De heer de Fremeèy. Ik heb reeds bij herhaling gezegd dat ik tegen
het beginsel van het verleenen van afschrijving benmaar dit neemt niet
weg dat men aan het beginsel kan getrouw blijven, om alleen het deel dat
in eigen gebruik is in aanmerking te nemen.
De Voorzitter. Ik mag niet ontkennen dat ik in het amendement van
den heer de Fremery veel billijks vind. Meent men dat de redactie niet
juist is, dan kan men stellen: «alle woningen waar in den regel kamers
verhuurd worden."
De heer do Kieu. Hoe hard ik de zaak ook vind voor velen als ^de
kamers niet worden verhuurd, zoo moet ik toch zeggen dat het amendement
van den heer de Fremery zoo vele moeijelijkheden in de uitvoering kan op
leveren dat ik mij daarom verpligt vind er tegen te stemmen.
De heer Boys. Ik moet mij ook hiertegen verklaren. «Kamers die in
den regel verhuurd zijn" is eene zeer onbestemde uitdrukking, welke, naar
ik vrees, tot allerlei moeijelijkheden zal aanleiding geven.
De Voorzitter. Zou het dan beter en duidelijker zijn te lezen: «die
bekend staan als verhuurde kamers?"
De heer Boys. Dat komt, naar het mij toeschijnt, op hetzelfde neder.
De Voorzitter. Dan zou ten minste daaruit voortvloeijen dat men in
dat geval naar een billijken grondslag zou betalen.
De heer Büys. Dat zou, vrees ik nog bezwarender zijn.
De heer de Fremery. Het komt mij voor dat het niet billijk is,
zooals nu in het artikel is voorgesteld, uitsluitend te letten op het oogenhlik
dat de schatters de woning bezoeken en de opname doen. Die schatters
zullen inderdaad toch wel weten of iemand gewoon is kamers te verhuren
is dit zoo, dan zal bij de voorgestelde redactie niet gelet worden op den
regel, maar op de uitzondering.
De heer Buys. Ik moet verklaren dat ik dan nog verre de voorkeur
zou geven aan het voorstel van den heer Goudsmit. Wij hebben dan ten
minste een vasten maatstaf, terwijl naar het voorstel van den heer de Fremery
de grootst mogelijke onzekerheid zou heerschen eene onzekerheid vooral in
belasting-verordeningen zoo bedenkelijk.
De Voorzitter. Ik meen dan te moeten vragen, hoe de aanslag zal
plaats vinden.
De heer Buys. Daarom wil ik ook liefst niets. Ik geef Dog altijd de
voorkeur aan de corspronkelijke redactie.
De heer de Fremery. Maar dan komt men terug op hetgeen zoo straks
met 18 tegen 3 stemmen is beslist.
De heer Buys. Wij hebben straks tot maatstaf aangenomen het oogenblik
der schatting. Dat willen wij nu ook handhaven. Niet wij, maar de heer
de Fremery wil daarop terugkomen.
In omvraag gebragt, wordt het amendement van den heer de Fremery
verworpen met 13 tegen 8 stemmen.
Vóór: de heeren Hubrecht, Hoog, de Fremery, DereksenDriessen,
van Wensen, Tieleman en de Voorzitter.
De heer Goudsmit. Nu wil ik op mijn denkbeeld terugkomen en dan
zou ik verlangen dat er op het einde des jaars afschrijving werd verleend
als de verhuurder bewees dat zijne kamers bij voorbeeld slechts 1/4 deel des
jaars onverhuurd waren gebleven. Ik stel alzoo het volgende amendement voor
«Aan hem die bewijst, dat zijne vertrekken, hoezeer op het oogenblik der
schatting onverhuurd echter minstens 3/4 gedeelte van het loopend jaar
verhuurd waren, kan voor dien tijd op het eind van het belastingjaar af
schrijving worden verleend."
De Voorzitter. Als dat amendement wordt aangenomendan volgt
daaruit dat ten aanzien van de verhuurders geen vaste grondslag in aan
merking komt.
De heer Goudsmit. Er zal geen andere splitsing plaats vinden dan
wij reeds in beginsel hebben aangenomen.
