82 der algemeene policie-verordeningwaaromtrent de stemmen in de raads vergadering van den 13 Januarij 11. hebben gestaakt. Met 11 tegen 9 stemmen wordt besloten art. 82 meergemeld te behouden. I Tegen het behoud stemden de heeren BijleveldLe Poole, Lezwijn, Har- tevelt, Wttewaall, Cock, Dercksen, Verster en du Rieu. De heer dü Rieu. Naar aanleiding der discussie in de vorige vergade ring, geloof ik, dat het noudig zal zijn in het voorstel omtrent art. 95 der algemeene policie verordening eene kleine verandering aan de vergadering te onderwerpen. Mag ik dus zoo vrij zijn dat artikel alsnog gewijzigd voor te lezen Ik meendat het nu zóó zou moeten luiden »üe bruiker van een bewoond perceel, die bij onreinheid van de openbare straat nalaat voor de reiniging daarvan zorg te dragen, zal na bekomen aanzegging van wege hel hoofd der policie tot die reiniging zijn verpligt, binnen den tijd van twaalf uren na de aanzegging. Het zand, dat bij herstelling der straten daarop gestrooid wordt, mag ge durende de eerste vier weken daarvan niet worden weggeveegd. Overtreding van eenige bepaling van deze Verordening wordt, voor zoo verre daartegen bij de Algemeene strafwet geen straf is bedreigd, gestraft met «ene geldboete van een tot tien gulden. De Verordening van den 13 Julij 1868, houdende wijziging der Algemeene Polioieverordening, vastgesteld den 24 October 1867, wordt ingetrokken." Het artikel van de algemeene policie-verordening van 1867 is reeds ver vallen. Daarvoor is in de plaats gekomen een nieuwe verordening van Julij 1868. Die verordening van 1868, gedrukt in het Gemeenteblad n". 9, zou dus nu moeten vervallen. Daarom zou nu ook bier eene strafbepaling moe ten opgenomen worden op het nieuw artikel. De heer van Outeren. Ik geef in overweging, daar het zeer moeijelijk is, na slechts het voorstel te hebben hooren voorlezen, de wijziging, die verlangd wordt, te beoordeelen, dHt voorstel te stellen in handen der com missie voor de strafverordeningen. De heer Bijleveld. Ik zou wel willen vragen of het noodig is het voorstel] op nieuw in handen van de door den heer van Outeren bedoelde commissie te stellen? Het vooistel is, alleen wat den vorm betreft, gewij zigd, de hoofdzaak is dezelfde gebleven, terwijl omtrent de voorschriften, die in de vast te stellen bepalingen zullen worden opgenomenreeds is be slist. Wordt niet door eene hernieuwde verzending van het voorstel naar de Commissie voor de strafverordeningen de zaaknatuurlijk geheel tegen de bedoeling van den heer van Outeren, feitelijk op de lange baan geschoven? Eene behandeling in deze raadszitting komt mij wer.schelijk voor. De heer van Outeren. Ik maak mij sterkof liever ik maak mij voor de Commissie sterk om in de eerstvolgende vergadering die, zooals is toege zegd zeer spoedig zal plaats hebbenover de onverwerpelijke zaak een rapport in behandeling te brengen. Ik maak bezwaar om onvoorbereid eene wijziging in eene verordening vast te stellen, die mij niet dan door voorlezing in deze vergadering is bekend geworden. De heer du Rieu spreekt van eene verordening die moet worden ingetrokken. Ik weet niet, of dit juist is. Do Voorzitter. Ik geloof het wel. De lieer jan Outeren. Het is wel mogelijkmaar ik kan op dit oogen- blik daarover niet oordcelen. De heer Bijleveld. Ik blij( op de behandeling in deze vergadering aandringen. In stemming gebragt, wordt met 15 tegen 5 stemmen besloten het voor stel van de vijf leden op nieuw te stellen in handen van de Commissie voor de strafverordeningen. Tegen stemden de heeren: Bijleveld, Wttewaall, Cock, Dercksen en Verster. II. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting van 1869. De Commissie van Financiën heeft, blijkens haar rapport, op dien staat geene bedenkingen en raadt dien goed te keuren. