HANDELINGEN VAN DEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
3.
Kitting van Donderdag 34 Februarij 18PO,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Hoog, Hubrecht, Tollens, Stoflels, de Fremery,
Hartevelt, Goudsmit, Tieleman, Lezwijn, Le Poole, Eigeman, Bijleveld,
Verster, Scheltema, van OuterenDriessenKrantz, Wttewaall, Buys, du
Rieu, Dercksen en van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 17
Februarij 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter legt over:
1°. Adres van G. J. Boelenwaarbij deze den eigendom verzoekt van
een stukje gemeentegronds aan den Vestwal, nabij de voormalige Heerenpoort.
2®. Adres van C. Blansjaar, tot het in gebruik bekomen van een ge
deelte gemeentegronds, buiten de voormalige Wittepoort.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen iu
handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
Aan de orde is:
I. Wijziging van art. 95 der algemeene policie-verordening.
Het rapport der Commissie voor de verordeningentegen wier overtreding
straf is bedreigd, is van den volgenden inhoud:
De commissie voor de plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding
straf is bedreigdheeft kennis genomen van het in schrift gebragt voorstel
dat bij monde van het raadslid, den heer Mr. P. du Rieu, in de Verga
dering van den 17d(,n Februarij 1870 werd gedaan om wijziging te brengen
in de bestaande regeling der reiniging van de openbare straten binnen deze
gemeente. Zij is in hare verwachting bevestigd dat dit voorstel met juist
heid zou zijn gedaan en overeenkomstig hetgeen geboden werd na het besluit
tot opheffing van het verbod eener reiniging der straten door raiddel van
schrobben.
Een gezet onderzoek echter vanwege de commissie voor de strafverorde
ningen dat slechts enkele dagen vertraging brengen zou in de vaststelling
van bedoelde aangelegenheidkon al was het onderwerp weinig ingewikkeld
niet schaden.
Zij heeft alsnu de eer te rapporteren dat zij raadt tot de voorgestelde
wijziging te besluitenbehoudens dat in de vast te stellen verordening niet
zal worden opgenomen de alinea omtrent de strafbepaling, die later in het
voorstel werd ingelascht. Zij acht dit ten eenemale overbodig; want art.
95 van het policie-reglement blijft, hoewel gewijzigd, bestaan, of indien,
gelijk gezegd werddat artikel als dood moet worden beschouwdzoo blijft
toch het nummer 95 voor de regeling van het onderwerp behouden.
Werd nu bedoelde alinea, in het laatste voorstel voorkomende, aangeno
men, dan moet ook artikel 96 gewijzigd worden, of er ontstaat verwarring
in de toepassing.
Wel is waar houdt dat tweede voorstel in verzwaring van straf van f\
tot /"10, in plaats van f\ tot fa, doch voor die verzwaring, die niet
alleen niet werd gemotiveerd maar die daarenboven geheel vreemd is aan
de eerste redactie zelve der H.H. voorstellers, zoodat daarover niet is kun
nen worden gedebatteerdvindt de commissie geen grond.
Ten slotte acht zij eene aanwijzing wensehelijk van het gedeelte straat,
dat ieder bruiker van een bewoond perceel verpligt zal zijn te reinigen en
de voorkeur te verdienen boven de redactie van het voorsteldie de reini
ging der openbare straat in het algemeen aan bruikers van bewoonde per-
ceelen opdraagt. De commissie heeft alzoo de eer hierbij eene concept-ver-
dening te voegenwaarin de algemeene strekking van meer bedoeld voorstel
is behoudenmet weglating evenwel van de vermelding eener strafbepaling
en met toevoeging van eene aanwijzing, welk deel der openbare straat door
iedcren bruiker eener woning zal moeten worden gereinigd.
Verordening van denhoudende wijziging der Algemeene
Policie-verordening, vastgesteld den 24ston October 1867.