De heer Hartevelt. Het amendement door den heer de Fremery voor
gesteld was m. i. te onbestemdmaar dat van den heer Goudsmit zou
tot groote onregtvaardigheid en ontduikingen aanleiding geven. Wij weten
toch, dat zoowel hier als elders, b. v. te Amsterdam, de kamers bij het
jaar worden verhuurd, terwijl het heet, dat dit bij de maand geschiedt; en
wat zou nu het gevolg zijn, indien wij het amendement van den heer
Goudsmit aannamen? Eerstens de onregtvaardigheid vis a vis hen die het
geheele jaar geen huurders hebben kunnen vindenten anderen de ont
duiking door de meesten, wier kamers meer dan 3 maanden in het jaar
ledig staanen die kunnen bewerenja zullen bewijzendat ze niet ver
huurd zijn geweest, en om afschrijving vragen.
De Voorzitter. Wordt het amendement van den heer Goudsmit onder
steund?
Het wordt door geen der leden ondersteund en kan alzoo geen onderwerp
van beraadslaging uitmaken.
Art. 5zooals het door de Commissie van Financiën alsnu is gewijzigd
wordt in omvraag gebragt en met 11 tegen 10 stemmen aangenomen.
Tegen: de heeren du Rieu, Hubrecht, de Fremery, Driessen, van Oute-
ren van Wensen, Stoffels, Tieleman, Goudsmit en de Voorzitter.
De heer de Fremery. Nu heb ik nog een enkele aanmerking op de
artt. 7 en 8 van de verordening; maar ik weet niet juist of de Commissie
van Financiën de primitieve redactie van die artt. heeft behouden, of die
artikelen gewijzigd heeft. Alvorens mijne aanmerking mede te deelen,
wenschte ik dit wel van de Commissie te vernemen.
De heer Buys. De Commissie van Financiën heeft niet anders voorge
steld dan eene wijziging van de artt. 3 en 5 ten gevolge van het besluit,
in de vorige zitting genomen.
De heer de Fremery. Ik dacht dat nu de geheele verordening op nieuw
zou worden behandeld en goedgekeurd. In dat geval ben ik volkomen in
mijn regt om nog enkele wijzigingen in de artt. 7 en 8 voor te stellen.
Ten gevolge van de wijziging van artt. 3 en 6 van het raadsbesluit en art.
13 van de verordening op de invordering, dacht ik dat ook de overige
artt. in behandeling zouden komenomdat ik mij niet kan voorstellen dat
eene gewijzigde verordening, zonder op nieuw in haar geheel goedgekeurd te
zijn, kan worden bekrachtigd. Wordt er geene wijziging meer toegelatendan
zal het aantal oninbare postendat volgens het voorstel van Burgemeester en
Wethouders zoude verminderen, nu integendeel nog worden vermeerderd.
De heer Buys. De Raad is zeker volkomen bevoegd nog nadere wijzi
gingen in de verordening te brengenmaar het zij mij toch geoorloofd op
te merken dat wij nu niet spreken over het vaststellen der belastingveror
dening, maar alleen over het antwoord dat aan Gedep. Staten zal gegeven wor
den. Het is daartoedunkt mijvolstrekt niet noodig de geheele verorde
ning op nieuw in behandeling te nemen of haar op nieuw geheel vast te
stellen.
De VooRzrTTER. Aanvankelijk meende ik dat het niet noodig ware de
geheele verordening weder aan de goedkeuring van den Raad te onderwer
pen. Maar nu is in den loop van deze beraadslaging art. 13 geheel verval
len, zoodat ik geloof, dat er wel grond bestaat om te beweren dat de ge
heele verordening op nieuw door den Raad moet worden vastgesteldten
einde aan de verordening eene date certaine te geven. Dan konde zij des
noods twee d. ta hebben, als 11 November en 20 December.
De heer Buys. De intrekking van art. 13 was ook een gevolg van de
bedenkingen door Gedep. Staten gemaakt. Wij hebben niets anders behan
deld dan de opmerkingen van Gedep. Staten, en er komt dus naar mijn
inzien geene nadere vaststelling van de verordening te pas.
De heer van Outeren. Ik vermeen dat de verordening, nadat zij
in beginsel en redactie zoo vele wijzigingen heeft ondergaanalsnog in
haar geheel moet in stemming gebragt worden en ik ben in die meening
versterkt doordat ik in het rapport der Commissie van Financiën, dat
heden aan de orde is geweest, gelezen heb dat dit stuk betrof de in be
handeling zijnde verordening. Op die behandeling moet de vaststelling volgen.
De heer Buys. Mogt dit zoo wezen dan zou er nog alleen uit volgen,
dat de Commissie van Financiën zich verkeerd heeft uitgedrukt. Gedep.