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. III. Suppletoirc staat van begrooting der gemeente, dienst 1869. Het rapport der Commissie van Financiën is van gelijke strekking als hoven. Wordt op gelijke wijze aangenomen. IV. Adres van J. P. Bakker, te Zoeterwoude, tot het bebouwen van grond aan deze gemeente behoorende. Het rapport van Burgemeester en Wethouders lnidt aldus: »Wij hebben de eer hierbij over te leggen een adres van Jan Paulus Bakker, wonende te Leiderdorp, waarbij deze verzoekt de ijpenboomen op het voetpad, voor zoover dit strekt langs het buitenverblijf Hoeksteinaan den Hoogen Bijndijk onder Zoeterwoude, te mogen doen wegnemen, de aldaar aanwezige sloot te dempen en op de rooijing te stellen een ijzeren hek of rastering, en eindelijk door het jaagpad een duiker te leggen, ten einde de slooten om het buitenverblijf van behoorlijk water te voorzien. Op dit drieledig verzoek hebben wij het rapport ingewonnen der Commissie van Fabricage, hetwelk wij de eer hebben hierbij over te leggen en waar mede wij ons ten volle kunnen vereenigen waarom wij de vrijheid nemen u dienovereenkomstig te raden, den adressant te kennen te geven, dat, zoodra hij het behoorlijk bewijs zal hebben overlegd, dat de Gemeenteraad van Zoeterwoude heeft verklaard dat de door hem aangevraagde grond niet meer voor de openbare dienst bestemd zal wezende Raad dezer gemeente bereid isonder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten dezer provincie hem zijn verzoek toe te staanevenwel op de voorwaarden in het zoo even aangehaald rapport breedvoerig vermeld." De Commissie van Financiën verecnigt zich mét dat voorstel. De heer Hartevelt. Ik weet niet, of ik goed ingelicht ben. Naar ik meen, zou eigenlijk het verzoek moeten luiden niet om te bebouwen, maar om weer af te breken; het hek, waarvan hier sprake is, staat er sinds twee maanden, en heden zal de Raad beslissen of het gesteld mag worden. De heer Hubrecht. De informatiën van den heer Hartevelt zijn juist, en ik moet erkennen dat de adressant reeds aan de werkzaamheden is be gonnen voor dat hij de vergunning beeft verkregen. Ik kan er echter bij voegen dat, toen het request bij de Commissie van Fabricage in behandeling kwam, ik van ter zijde vernomen had dat de adressant reeds was begonnen de sloot te dempen; de Commissie van Fabricage heeft zich toen naar de plaats begeven en den heer Bakker gewaarschuwd voor deze zijne willekeu rige handelwijzeen hem gewezen op de gevolgendie dit voor hem kondq hebben. Bij die inspectie bleek tevens de noodzakelijkheid van het over leggen eener kadastrale teekening, en na ontvangst daarvan was naar aan leiding van het request, nog een bijzonder onderzoek noodig, dat de be handeling heeft vertraagd. De heer van Heukelom. Ik ben er stellig tegen. Het is eene oude ge schiedenis, dat men vraagt, nadat men reeds begonnen is. De Voorzitter. Wij waren wel verwonderd te vernemen, dat het hek er reeds gezet was en zoo doende de grond reeds aan de publieke dienst onttrokken was. Maar dat is de zaak van het bestuur van Zoeterwoude. In stemming gebragt, wordt de conclusie van het rapport aangenomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heeren: Buys, Le Poole, Lezwijn, Hartevelt, Tol lens, Wttewaall en van Heukelom. V. Voordragt tot wijziging van art. 25 der verordening van 30 Junij 1866 (Gem.-blad n°. 19), art. 21 van die van 2 Julij 1866 (Gcm.-blad n®. 22) en art. 20 van eene van dezelfde dagteckening (Gcm.-blad n°. 25). Deze voordragt is van den volgenden inhoud #Blijkens het algemeen sectieverslag van het onderzoek der gemeente- becrooting voor 1870, werd op volgnommer 113 in eene sectie door de meeste leden te kennen gegeven dat zij het tegenwoordig stelsel van prijs- uitdeeling afkeurden en de wensch uitgedrukt (lat de verordeningen dien aangaande mogten gewijzigd worden opdat niet alleen de leerlingen van de twee hoogste klassen, maar ook die van lagere klassen in de gelegenheid gesteld wei-den naar een prijs te dingen, hetgeen men vooral wcnschelijk achtte voor de kinderen der scholen voor on- en minvermogenden. In eene andere sectie werd door al de ledhn de wensch geuit dat het aantal prijzen