VIII. Adres van Dr. J. A. Herklote om afschrijving van plaatselijke
directe belasting dienst 1869.
De Commissie van Financiën raadt die afschrijving te verleenen, tot een
bedrag van 24,61.
Wordt zonder discussie goedgekeurd.
De heer Verster. In de raadsvergadering van den 1 lder» November
van het vorige jaar werd door u, mijnheer de Voorzitter, onder de inge
komen stukken vermeldt een adres van schipper Nijkamp tot opheffing van
het Utrecht6che Veer. Het is thans de 17d* Februarijen, met het oog
op art. 13 van het reglement van orde, vvenschte ik u te vragen of dit adres
in de volgende vergadering zal worden behandeld, en, zoo niet, dan zoude
ik gaarne de redenen vernemen die aanleiding hebben gegevendat het meer
genoemde adres nog niet aan de orde kon worden gesteld.
De Voorzitter. 'Op uw eerste vraag kan ik u niet, op uw tweede wel
bevredigend antwoorden. De zaak kan onmogelijk in de volgende vergade
ring behandeld worden. Het geldt hier eene ingewikkelde quaeslie, waar
over correspondentie wordt gevoerd tusschen Utrecht en Woerden. Utrecht
wil wel medewerken om het veer op te hellen, dan voor het bestuur Woer
den levert deze opheffing bezwaren opdaar het door het contract van ver
koop van het veer gebonden is.
De heer Hartevelt. Ik wenschnadat alle punten zijn afgedaan, aan
den Kaad eene vraag te onderwerpen om moeijelijkheden te voorkomen hij
de vaststelling van het kohier der plaatselijke directe belastingen. Aan de
belastingschuldigen is rondgezonden een beschrijvings-billetwaarop voorkomt
de verordening van 3 Februarij 1868, goedgekeurd bij kon. besluit van 14
Maart 1868, en waarnaar wordt verwezen. Maar nu weet de llaad dat in
November en December 1869 veranderingen zijn gebragt in het tarief van
het meubilair en de huurwaarde, en in de bepalingen omtrent hen die kamers
verhuren. Wanneer nu de belastingschuldigen alleen zullen letten op het
geen op genoemd beschrijvings-billet voorkomt, dan zal het kunnen gebeu
ren datals het kohier is vastgesteldhonderden bezwaren zullen inkomen
omtrent de toepassing van den vermenigvuldiger. Ik kan dit met één voor
beeld duidelijk maken. Volgens de verordening van 1868 werd eene huur
waarde van f 400 vermenigvuldigd met een factor van 5.25. Volgens de
nieuwe verordening, die voor 1870 gelden moet, zal die factor zijn ƒ6.06;
dit geldt schier naar alle voorgaande en alle volgende huurwaarden en meu
bilair. De belastingschuldigen zullen daardoor in de war gebragt kunnen
worden. Nu zal men welligt antwoordenjamaar toen in de eerste dagen
van Januarij die beschrijvingsbilletten werden gedrukt, hadden wij nog niet
oe nieuwe belasting-verordening; wij moesten wachten tot wij de konink
lijke goedkeuring daarop hadden verkregen. Maar nu zou ik meenen dat
men dan beter had gedaan met te wachtentot men die kon. goedkeuring
werkelijk had. Uit kan ik verzekeren dut de belastingschuldigen thans in
onzekerheid verkeeren. Ik heb gemeend dit punt te moeten ter sprake
bréngen, niet om aanmerkingen te inaken, maar om moeijelijkheden te
voorkomenwanneer eenmaal het kohier zal worden vastgesteld.
De heer de Fremery. Ik wensch aan den Kaad mede te deeleu dat het
dagelijksch bestuur in gezette overweging heeft genomen de vraag, wanneer en
op welke wijze de beschrijvings-billetten dit jaar moesten worden uitgegeven.
De meening dat een onzeker uitstel, in afwachting van de vereischte goed
keuring van de nieuwe verordening, niet in het belang zoude zijn van de
belastingschuldigen werd door ons allen gedeeld, omdat er, zooals bekend
js, zeer veel tijd gevorderd wordt om de kohieren naar de vastgestelde
regelen op te maken. Ten vorigen jare zijn die, met de meeste inspanning
eerst in Junij gereed gekomen. Om nog meerdere vertraging voor te komen
was dus spoedige en onverwijlde uitreiking van de billetten gebiedend noodig.
Dij die overtuiging was het dus noodzakelijk de verordening van 3 Januarij
I8C8 op het beschrijvings-billet te doen voorkomen, omdat aan de nieuw
ontworpen verordening de koninklijke goedkeuring nog ontbrak, en naar
deze in ccn openbaar stuk alzoo niet mogt worden verwezen. De vragen,
welke aan de belastingschuldigen ter beantwoording zijn voorgelegd, zijn
echter, na onderling overleg, zoodanig gesteld en gewijzigd dat, bij eene
behoorlijke beantwoording, ook de grondslagen aanwezig zijn om de nieuwe
verordening toe te passen, welke op 31 Januarij is afgekondigd. Moeijelijk
heden zijn tot dusverre niet voorgekomende beschrijvers hebben, waar dit
noodig wasoveral de verlangde inlichtingen gegevenen de opgaven door
hen reeds teruggebragt blijken bij de bewerkingzij bet dan ook nog van
een klein deel van liet kohiervoldoende en juist. Ik vertrouw dat deze inlich
tingen aan den Kaad voldoende zullen voorkomen en verwacht ook verder
dat de uitkomst onze goede verwachting niet zal teleurstellen.