Art. 1. Art. 95 der Algemeene Policie-verordening wordt gewijzigdzoo
dat het luidt als volgt:
De bruiker van een bewoond perceel, die bij onreinheid van dat gedeelte
der openbare straat, dat voor dat perceel gelegen is of daaraan grenst, na
laat voor de reiniging daarvan zorg te dragenzalna bekomen aanzegging
vanwege het hoofd der policie, tot reiniging zijn verpligt, binnen den tijd
van twaalf uren na de aanzegging.
Het zand, dat bij herstelling der straat daarop gestrooid wordt, mag ge
durende de eerste vier weken daarvan niet worden weggeveegd.
Art. 2. De verordening van den 13den Juli 1868 (Gemeenteblad, n°. 9),
houdende wijziging der Algemeene Policie-verordening, vastgesteld den 24,ten
October 1867 (Gemeenteblad n°. 12), wordt ingetrokken.
Vastgesteld enz."
De Voorzitter. Verlangt ook een der heeren het woord over de voor
dragt, zooals zij is voorgelezen?
De heer Bijleveld. Daartoe gemagtigd door mijne medevoorstellers,
wenschte ik te verklaren, dat onzerzijds geen bezwaar bestaathet ingediend
voorstel te wijzigen overeenkomstig den wensch van de Commissie voor de
strafverordeningen. Wat die Commissie verlangt ligt geheel in onze bedoe
ling, tegen eene verduidelijking hebben wij natuurlijk geen bedenking. Wat
betreft de opmerking over het voorgestelde quantum der straf, die is geheel
1870.
juist. Ten aanzien daarvan heeft een lapsus calami plaats gehad. De be
doeling was niet, dat in de strafbepaling verandering zou worden gebragt.
De conclusie van het rapport wordt hierop met algemeene stemmen aan
genomen.
II. Voordragt tot verbouwing van de Lakenhal, om deze in te rigten tot
stedelijk museum van oudheden; met suppletoiren staat van begrooting.
Die voordragt luidt aldus:
»Op het voorstel door de Commissie ingediendom een gedeelte van de
Lakenhal te verbouwen werd door ons de Commissie van Fabricage gehoord
die daarop een gunstig rapport inzondzoodat wij beide stukken hierbij aan
den Gemeenteraad overleggen als uitvoering van het Raadsbesluit van den
28 December van het jaar 1868, waarbij de Lakenhal is bestemd tot museum
of bewaarplaats van voorwerpen van oudheid- of geschiedkundige waarde, en
voorloopig daartoe aangewezen de bovenste verdiepingdie door het plaatsen
van twee lichtkozijnen tot dat einde bruikbaar zal worden gemaakt.
De inrigting van het bedoeld locaal tot het bestemde einde zal zich voor
namelijk bepalen tot de plaatsing van schilderijen langs de wanden, waaraan
weinig kosten zullen verbonden zijn. De hoofdzakelijke uitgaaf zal betrek
king hebben tot het onderwerpelijk voorstel, dat zich zelf aanbeveelt door
een doeltreffende verbouwing, om een behoorlijken toegang te verkrijgen tot
de zaal waar de schilderijen zullen worden bewaard en tentoongesteld. De
wijze waarop dit geschieden zal zoowel wat betreft den stijl die gevolgd wordt,
als het gebruik dat gemaakt wordt van de aan de gemeente behoorende ge
schilderde glazenzal geheel strooken met de bedoeling van het aange
haald raadsbesluit. De som van ƒ5000, die daarvoor geraamd wordt, zal
wel het grootste deel uitmaken van de kosten die vereischt worden voor het
verkrijgen van een stads-museumwaarin een plaats vindt wat voor de we
tenschap en voor de kunst waarde heeft.
Uit dien hoofde hebben wij de eer hierbij over te leggen een suppletoiren
staat van begrooting voor de dienst van 1870, ten einde de som te kunnen
vinden die benoodigd is voor het bedoelde werk."
Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud:
»De Commissie van Financiën heeft onderzocht de ten fine van berigt en
raad in hare handen gestelde voordragthoudende het voorstel om eene som
van vijf duizend gulden beschikbaar te stellen tot eene gedeeltelijke verbou
wing van de Lakenhal, waardoor, zoo door het aanbrengen van een trap als
door het maken van bovenlicht, de bovenste verdieping geschikt wordt ge
maakt tot het plaatsen van schilderijen en hiermede alzoo een aanvang wordt
gemaakt met de Lakenhal tot een stedelijk museum in te rigten.
De Commissie moet verklaren dat haar deze kosten niet zijn medegeval-
ïenen zulks te minder wanneer zij in aanmerking neemt dat Burgemeester
en Wethouders zelfs verklaren dat deze voordragt slechts strekt ten einde
voorloopig de bovenste verdieping in gereedheid te brengenzonder opgave
der kosten die aan het verdere gebouwom dit geheel tot het beoogde doel
in te rigtenmoeten worden besteed. De Commissie wenschte weleer tot
deze uitgaaf besloten werdeene opgave van al de kosten voor deze inrigting
noodig, opdat de Raad nu reeds zoude kunnen bepalen of hij genegen zoude
zijn zooveel geld tot dat doel te besteden, voordat tot eene stuksgewijze
inrigting werd besloten en hiertoe overgegaan zijnde een terugkeer moeijelijk
wordt, terwijl daarenboven, bij eene bekendheid met de geheele som, het
welligt mogelijk zoude kunnen zijn, bij verdeeling van deze, de voldoening
over twee of meer jaren te bepalen. Bij de opgave van deze kosten van
inrigting acht de Commissie het tevens noodig dat eene opgave gevoegd
worde van de kosten van benoodigd meubilair, zooals canape's, enz., terwijl
eene opgave der blijvende kosten van bewaarder, toezigt, enz., voor het
vereischte overzigt haar zeer gewenscht voorkomt. De Commissie meent
op dit een en ander te meer te mogen aandringen, daar door dit oponthoud
in de uitvoering toch geen tijd verloren gaatvermits het haar niet geraden
voorkomt reeds dadelijk, bij eene gedeeltelijke inrigting van het gebouw,
dit museum voor het publiek ter bezigtiging open te stellenmaar zij liever
in bedenking zoude geven daarmede te wachten totdat ten minste de voor
werpenbij de stad aanwezig, alle kunnen ten toon gesteld worden, opdat
door eene stuksgewijze tentoonstelling in den aanvang niet een ongunstigen
indruk worde opgewekt, die zich later moeijelijk laat wegnemen.
Mogt tegen het advies der Commissie onverhoopt door u besloten worden
dadelijk tot de voorgestelde verbouwing over te gaan, dan is zij van oordeel
dat de voorgestelde wijze om de daartoe gevorderde kosten te dekken de
beste is en moet zij daartoe raden."
Door Burgemeester en Wethouders is nader nog het volgende rapport
uitgebragt
»De Commissie van Financiën maakte, bij haar rapport van den 23
Januarij dezes jaars, op onze voordragt tot het gedeeltelijk inrigten van de
Lakenhal tot stedelijk museumeenige bemerkingendie wijten einde deze
behoorlijk te kunnen oplossengemeend hebben aan de Commissie ter be
waring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde of
geschiedenis der kunst te moeten mededeelen ten einde door haar daarop
te worden ingelicht.
Wij deden zulks bij missive van den 3de° dezer maandn°. 90en ont
vingen daarop een antwoord den 4den daaraanvolgende, n°. 16. Wij laten
beide hieronder volgen
Naar aanleiding van ter onzer kennis gekomen bezwaren tegen het voor
stel, dat het onderwerp uitmaakt uwer missive van den 22 December des
vorigen jaars, achten wij het noodig met uw gevoelen bekend te worden,
ten aanzien van de volgende punten die met uw voorstel worden in verband
gebragt:
3