voor de scholen voor on- en minvermogenden eenige uitbrei ding bekomen zou en ook den kinderen in de lagere klassen aan die scholen het° vooruitzigt op een prijs kon worden geopend, van welke aanmoediging de leden den besten uitslag verwachtten. Bij ons antwoord verklaarden wij ons bereid hierover in nader overleg met de plaatselijke schoolcommissie te treden. Sedert is bij ons ingekomen eene missive van de plaatselijke schoolcom missie, welke wij de eer hebben hierbij over te leggen, waarbij een mil dere uitdeeling van prijzen voor alle openbare lagere scholen wordt aanbevolen. Wij nemen de vrijheid, ten einde hieraan te voldoen, u bij deze voor te dragen, behoudens nadere regeling, voor zooveel het financiële punt aangaat, bij staat van af- en overschrijving, wanneer de noodige gelden niet uit het art. voor schoolbehoeften mogten kunnen gevonden worden, het wijzigen van art. 25 der verordening van den 30 Junij 1866 op de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs voor on- eu minvermogenden (Gem.-blad n®. 19 van 1866), van art. 24 der verordening van den 2«n Julij 1866 op de openbare scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens (Gem.-blad n®. 22 van 1866) en van art. 20 der verordening van dezelfde dagteckening op de openbare scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes (Gem-blad n®. 25 van 1866) en in de plaats te stellen: Voor art. 25 der Verordening van 30 Junij 1866 (Gem.-blad n®. 19): Jaarlijks wordt een staat opgemaakt van het gedrag van alle leerlingen der school en aan de leerlingen zoowel van de dag- als van de avondschool die het zich waardig hebben gemaakt, op voordragt van den hoofdonder wijzer, een dooi; Burgemeester en Wethouders le bepalen prijs uitgereikt. Voor art. 24 der Verordening van 2 Julij 1866 (Gem.-blad n®. 22), en Voor art. 20 der Verordening van 2 Julij 1866 (Gem.-blad n°. 25): Jaarlijks wordt aan de leerlingen die het zich waardig hebben gemaakt, op voordragt van den hoofdonderwijzer, een door Burgemeester eu Wet houders te bepalen prijs uitgereikt. De heer Le Poole. Niet oneigenaardig wordt in het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het sectie verslag, waarin zij verklaren bereid te zijn over het stelsel van prijsuitdeeling »in nader overleg met de plaatselijke schoolcommissie te treden," een specifieke opgave gevonden van hetgeen de leerlingen op de openbare scholen van gewoon en uitgebreid lager onderwijs aan de gemeente kosten. Zoo wordt per hoofd voor ieder leerling op de scholen voor on- en minvermogenden betaald f\ 1.44 en op de school le klasse voor meisjes f 37.82 en voor al de scholen te zarnen alleen aan schoolbehoeften en boeken f 3700. Ik zal dat alles nu niet uit- cijferen, maar het verwondert mij dat er sprake is van verhooging, in plaats van bezuiniging, der uitgaven voor het openbaar onderwijs. En al moge het nu ook wreed scbynen dat ik aan Burgemeester en Wethouders het genoegen wil ontnemen prijzen uit te reiken, evenals aan de kinderen om die te ontvangen toch komt het mij voor, dat de weldaad, die men aan de kinderen door het openbaar onderwijs geeft, per hoofd reeds zoo groot is, dat men haar niet zonder noodzakelijkheid moet vergrootcn. De heer Bijleveld. Ook ik ben van meening, dat men zooveel doenlijk de zuinigheid moet betrachten; maar daarom vind ik nog geen reden om tegen het voorstel te stemmen. Wat betreft de opmerking van den heer Le Poole, zoo geloof ik niet dat de bedoeling van het voorstel is eene vermeerdering van weldaden, in den zin door dien geachten spreker, zoo ik meen daar zoo even aan dat woord gehechtmaar men stelt zichgeloof ik voor, den ijver der kinderen aan te vuren en te prikkelen en hen tot behoorlijk gedrag op te wekken, en alzoo het onderwijs meerdere en betere t vruchten te doen dragen. Dat zou voor mij althans het hoofdmotief zijn. Wat de zaak zelve aangaat, kan ik mij dan ook zeer goed met het voorstel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 2