evenzeer zou strekken tot het lokkeh
van onnoodig personeel naar de plaats des onheils. Des anderen daags van
den brand ben ik dan ook reeds met den commissaris van policie in overleg
getreden daarin op eene meer doeltreffende wijze te voorzienb. v. door eiken
agent voor zijne wijk eene lijst in een blikken bus mede te geventen einde
1870.
ingeval van brand bepaald te weten wie gewekt behoort te worden. Overigens
meen ik dat er eerder reden van tevredenheid over de handelwijze van de brand
weer dan van al keuring geweest is, daar een brand, die zich aanvankelijk
zoo ernstig liet aanzienin een betrekkelijk zeer korten tijd is bedwongen.
De heer Scheltema. Door den Voorzitter is in de eerste plaats aange
voerd dat daarom vooreerst van eene wijziging in de verordening is afge
zien, omdat eene nieuwe schutterij wet in aantogt is. Maar ik vrees, dat
die wet nog zeer lang op zich zal laten wachten. En ook zie ik niet in
dat de verordening niet zóó zou kunnen worden gewijzigd, dat zij zoowel
bij de bestaande als bij de nieuwe schutterij-wet past.. Wat nu de bedie
ning der spuiten betreft, ik heb eene gemeentespuit gezien die in het
geheel geene bediening had, terwijl er behoefte aan water was. Ik zag er
wel enkele spuitgasten bij staan kijken, maar op de vraag waarom zij niet
pompten was het antwoord: «wij hooren niet aan die spuit." Eene andere
gemeente-spuit, ik meen n°. 3, is door cavaleristen bediend, die, toen
men mij zeide dat er geen spuitgasten warenop mijn verzoek door den
overste der huzaren, in wiens nabijheid ik toevallig was, welwillend beschik
baar werden gesteld. Dus blijf ik bij mijne mecning, dat er groot gebrek
aan spuitgasten was. In dat gebrek is nu wel door anderen voorzien en
dit is zeer gelukkig geweest, maar alle brandspuiten hadden door de daartoe
behoorende manschappen moeten bediend zijn. Het aantal spuitgasten is
groot genoeg; bij de laatste ligting voor de schutterij, dus bij ééneligting,
werd een vijftigtal dienstpligtigen vrijgesteld omdat zij bij de spuit hooren,
maar zij komen of te laat of in het geheel niet op, of wel zijn niet bij die
spuit waar zij bij behooren.
De heer Hübrecht. Ik had eerder een woord van dank aan de ijverige
bcmoeijingen der brandweer gewacht, dan wel aanmerkingen. Ieder, diedc
hevigheid van den brand gezien heeftzal moeten erkennendat men
dien in korten tijd meester was. De spuiten werden alle vlug en met
ijver bediend. Ik wil toegeven dat de bepaling in art. 64 van het regle
ment, volgens welke spuitgasten, bij brand, indien de dienst langer dan
drie uren duurt, eerst betaling ontvangen, niet juist is, en daarom wijzi
ging zoude behoeven. Onder de vorige verordening werd in het geheel
geene vergoeding aan de spuitgasten gegeven, omdat men oordeelde, dat
hiertegenover stond de vrijstelling van de schutterlijke dienst; later
echter meende men dat, indien gedurende drie uren dienst was gedaan zon
der betaling, na dien tijd per uur vergoeding moest worden gegeven. Al
was de bedoeling goed, toch.werkt zulks in de praktijk niet goed. De Voor
zitter heeft reeds te regt opgemerkt, dat de spuiten goed bediend werden,
en de brand spoedig bedwongen was. De bemerking van den lieèr Schel
tema gaat niet opwant indien bij brar.d eene der spuitenvoor een
oogenblik, niet werkt, kan daaruit geenszins worden algeleid dat de spuit
niet konde worden bediend. De heer Scheltema heeft gezegddat spuit
n°. 3 niet werkteuit gebrek aan manschappendit is onjuist. Ik merk
even op, het was niet spuit n°. 3, maar n°. 4, doch dit was op order der
directie, dat die spuit toen geen water mogt geven. De slangen lagen
door eene poortnaast de brandende loodswaar toen ook de spuit door
huzaren bediend en spuit n°. 8 water gavenaan spuit n°. 4 werd toen
gelast op te houden, omdat zulks op dat oogenblik noodig was, en meer
toevoer van water aldaar eerder schade zoude geven. Hier is dus vol
gens de ontvangen order gehandeld. Het is waar, spuitgasten waren afwezig,
maar ik schrijf dit daaraan toedat velen van den brand niet of te laat hebben
gehoord; de Voorzitier heeft reeds daaromtrent eene wijziging toegezegd.
Indien men nu nog naar de plaats gaat en, de hevigheid van den brand
bedenkende, ziet, hoe de belendende gebouwen bewaard zijn, dan durf ik
gerust volhoudendat de brandweer uitstekend gewerkt heeft.
De heer Scheltema. Ik sta in deze lijnregt tegenover den heer Hubrecht
en toch persisteer ik bij mijn gevoelendat gegrond is op hetgeen ik zelf
gezien heb. Ik kan er dit nog bijvoegen dat een brandmeester mij ver
klaard heeft, dat zijne spuit water moest geven, maar niet kon geven,
daar zij geene bediening had. Ik moet er echter nadrukkelijk tegen opkomen
dat ik een blaam zou hebben geworpen op de brandmeesters, dit zij verre;
maar wat kunnen zij met hunne spuit uitrigtenwanneer zij geen spuit
gasten hebben? Ik wijt de gebrekkige bediening der spuiten volstrekt niet
aan de brandmeesters, zelfs ook niet aan do spuitgasten; ik neem het dezen
niet kwalijk dat zij geen onverpligte dienst doen en eerst dan komen wanneer
zij betaald worden. De oorzaak van dit alles ligt alleen in de verordening.
De Voorzitter. Ik geloof, dat door de wijze van oproeping te veran
deren wel in dit bezwaar zal kunnen worden voorzien. Mogtcn Burgemees
ter en Wethouders na deze gevoerde discussie bij hun gevoelen blijven per
sisteren en eene wijziging van het brand-reglsment als ontijdig blijven
beschouwen, dan belet zulks echter den heer Scheltema of andere leden
niet een voorstel in dien geest aan den Baad in te dienen.
De heer Tollens. Ik kan de gegrondheid der door ons geacht medelid
Scheltema gemaakte aanmerkingen niet beoordeelenwant ik was tijdens
den brand niet op het terrein aanwezig. Eerst den volgenden morgen ging
ik derwaarts en nam mij, na alles naauwkeurig bezien te hebben, al dade
lijk voor, in onze eerste vergadering de beste te betuigen, wat de
heer Hubrecht teregt schijnt verwacht te hebben, dat men namelijk hulde
brengen moet aan de flinke wijze, waarop onze brandweer zich ditmaal
alweder van de moeijelijke blusschings-taak gekweten heeft. Mij althans
heeft het waarlijk verwonderd, hoe gelukkig ook ditmaal zulk een belang
rijke brand bepaald werd tot de plek waar hij uitbrak en bovenal hoe men
zooveel vuur binnen óón uur tijds meester worden kon, en daardoor de
buurhuizen behouden. Ik mag noch kan tegenspreken dat er zich in onze
brand-verordening leemten voordoendie wijziging en verbetering behoeven
maar dat neemt niet wegdat desniettegenstaande deze blussching m. i.
6