De heer Hartevelt. Ik betwist het gezegde van den heer do Fremery, 1
dat de vragen zoo gesteld zijn dat zij quadreren met de nieuwe verordening.
Het zij voldoende acht te geven op art. 5 waarin geregeld is de belasting
verschuldigd voor het verhuren van kamer». En hoe is nu de vraag des
wege op het beschrijvings-billet gesteldP Ik zie geene andere vraag die
daarop betrekking heelt, dan die nopens de uitoefening van bedrijf. En na
kan ik moeijelijk toegeven dat het verhuren van kamers ooit to verstaan is
onder de woorden: uitoefening van bedrijf. Daar versta ik wat anders onder.
De schatters vragen nu aan de belastingschuldigen zeer positief, verhuurt gij
kamersP Maar juist die noodzakelijkheid, om dat aan iedereen te vragen,
bewijst, naar mijn inzien, ten duidelijkste de onmiskenbare leemte, welke in
de bcschrijviugs-hilletten bestaat.
De Voorzitter. Al wat is aangevoerd pleit juist in bet voordeel van
de handelwijze van Burgemeester en Wethouders. Men zou gewild hebben
dat wij hadden gewacht totdat de verordening ware goedgekeurd. Wij be
grepen juist dat wij geen tijd moesten verliezen. De ondervinding leert
toch jaarlijks voldoende, hoe de vaststelling der kohieren tijd vercischt. Wij
mogten niet medewerken die vaststelling welligt tot September te vertragen.
Men heelt gezegd: het beschrijvings-billet bevat te weinig. Wat kwaad?
Dan zullen de schatters bij ieder ingezeten afzonderlijk vragen naar datgeen
wat op de billetten niet voorkomt, b. v. het al of niet verhuren van kamers.
Zij zijn daartoe bevoegd, ja verpligt. De Kaad heeft in beginsel aangeno
men dat die toestand vbn belasting-pligtigheid zal gelden, welke aanwezig i»
op het oogenblik dat de schatting geschiedt. Het ligt dus in den aard der
zaak dat alle percelen worden nagegaan en de toestand van dat oogenblik
alleen in aanmerking komt, wat ook de billetten mogten inhouden; hetgeen
aan deze ontbreekt wordt bij een lokaal onderzoek aangevuld.
De heer Hartevelt. Ik hoop opregt, mijnheer de Burgemeester, dat
onaangenaamheden zullen worden voorkomen. Maar ik blijf van meening
dat het beschrijvings-billet oorzaak kan zijn van moeijelijkheden, die
mendoor de vragen anders te stellenhad kunnen voorkomen. Mijns
inziens had men vrij wat verstandiger gehandeld, de memorie van toelich
ting van 1868 geheel weg te laten en zich te bepalen tot het instellen dier
vragen, welker beantwoording naar onze belasting van 1870 moet dienen.
De heer Krantz. Met genoegen heb ik van den Wethouder voor ds
Financiën vernomen dat deze quaestie tot geene moeijelijkheden kan aanlei
ding geven. Nogtans komt het mij voor dat de interpellatie van den beer
Hartevelt zeer gewenscht was. De ingezetenen zijn nu ingelicht; zij konden
toch niet veronderstellen dat bij een beschrijvings-billet voor den hoofdelijken
omslag over 1870 eene toelichtende memorie was gevoegd, berustende op
eene vroegere verordening. Ook ik acht het voordeel niet gering dat d#
billetten tijdig worden uitgegevendoch zoude het nu doelmatiger gevonden
hebbenindien dit wat later ware geschied.
De heer de Fremery. Hoe erkentelijk ik ook aan den heer Krantz
ben dat hij berusten kan in mijne opheldering, meen ik toch dat hij om
trent het laatste punt in dwaling verkeert. Sinds de directe belastingen
de plaatselijke aecijnsen geheel vervangen, zijn de beschrijvings-billetten
altijd in de eerste dagen van Januarij uitgegevenverleden jaar op 4 Ja
nuarij en ditmaal den 5de».
De heer Krantz. Sedert de hoofdelijke omslag in deze gemeente be-"
staat zijn er verschillende jaren geweest, dat de verordening daarvoor in
Januarij nog niet was vastgestelden daardoor de uitzending der billetten
veel later heeft plaats gehad.
De Voorzitter. Ik geloof dat deze zaak nu genoegzaam is besproken.
Ik wensch alleen de opmerking te maken dat men niet moet voorbijzien
dat de Koning eveneens eerst in Maart zijne goedkeuring had kunnen ver
leenen, en dat wij ook daarop behoorden verdacht te zijn. Maar ik herhaal,
de zaak is nu genoegzaam opgehelderd en kan m. i. tot geen misverstand
leiden. Verlangt iemand nog het woord
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gestoten.
Te 'Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DltAöBE.