Staten hebben drie aanmerkingen gemaakt; de Raad heeft aan 2 daarvan
toegegeven; alle andere bepalingen der verordeningen blijven vastgesteld
zooals wij die den 11 Nov. jl. hebben aangenomen.
De heer Dercksen'. Ik meen toch dat de Raad in de vorige zitting
heeft besloten dat de geheele verordening aan de Commissie van Financiën
zou worden teruggezonden om daarin de noudige veranderingen te brengen.
Immers ik herinner mij zeer goed dat de heer de Fremery dat, bij zijn
voorstelbepaald heeft gezegd.
De Voorzitter. Het is volkomen waar dat de heer de Fremery dat
heeft gezegdmaar dat was een persoonlijk gevoelen. Niemand heeft dat
ondersteund en het was ook geen besluit van den Raad.
De heer Buys. Ik ben het eens met den Voorzitter dat de Raad niet
heeft besloten aan de Commissie van Financiën op te dragen de geheele
verordening te herzienmaar alleen de nieuwe redactie te ontwerpen
welke noodig werd door het besluit in de vorige zitting genomen.
De Voorzitter. Ik geloof dat het 't beste is aan het oordeel van de
vergadering de vraag te onderwerpenof zij alsnog de gelegenheid wil
openen dat de leden wijzigingen in de vastgestelde verordening voorstellen.
De heer de Fremery. Mijne bedoeling is, in verband met de ver
klaring door Burgemeester en Wethouders op 11 Nov. II. gedaanvoor te
stellen, in art. 8 bet cijfer, dat voor onmisbare levensbehoeften wordt
afgetrokken, te verhoogen met /"SO en dus van ƒ250 op f 300 te brengen.
In alle verordeningen, die ik heb kunnen nagaan, wordt f 300 afgetrokken;
in geen enkele is dit cijfer lager. In Gouda bedraagt dit zelfs 400. Nu
zou ik niet gaarne willen zien dat hier, terwijl men nog zoo vaak van het
arme Leiden spreekt, maar f 250 tot dat einde werd toegestaan, daar toch
ieder weet dat men f 300 noodig heeft om in de eerste levensbehoeften te
voorzien.
De heer Scheltema. Ik moet mij er tegen verklaren dat er nog meer
zal worden afgetrokken omdat daardoor de grens van belastingschuldigheid
te veel wordt beperkt.
De Voorzitter. Alvorens neze discussie nu verder voort te zetten, zal
ik aan de vergadering de vraag onderwerpenof zij van meening is dat er
nu nog voorstellen kunnen worden gedaan tot wijziging van de verordening,
of met andere woorden of men de geheele verordening alsnog in behande
ling kan nemen.
Met 13 tegen 8 stemmen wordt die vraag ontkennend beantwoord.
Voor: de heeren Buys, Hubrecht, Hoog, de Fremery, Dereksen, Stof
fels, Tieleman en de Voorzitter.
De Voorzitter. Derhalve kunnen de amendementen, die de heer de
Fremery op het oog hadgeen punt van behandeling meer uitmaken. Maar
ik meen toch dat de gewijzigde verordening nu in haar geheel moet in
omvraag gebragt worden ten einde eene rdate certaine" daaraan te geven.
De heer de Fremery. Ik aeht dit minder noodig. Men zou op het
einde der verordening de beide dagteekeningen van 11 Nov. en 20 Dec.,
waarop zij is goedgekeurdkunnen opnemen.
De heer van Outeren. Ik geloof dat op dit punt de meeningen nog
al verdeeld zijn.
De heer du Rieu. Is het wel noodig? Wij zenden toch alleen een ant
woord aan Gedep. Staten op bedenkingen door hen gemaakt.
De Voorzitter. Ik zou meenen dat de verordening, zooals die thans
door den Raad is gewijzigd, zal moeten worden in_ rondvraag gebragt.
De heer Buys. Ik acht dit niet noodig. Het is geen nieuwe verorde
ning; wij hebben die den 11 Nov. jl. vastgesf^ld en brengen daarin nu
slechts een paar wijzigingen op verlangen van Gedep. Staten.
De heer Tollens. Het is nu, mijns inziens, wel degelijk eene gewij
zigde verordening, die gewijzigd als zij nu is door den Raad moet worden
goedgekeurd.
De heer Buys. Ik blijf van oordeel dat wij hier slechts met het opma
ken van een antwoord aan Gedep. Stater, te doen hebben.
De heer de Fremery. Ik acht het wel degelijk noodig, daar wij de